In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg over de hoogte van de leges voor een omgevingsvergunning. De belanghebbende had een aanvraag ingediend voor het verbouwen van een distributiecentrum en ontving een aanslag leges van € 87.936,02. De heffingsambtenaar handhaafde deze aanslag na bezwaar, waarop de belanghebbende beroep instelde bij de rechtbank. De rechtbank heeft de zaak behandeld in twee zittingen, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat het geschil zich concentreerde rond de vraag of de werkelijke bouwkosten of het normbedrag uit de tarieventabel voor de berekening van de leges in aanmerking moesten worden genomen. De belanghebbende stelde dat de werkelijke kosten van € 1.608.362, exclusief BTW, in aanmerking genomen moesten worden, terwijl de heffingsambtenaar zich beriep op het normbedrag van de tarieventabel. De rechtbank overwoog dat gemeenten op basis van de Gemeentewet zelf invulling kunnen geven aan de heffingsmaatstaven voor gemeentelijke belastingen, mits deze niet in strijd zijn met algemene rechtsbeginselen.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de aanslag leges correct had berekend volgens de geldende regels en dat de keuzes van de gemeentewetgever binnen de wettelijke kaders vielen. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en bevestigde de aanslag leges. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.