ECLI:NL:RBZWB:2017:394

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2017
Publicatiedatum
26 januari 2017
Zaaknummer
5318943
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot herstel van dekvloer van bedrijfsruimte afgewezen op basis van huurovereenkomst

In deze zaak vorderde eiser, handelend onder de naam [A.], van de besloten vennootschap PROPERTY INVESTMENT ROTTERDAM B.V. (PIR) herstel van de dekvloer van een gehuurde winkelruimte in Terneuzen. Eiser stelde dat de dekvloer gebreken vertoonde, die PIR als verhuurder diende te herstellen. De huurovereenkomst bevatte bepalingen die de verantwoordelijkheid voor onderhoud en herstel van de dekvloer bij de huurder legden. Eiser voerde aan dat deze bepalingen strijdig waren met dwingend recht en daarom nietig. De kantonrechter oordeelde dat de dekvloer niet tot het gehuurde behoorde en dat de gebreken aan de dekvloer niet voor rekening van PIR kwamen. De vordering van eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak vond plaats op 25 januari 2017, na een procedure die begon met een dagvaarding op 17 augustus 2016 en een mondelinge behandeling op 6 december 2016.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
Zittingsplaats: Middelburg
zaak/rolnr.: 5318943 / 16-5014

vonnis van de kantonrechter d.d. 25 januari 2017

in de zaak van

[eiser] ,

handelend onder de naam
[A.] ,
wonende te Terneuzen,
eisende partij,
verder te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. A. Tel,
t e g e n :
de besloten vennootschap
PROPERTY INVESTMENT ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde partij,
verder te noemen: PIR,
gemachtigde: mr. E.E.W. Danen.

het verloop van de procedure

De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding van 17 augustus 2016,
- conclusie van antwoord,
- tussenvonnis van 28 september 2016,
- mondelinge behandeling van de zaak,
- akte tot vermindering van eis.

de beoordeling van de zaak

1. In het tussenvonnis is een mondelinge behandeling van de zaak gelast die plaatshad op 6 december 2016 op het adres [B.] te Terneuzen. Van de mondelinge behandeling is geen proces-verbaal opgemaakt.
2. Sinds 1 september 2012 huurt [eiser] de winkelruimte [B.] te Terneuzen in het winkelcentrum Zuidpolder. Op de huurovereenkomst zijn van toepassing de Algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte (verder: de algemene bepalingen). Op 14 september 2012 werd PIR de eigenaar en de verhuurder. Op 15 oktober 2015 maakte [eiser] aan PIR melding van een probleem met de dekvloer. Het komt erop neer dat de dekvloer loslaat en verwordt tot zand. Ondanks verzoeken van [eiser] ging PIR niet over tot herstel van de dekvloer.
3.1.
[eiser] vordert na vermindering van eis, samengevat weergegeven:
- de veroordeling van PIR om binnen een maand na betekening van dit vonnis een aanvang te maken met het herstel van de gebreken van de dekvloer, deze herstelwerkzaamheden met voortvarendheid te doen verrichten en deze te voltooien binnen twee maanden na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom,
- de veroordeling van PIR in de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt dat PIR tekortschiet in de nakoming van haar onderhouds- en reparatieverplichtingen door de dekvloer van het gehuurde niet te (laten) herstellen. Toen bij aanvang van de huur het gehuurde werd opgeleverd aan [eiser] , was het pand niet casco. Volgens de algemene bepalingen komen gebreken aan bouwvloeren voor rekening en risico van de verhuurder. De dekvloer maakt onderdeel uit van het cascopand. Volgens de wet is PIR verplicht het gehuurde in zodanige staat te onderhouden dat het kan dienen tot het gebruik waartoe het is verhuurd. De bepaling dat de dekvloer hoort bij de voorzieningen welke om niet zijn overgenomen door de huurder en waarvan het onderhoud voor rekening en risico van de huurder komt is strijdig met dwingend recht en nietig.
3.3.
Het verweer komt erop neer dat het gebrek aan de dekvloer niet een gebrek aan het gehuurde is dat voor rekening van PIR komt.
4.1.
De huurovereenkomst bepaalt onder meer:
- het gehuurde is/wordt als casco verhuurd (artikel 1.2),
- het gehuurde wordt namens verhuurder casco geleverd. Alle bij huur aanvang aanwezige voorzieningen vormen nadrukkelijk geen onderdeel van het gehuurde en worden door huurder om niet in eigendom genomen. Onderhoud, vervanging en/of reparatie van deze zaken is voor rekening en risico van huurder (artikel 9.6).
4.2.
De inhoud van artikel 9.6 van de huurovereenkomst is herhaald in het proces verbaal van oplevering van 25 oktober 2012 waarbij het gehuurde is opgeleverd aan [eiser] .
4.3.
Volgens artikel 1 van de algemene bepalingen wordt onder huur als casco verstaan de huur van de constructieve bouwvloer(en). Artikel 13.3 bepaalt dat voor rekening van verhuurder zijn de kosten van onderhoud en herstel van constructieve onderdelen van het gehuurde zoals bouwvloeren en artikel 13.5 dat onderhoud en herstel van door of vanwege huurder aangebrachte veranderingen en toevoegingen voor rekening van huurder zijn.
4.4.
Het gebrek waarop [eiser] zijn vordering baseert, betreft de op de constructieve bouwvloer liggende dekvloer. Uit de bepalingen, weergegeven in de overwegingen 4.1, 4.2 en 4.3, volgt dat die dekvloer niet behoort tot het gehuurde en onderhoud en herstel van gebreken aan die dekvloer niet voor rekening van PIR komen. Dat de dekvloer al in het gehuurde aanwezig was bij aanvang van de huur maakt dit gelet op artikel 9.6 van de huurovereenkomst niet anders. Het gehuurde is bedrijfsruimte in de zin van artikel 7: 290 BW zodat contractueel kan worden afgeweken van artikel 7: 204 BW.
4.5.
De vordering is niet toewijsbaar. [eiser] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld.

de beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding welke aan de zijde van PIR tot op heden worden begroot op € 600,-- wegens salaris van de gemachtigde van PIR.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kool, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 januari 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.