7.2Ten aanzien van de directe ammoniakschade heeft het college naar het oordeel van de rechtbank terecht aansluiting gezocht bij het rapport Stallucht en Planten van het Instituut Plantenziektenkundig Onderzoek uit 1981. De enkele omstandigheid dat dit rapport dateert uit 1981 leidt niet tot de conclusie dat de in het rapport aanbevolen afstanden niet meer van toepassing zijn. In het rapport wordt een afstand van minimaal 50 meter aanbevolen tussen stallen en meer gevoelige planten en bomen, zoals coniferen, en een afstand van 25 meter tussen stallen en minder gevoelige planten en bomen.
Het college heeft in bestreden besluit I geconcludeerd dat de varkenshouderij voldoet aan de eisen die volgen uit het rapport Stallucht en Planten, waardoor directe ammoniakschade geen reden kan zijn om de aangevraagde omgevingsvergunning te weigeren. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat binnen 50 meter van de stallen geen percelen liggen waar gevoelige gewassen worden geteeld. Evenmin zijn er volgens het college binnen 25 meter van de stallen minder gevoelige planten en bomen aanwezig.
Naar het oordeel van de rechtbank is het college ten onrechte in bestreden besluit I tot deze conclusie is gekomen. Uit de stukken blijkt namelijk dat [naam eiser2] ten zuiden van het perceel van de varkenshouderij in oktober 2015 – na de terinzagelegging van de ontwerpbesluiten, maar voor het verlenen van de omgevingsvergunning bij bestreden besluit I – middels een ruilverkaveling ten behoeve van de boomkwekerij gronden heeft verworven ten zuiden van de varkenshouderij. Uit het verslag van de StAB blijkt dat door de uitbreiding van de varkenshouderij en het realiseren van de nieuwe stal 3 de kortste afstand tussen de stallen en de boomkwekerij zal afnemen ten opzichte van de huidige situatie. Gelet hierop had het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning rekening moeten houden met de mogelijkheid dat op een afstand van minder dan 25 of 50 meter gewassen worden gekweekt die in meer of mindere mate gevoelig zijn voor directe ammoniakschade. In zoverre komt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is van een gebrek in bestreden besluit I.
Het college heeft in bestreden besluit II een nadere motivering gegeven. Volgens het college wordt voldaan aan het rapport Stallucht en Planten nu wat betreft ammoniakdepositie zich geen verslechtering voordoet ten opzichte van de huidige situatie. Het college verwijst in dit kader naar de met behulp van de Aerius-calculator opgestelde berekeningen van 31 augustus 2016, welke als bijlage aan bestreden besluit II zijn toegevoegd. Daaruit blijkt volgens het college dat op een tiental punten op het betreffende perceel sprake is van een afname van de ammoniakdepositie. Vervolgens heeft het college in de aanvullende stukken van 21 december 2016 toegelicht dat per abuis een onjuiste versie van de berekeningen aan bestreden besluit II is toegevoegd en de berekeningen van 8 juni 2016 de juiste berekeningen betreffen. In deze aanvullende stukken heeft het college verder toegelicht dat de met behulp van de Aerius-calculator opgestelde berekeningen ook kunnen worden toegepast om de directe ammoniakschade te bepalen. Volgens het college is namelijk de ammoniakdepositie bepalend voor de schade aan gewassen, nu de ammoniak in de lucht uiteindelijk als depositie op de bodem terecht zal komen. Een berekende afname van de ammoniakdepositie betekent volgens het college dat ook sprake is van een afname van de hoeveelheid ammoniak in de lucht. Nu uit de opgestelde berekeningen blijkt dat op alle punten sprake is van een afname van de ammoniakdepositie en de totale emissie aan ammoniak vanuit de varkenshouderij in de nieuwe situatie met ongeveer 10% afneemt is volgens het college voldoende te komen vaststaan dat het perceel van [naam eiser2] geen hogere ammoniakbelasting ondervindt als gevolg van de uitbreiding van de varkenshouderij.
De rechtbank constateert allereerst dat niet de juiste berekeningen als bijlage aan bestreden besluit II zijn toegevoegd en in de aanvullende stukken door het college een nadere motivering is gegeven, welke niet in bestreden besluit II is vermeld. Reeds daarom is naar het oordeel van de rechtbank het in bestreden besluit I geconstateerde gebrek niet met bestreden besluit II hersteld. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat – alhoewel op het eerste gezicht de in de aanvullende stukken opgenomen nadere motivering van het college niet onjuist lijkt – onvoldoende is te komen vaststaan dat de met behulp van de Aerius-calculator opgestelde berekeningen kunnen dienen ter onderbouwing van de conclusie dat de directe ammoniakschade afneemt. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de Aerius-calculator uitsluitend de ammoniakdepositie op de grond meet en niet de concentratie in de lucht, terwijl juist deze concentratie van belang is voor de directe ammoniakschade.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het betoog van [naam eiser2] slaagt op dit punt en sprake is van een gebrek in bestreden besluit I, dat niet is hersteld met bestreden besluit II.
8. Vaststaat dat uit artikel 2, vijfde lid, van het Besluit milieueffectrapportage volgt dat het uitvoeren van een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, nu in dit geval de verleende omgevingsvergunning voorziet in een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren.
Het college heeft in bestreden besluit I beoordeeld dat het opstellen van een milieueffectrapport niet nodig is, nu uit de onderbouwing van de verleende omgevingsvergunning blijkt dat geen nadelige effecten voor het milieu zijn te verwachten. Daarbij heeft het college eveneens aandacht besteed aan de kenmerken van het project, de plaats waar de activiteit wordt verricht, de kenmerken van het gebied in relatie met de kwetsbaarheid van de omgeving, de kenmerken van de gevolgen van de activiteit, de mogelijke effecten van de activiteit en de cumulatie met andere projecten.
De rechtbank is met het college en de StAB van oordeel dat het opstellen van een milieueffectrapport niet noodzakelijk is, nu uit de verleende omgevingsvergunning blijkt dat geen nadelige effecten voor het milieu zijn te verwachten. Zo is in de nieuwe situatie onder meer sprake van een afname van de emissies van ammoniak en fijn stof. Ook in de reeds overbelaste geursituatie ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het opstellen van een milieueffectrapport noodzakelijk is, nu ter plaatse van de woning van [naam eiser1] in de nieuwe situatie sprake is van een afname van de geurbelasting.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het betoog van [naam eiser1] faalt op dit punt.
9. Op grond artikel 1.1, tweede lid, van de Wabo is met betrekking tot de betekenis van de begrippen ‘gevolgen voor het milieu’ en ‘bescherming van het milieu’ in deze wet en de daarop berustende bepalingen artikel 1.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer (Wm) van overeenkomstige toepassing. Indien door het in werking zijn van een inrichting risico's voor de volksgezondheid kunnen ontstaan, moeten deze risico's gelet op artikel 1.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wm als gevolgen voor het milieu bij de beoordeling van de aanvraag worden betrokken. Op grond van dit artikellid wordt onder gevolgen voor het milieu in ieder geval verstaan gevolgen voor het fysieke milieu, gezien vanuit onder meer het belang van de bescherming van de mens. Volksgezondheid valt daar ook onder.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de stukken waarnaar [naam eiser1] verwijst, die ten tijde van het nemen van bestreden besluit I gepubliceerd en dus voor college kenbaar waren, niet worden afgeleid dat de uitbreiding van de varkenshouderij voor de gezondheid van omwonenden onaanvaardbare nadelige gevolgen oplevert. [naam eiser1] heeft niet aan de hand van algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten aannemelijk gemaakt dat de uitbreiding zodanige risico’s voor de volksgezondheid kan opleveren, dat het college de omgevingsvergunning om die reden had moeten weigeren dan wel dat het daaraan nadere voorschriften of beperkingen had moeten verbinden (zie onder meer de uitspraak van de AbRS van 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2202). Hierbij acht de rechtbank ook van belang dat uit bestreden besluit I blijkt dat ten opzichte van de huidige situatie sprake is van een afname van de emissies van ammoniak en fijn stof en ook ter plaatse van de woning [naam eiser1] de geurbelasting afneemt. In zoverre stelt het college naar het oordeel van de rechtbank terecht dat in de nieuwe situatie voor wat betreft volksgezondheid sprake is van een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Voor zover [naam eiser1] specifiek is ingegaan op het risico voor de volksgezondheid als gevolg van de emissies van endotoxinen uit de stallen heeft de StAB in haar verslag op grond van de op dat moment voorhanden zijnde rapporten en adviezen geconcludeerd dat de kennis over emissies van endotoxinen in de Nederlandse situatie nu nog ontoereikend is en daarom het college niet kan worden aangerekend dat het geen onderzoek heeft gedaan naar mogelijke emissies van endotoxinen uit de stallen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze conclusie van de StAB te twijfelen. In het nader verslag is door de StAB ingegaan op het in juni 2016 gepubliceerde rapport “Emissies van endotoxinen uit de veehouderij: emissiemetingen en verspreidingsmodellering”. Op grond van de recente inzichten over emissies van endotoxinen bij varkenshouderijen en de omstandigheid dat de feitelijke geurbelasting vanwege de varkenshouderij beduidend hoger is dan 14 OUe/m3 concludeert de StAB dat nader onderzoek thans wel op zijn plaats lijkt te zijn. Nu het hiervoor genoemde rapport echter is gepubliceerd na het nemen van bestreden besluit I heeft het college naar het oordeel van de rechtbank daarmee geen rekening kunnen houden. Evenmin heeft het college bij het nemen van bestreden besluit II met dit rapport rekening hoeven te houden, nu bestreden besluit II uitsluitend ziet op een wijziging van enkele onderdelen van bestreden besluit I en in zoverre bestreden besluit I dus niet vervangt.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het betoog van [naam eiser1] faalt op dit punt.
10. Voor zover [naam eiser2] vreest voor waterschade en verminderde opbrengsten als gevolg van de te realiseren retentievoorziening stelt de rechtbank vast dat deze retentievoorziening weliswaar is ingetekend op de inrichtingstekening, maar geen onderdeel uitmaakt van het toetsingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan een verdere inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.
11. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat bestreden besluit I meerdere gebreken kent, die niet volledig zijn hersteld met bestreden besluit II. De rechtbank zal daarom de beroepen van [naam eiser1] en [naam eiser2] gegrond verklaren en bestreden besluit I en bestreden besluit II vernietigen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van bestreden besluit I en bestreden besluit II in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, nu te onzeker is binnen welke termijn de geconstateerde gebreken door het college kunnen worden hersteld. Ook is het denkbaar dat [naam derde partij] naar aanleiding van de geconstateerde gebreken de aanvraag wenst aan te passen. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen op de aanvraag van [naam derde partij] met inachtneming van deze uitspraak.
12. Nu de beroepen gegrond worden verklaard, dient het griffierecht aan [naam eiser1] en [naam eiser2] te worden vergoed.
13. De rechtbank zal het college veroordelen in de door [naam eiser1] en [naam eiser2] gemaakte proceskosten.
De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank voor [naam eiser1] op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van € 1.485,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na het uitbrengen van het verslag van de StAB en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 495, en wegingsfactor 1). Daarnaast zal de rechtbank het college veroordelen in de door [naam eiser1] gemaakte deskundigenkosten ter hoogte van een bedrag van € 2.749,73. Uit vaste rechtspraak van de AbRS volgt dat deskundigenkosten voor vergoeding in aanmerking komen als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten redelijk zijn. Naar het oordeel van de rechtbank was het inschakelen van [naam adviesbureau] als deskundige redelijk en zijn ook de kosten redelijk. De rechtbank zal het college ook veroordelen in de reiskosten van [naam eiser1] tot een bedrag van € 4,76 (op basis van openbaar vervoer tweede klasse). Dit betekent dat de totale proceskostenveroordeling voor [naam eiser1] € 4.239,49 bedraagt.
De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank voor [naam eiser2] op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht eveneens vast op een bedrag van € 1.485,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na het uitbrengen van het verslag van de StAB en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 495, en wegingsfactor 1). De rechtbank zal het college ook veroordelen in de reiskosten van [naam eiser2] tot een bedrag van € 4,76 (op basis van openbaar vervoer tweede klasse). Dit betekent dat de totale proceskostenveroordeling voor [naam eiser2] € 1.489,76 bedraagt.