ECLI:NL:RBZWB:2017:3873

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juni 2017
Publicatiedatum
28 juni 2017
Zaaknummer
AWB 16/10200
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet omzetten van tijdelijke aanstelling in vaste aanstelling; beoordeling functioneren en rechtspositie

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 4 november 2016, waarin het college weigerde haar tijdelijke aanstelling om te zetten in een vaste aanstelling en haar ontheffing uit haar functie meedeelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres per 14 september 2015 was aangesteld in een tijdelijke functie bij wijze van proef, met de intentie om bij goed functioneren een vaste aanstelling te verkrijgen. Tijdens de proeftijd heeft het college echter geconstateerd dat er onvoldoende verbetering was in het functioneren van eiseres, ondanks meerdere gesprekken en coaching. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat eiseres niet voldeed aan de gestelde eisen en dat de ontheffing uit haar functie niet als een schorsing kon worden gekwalificeerd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de discretionaire bevoegdheid van het college bij het beoordelen van het functioneren van ambtenaren en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de belangen van zowel de werknemer als de werkgever.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/10200 AW

uitspraak van 15 juni 2017 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. H.C. Lenaerts,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 november 2016 (bestreden besluit) van het college inzake de ontheffing uit haar functie en het niet omzetten van een tijdelijke aanstelling in een vaste aanstelling.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 10 april 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.J. Kroeze, [naam vertegenwoordiger2] ([functienaam1]) en [naam adviseur] ([functienaam2]).
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is op 14 september 2015 aangesteld bij de gemeente Breda in de functie van [functie eiseres]. Het betreft een tijdelijke aanstelling bij wijze van proef, in algemene dienst. De aanstelling loopt tot en met 13 september 2016.
Op 21 april 2016 heeft er een voortgangsgesprek plaatsgevonden met eiseres. Tijdens dit gesprek is aan eiseres meegedeeld dat haar functioneren als [functie eiseres] niet voldoende uit de verf komt en dat, indien er geen verbetering komt, het jaarcontract niet zal worden omgezet in een vaste aanstelling en het dienstverband met eiseres zal worden beëindigd.
Op 4 juli 2016 heeft er wederom een voortgangsgesprek plaatsgevonden met eiseres. De inhoud van het gesprek is vastgelegd in een verslag. Uit dit verslag blijkt dat aan eiseres is meegedeeld dat in de afgelopen maanden geen verbetering is gezien in haar functioneren en dat de tijdelijke aanstelling niet zal worden verlengd of zal worden omgezet in een vast dienstverband en per 14 september 2016 zal eindigen. Verder blijkt dat tijdens dit gesprek aan de orde is gekomen dat eiseres bepaalde taken van haar functie niet meer zal uitvoeren, dat eiseres van de functie van [functie eiseres] wordt ontheven en dat zij tot 14 september 2016 een aantal concrete werkzaamheden zal verrichten die zij nog kan afronden.
Bij besluit van 14 juli 2016 heeft het college aan eiseres laten weten dat de proef niet is geslaagd, dat de tijdelijke aanstelling met ingang van 14 september 2016 van rechtswege eindigt en dat de tijdelijke aanstelling niet zal worden omgezet in een vaste aanstelling.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit tot ontheffing uit haar functie. Daarnaast heeft zij bezwaar gemaakt tegen het besluit om de tijdelijke aanstelling niet om te zetten in een vaste aanstelling.
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2. Het college stelt zich in het bestreden besluit, samengevat, op het volgende standpunt. Het al dan niet verlengen van een tijdelijke aanstelling bij wijze van proef of het verlenen van een aanstelling voor onbepaalde tijd, is een discretionaire bevoegdheid. Het college heeft een weloverwogen afweging gemaakt. Als de werkgever onvoldoende vertrouwen heeft dat de medewerker de functie in de toekomst wel op een juiste wijze kan gaan uitvoeren, kan de werkgever besluiten dat de proef niet geslaagd is. De leidinggevenden van eiseres hebben terecht geconstateerd dat het benodigde vertrouwen ontbrak. Wat de ‘ontheffing’ uit de functie betreft, is deze term bedoeld om eiseres op te dragen bepaalde taken niet meer uit te voeren, en andere taken die tot haar functie behoren juist wel op te dragen. Er zijn dus werkinstructies gegeven. Na de conclusie dat de tijdelijke aanstelling niet werd omgezet in een vaste aanstelling, had het college voldoende gronden om de functie zodanig in te richten dat bepaalde taken niet meer uitgevoerd zouden worden.
3. Eiseres voert in beroep, samengevat, het volgende aan. Het college kwalificeert de ontheffing uit haar functie ten onrechte als een werkinstructie. Er is sprake van een rechtspositionele maatregel die tot een aantasting van haar rechtspositie heeft geleid. De procedure die hoort bij een schorsing ‘in het belang van de dienst’ is niet gevolgd en alleen al om deze reden kan de procedure niet in stand blijven. De aanstelling ‘bij wijze van proef’ impliceert dat van beide zijden een serieuze inspanning moet worden verricht om het gewenste resultaat (een vaste aanstelling) te realiseren. Dit is onvoldoende gebeurd. Zo was er geen sprake van een structurele en gedegen coaching, en heeft er na 21 april 2016 geen verbetertraject plaatsgevonden.
Ontheffing uit de functie
4. Op 4 juli 2016 heeft er met eiseres een gesprek plaatsgevonden. Volgens het college is er met eiseres gesproken over haar werkzaamheden als [functie eiseres] en over de taken die zij vanaf dat moment nog zou verrichten en welke taken niet meer. Eiseres heeft niet bestreden dat dit met haar is besproken.
Naar het oordeel van de rechtbank is er op dit punt sprake van een mondelinge beslissing, die op grond van artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht wordt gelijkgesteld met een besluit. Eiseres is echter niet opgekomen tegen deze beperking van haar takenpakket, waardoor deze is komen vast te staan. Wel heeft eiseres een rechtsmiddel ingesteld tegen de ‘ontheffing uit haar functie’ zoals vermeld in het gespreksverslag van 4 juli 2016. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college deze term echter foutief gebruikt, nu er van een feitelijke ontheffing uit de functie geen sprake was. Dat eiseres van een aantal taken die zagen op de toekomst werd ontheven en zich diende te richten op het afronden van haar lopende werkzaamheden is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval een logische, en daarmee redelijke opdracht van de leidinggevende. Het beroep van eiseres zal in zoverre dan ook ongegrond worden verklaard.
Beëindiging aanstelling
5. Een besluit tot het niet voortzetten van een tijdelijke aanstelling na afloop van de proeftijd dient door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Deze toetsing beperkt zich tot de vraag of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de betrokken ambtenaar niet aan door het bestuursorgaan in redelijkheid te stellen eisen of verwachtingen heeft voldaan.
6. Eiseres is per 14 september 2015 aangesteld bij de gemeente Breda. Het betrof een tijdelijke aanstelling bij wijze van proef tot 14 september 2016. Uit de aanstellingsbrief blijkt dat het college de intentie had om eiseres bij goed functioneren in vaste dienst aan te stellen.
Voorafgaand aan de aanstelling heeft er een assessment plaatsgevonden. Hieruit zijn enkele ontwikkelpunten naar voren gekomen. Zo zou eiseres onvoldoende doorvragen om tot efficiënte oplossingen te komen, is zij conflict vermijdend, kan zij verbeteren in diplomatieke vaardigheden en zou zij zich bij het interpersoonlijk contact meer moeten aanpassen aan de situatie zoals deze zich voordoet. Met eiseres is afgesproken dat zij ten behoeve van deze ontwikkelingspunten relevante cursussen/trainingen diende te volgen. Uit het dossier komt naar voren dat zij in november 2015 is gestart met een opleiding ‘Begeleiden van veranderingsprocessen’.
Tijdens het voortgangsgesprek op 21 april 2016 zijn enkele verbeterpunten benoemd, waaronder de omstandigheid dat eiseres moeite heeft met het houden van overzicht (scheiden van hoofd- en bijzaken), dat zij een te afwachtende houding heeft met betrekking tot de kerntaken van haar functie en dat zij collega’s te weinig proactief benadert voor informatie of om zaken aan de orde te brengen. Daarbij is ook meegedeeld dat als de resultaten niet verbeteren in het komende half jaar, het jaarcontract niet zal worden omgezet in een vaste aanstelling en het dienstverband zal worden beëindigd. Eiseres heeft aangevoerd dat zij het verslag van dit voortgangsgesprek pas op 22 juni 2016 voor gezien heeft getekend. Naar het oordeel van de rechtbank doet dit niet af aan het feit dat de inhoud van het gesprek – en de daarin genoemde verbeterpunten – eiseres al op 21 april 2016 bekend waren.
Uit het dossier komt naar voren dat er in de periode van 21 april 2016 tot 4 juli 2016 diverse gesprekken hebben plaatsgevonden tussen eiseres en haar leidinggevende over het functioneren van eiseres. Eiseres heeft niet weersproken dat deze gesprekken hebben plaatsgevonden, maar heeft aangevoerd dat zij deze niet heeft ervaren als coachingsgesprekken of als onderdeel van een verbetertraject. Uit een e-mail van 1 juni 2016 aan eiseres blijkt echter dat er op die dag – mede naar aanleiding van een specifiek voorval – met eiseres (uitgebreid) is gesproken over haar invulling van de functie. Daarbij is opgemerkt dat de situatie zoals beschreven in het voortgangsgesprek nog steeds geldt. Ook is eiseres uitgenodigd om een en ander nog te bespreken. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de begeleiding van eiseres tekort is geschoten.
Een verbetering in het functioneren van eiseres ten aanzien van de verbeterpunten is echter niet waargenomen, zodat op 4 juli 2016 aan eiseres is meegedeeld dat haar tijdelijke aanstelling van rechtswege zou eindigen. Eiseres heeft zich nadien ziek gemeld.
Op 6 september 2016 is er een beoordeling opgemaakt. Deze beoordeling ziet op de periode tot juli 2016 en is op 12 september 2016 vastgesteld. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen de beoordeling, zodat deze in rechte vaststaat. Uit de beoordeling blijkt dat eiseres op acht taakgebieden/competenties ‘matig’ scoort en op twee competenties ‘goed’. De totaalbeoordeling is ‘matig’. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de beoordeling dat eiseres in haar functioneren tekort is geschoten.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het college tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiseres niet aan de door het college in redelijkheid te stellen eisen of verwachtingen heeft voldaan.
8. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. van Kralingen, voorzitter, en mr. C.E.M. Marsé en mr. E.S.M. van Bergen, leden, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.