ECLI:NL:RBZWB:2017:3830

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
26 juni 2017
Zaaknummer
02/33098/HA RK 17-102
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • P. Peters
  • A. van Kralingen
  • M. van de Sande
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een kantonrechter in een civiele procedure met betrekking tot een verzoek om billijke vergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 mei 2017 een beslissing genomen over een wrakingsverzoek van een verzoeker in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek was ingediend tegen de kantonrechter die belast was met de behandeling van de zaak van verzoeker tegen een bedrijf. De verzoeker stelde dat hij verhinderd was om bij de zitting aanwezig te zijn vanwege vakantie en dat de kantonrechter dit had genegeerd, wat volgens hem in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De kantonrechter had echter geen aanleiding gezien om de zitting uit te stellen, omdat de gemachtigde van verzoeker geen verhinderdata had opgegeven en het verzoek om uitstel niet tijdig was ingediend. De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectief gerechtvaardigde redenen waren voor de wraking en dat de kantonrechter niet partijdig had gehandeld. De wrakingskamer concludeerde dat het wrakingsverzoek misbruik van procesrecht was en wees het verzoek af. De behandeling van de hoofdzaak zou worden voortgezet zoals gepland.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 02/33098/HA RK 17-102
Beslissing van 31 mei 2017 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen verzoeker,
gemachtigde [naam gemachtigde].

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het op 25 april 2017 namens verzoeker ingekomen wrakingsverzoek;
  • de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de hierna te noemen zaak;
  • de brief van [naam 1], gemachtigde van [naam bedrijf]., gevestigd te [vestigingsplaats], d.d. 2 mei 2017, verweerster in de hierna te noemen zaak, en
  • de mondelinge behandeling van het verzoek door de wrakingskamer op 29 mei 2017, waarbij zijn verschenen de gemachtigde van verzoeker, [naam gemachtigde], en [naam rechter], kantonrechter in deze rechtbank, en
  • de door mrs. [naam gemachtigde] en [naam rechter] ter zitting van de wrakingskamer overgelegde pleitnota’s.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. [naam rechter] voornoemd, in zijn hoedanigheid van kantonrechter en belast met de behandeling van de zaak van verzoeker tegen [naam bedrijf]. (procedurenummer [nummer]).
2.2.
Mr. [naam rechter], verder te noemen de kantonrechter, berust niet in het verzoek tot zijn wraking.

3.De feiten

3.1.
In de hiervoor genoemde zaak heeft verzoeker bij verzoekschrift de kantonrechter verzocht tot het vaststellen van een billijke vergoeding ex artikel 7:681 BW. De behandeling ter zitting van het verzoekschrift was vastgesteld voor 26 april 2017.
3.2.
De gemachtigde van verzoeker heeft tegen dit behandelingstijdstip bij e-mailbericht van 3 april 2017 bezwaar gemaakt en daartoe aangevoerd dat hij blijkens door hem toegezonden verhinderdata van 22 april tot en met 9 mei 2017 verhinderd is. De gemachtigde van verzoeker heeft daarbij verder meegedeeld dat hij overigens nog in afwachting is van een datum voor een voorlopig getuigenverhoor, dat eerst plaats zal moeten vinden alvorens volgens hem een inhoudelijke behandeling zinvol is.
3.3.
Als reactie op dit bezwaar is namens de kantonrechter de gemachtigde als volgt bericht: “
Naar aanleiding van uw e-mailbericht van 3 april 2017 kan ik u het volgende berichten. Ondanks herhaalde verzoeken heeft de griffie uw verhinderdata nooit ontvangen en kon met het plannen van de mondelinge behandeling hiermee dus geen rekening worden gehouden. Verder heeft mr. [naam 1] bezwaar gemaakt tegen uw verzoek tot het verplaatsen van de geplande mondelinge behandeling op 26 april 2017 te 15.00 uur. Uw verzoek zal dan ook worden afgewezen. Dit houdt in dat de geplande mondelinge behandeling op vrijdag 26 april 2017 te 15.00 uur doorgaat.
Verder geeft u aan dat u in afwachting bent van een datum voor een voorlopig getuigenverhoor. In het administratiesysteem is geen verzoekschrift geregistreerd en daaruit maak ik op dat er nog geen verzoekschrift schriftelijk is ingediend.
3.4.
De gemachtigde van verzoeker heeft hierop bij e-mailbericht van 5 april 2017 bericht dat hij de inhoud van het bericht van de griffie even laat voor wat het is, dat hij met zijn cliënt zal bespreken wat de gewenste stappen zijn en dat hij later op de inhoud van het bericht zal terugkomen.
3.5.
De gemachtigde van verzoeker heeft vervolgens op 24 april 2017 een aanvullend verzoekschrift ingediend houdende een verzoek om [naam bedrijf]. te bevelen tot afgifte van bescheiden in afschrift op de voet artikel 843a Rv. In zijn begeleidende faxbrief deelt de gemachtigde het volgende mee: “
Mede vanwege de perikelen rondom de gelijke strijd en de inhoud van dit verzoekschrift, verzoek ik u mij per ommegaande te bevestigen dat er eerst op dit verzoekschrift zal worden beslist, eerst(de wrakingskamer begrijpt: eer)
er een mondelinge behandeling plaats zal vinden.”
3.6.
Bij e-mail van 24 april 2017 (14:34 uur) is door de griffier aan zowel aan de gemachtigde van verzoeker als aan de gemachtigde van [naam bedrijf]. het volgende bericht:
“Naar aanleiding van het faxbericht van de heer [naam gemachtigde] van 24 april 2017 met daarin het provisioneel verzoek ex artikel 834a Rv en de reactie daarop van mevrouw [naam 1] bericht ik u als volgt. De zitting van 26 april 2016 zal doorgang vinden. Ter zitting zal worden behandeld het provisioneel verzoek, alsmede het aangekondigde beroep van de wederpartij op de verjaringstermijn.”
3.7.
Bij e-mail van 24 april 2017 (14:50 uur) heeft de gemachtigde van verzoeker de griffier en de gemachtigde van [naam bedrijf] als volgt bericht:
“Het is werkelijk ongekend dat ik vanaf mijn vakantieadres mijzelf hier druk over moet maken. Ik ga in overleg met cliënt. Primair merk ik op dat ik in mijn hoedanigheid een klachtprocedure bij de Nationale Ombudsman zal starten. Overigens aanvaard u het risico dat cliënt zonder rechtsbijstand ter zitting verschijnt. Gelet op de feiten en omstandigheden is dit strijdig met artikel 6 EVRM. Ik verzoek u het vorenstaande als formele klacht overeenkomstig het bestuursreglement te behandelen.”
3.8.
De gemachtigde van verzoeker heeft vervolgens op 25 april 2017 het voorliggende wrakingsverzoek ingediend.

4.De gronden van het wrakingsverzoek

4.1.
De gemachtigde van verzoeker voert aan dat hij op het voor de mondelinge behandeling van zijn verzoeken ex artikel 7:681 BW en ex artikel 834a Rv vastgestelde tijdstip verhinderd was vanwege vakantie met zijn gezin en dat de kantonrechter daarmee bekend was. Niettemin heeft de kantonrechter geweigerd de zitting aan te houden, ondanks dat de gemachtigde kenbaar heeft gemaakt, dat dit tot gevolg zou hebben dat verzoeker zich bij die mondelinge behandeling niet kan voorzien van deskundige rechtsbijstand. Voor de gemachtigde van verzoeker bestaan immers geen vervangingsmogelijkheden binnen zijn kantoor.
4.2.
Het gegeven dat verzoeker zich niet van de gewenste rechtsbijstand kan voorzien, levert volgens de gemachtigde van verzoeker schending op van artikel 6 EVRM. Zodoende is er sprake van een situatie waarin de kantonrechter kennelijk geen belang ziet in deskundige rechtsbijstand. Verzoeker meent dat hieruit niet anders kan worden afgeleid dan dat de kantonrechter al tot een conclusie ter zake van de uitkomst van de procedure is gekomen.
4.3.
Naar de mening van verzoeker heeft de kantonrechter op geen enkele wijze het hiervoor bedoelde verwijt omtrent artikel 6 EVRM weersproken. Verzoeker moet het er om die reden voor houden dat niet vast staat dat de kantonrechter volledig onpartijdig zijn belangen in ogenschouw zal nemen. Verzoeker heeft dan ook gerechtvaardigde twijfel omtrent de onpartijdigheid van de kantonrechter en kan daarom met recht spreken over een gerezen schijn van partijdigheid.
4.4.
Bij gelegenheid van de behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker nog doen benadrukken dat de kern van het wrakingsverzoek is gelegen in de omstandigheid dat de kantonrechter het kennelijk niet noodzakelijk vindt dat verzoeker bij gelegenheid van de behandeling ter zitting van zijn verzoeken rechtskundige bijstand geniet.

5.Het standpunt van de kantonrechter

5.1.
Volgens de kantonrechter richt het wrakingsverzoek zich tegen de beslissing om het op 24 april 2017 ingediend verzoek ex artikel 843a Rv te behandelen op de in de hoofdzaak geplande zitting van 26 april 2017. Dit is in zijn ogen een processuele beslissing waartegen geen wrakingsverzoek kan worden gericht en die ook geen blijk geeft van partijdigheid of de schijn daarvan.
5.2.
De kantonrechter betoogt daarnaast dat in de aanloop naar de zitting van 26 april 2017 aan de gemachtigde van verzoeker tot drie keer toe is gevraagd opgave te doen van verhinderdata. Hij verwijst daarvoor naar de e-mails van 1, 20 en 23 maart 2017. De gemachtigde van verzoeker heeft hierop géén verhinderdata opgegeven; eerst nadat vervolgens de zitting was bepaald, heeft de gemachtigde bij e-mail van 3 april 2017 meegedeeld dat uit de toegezonden verhinderdata blijkt dat hij verhinderd is van 22 april 2017 tot en met 9 mei 2017. Deze verhinderdata zijn echter niet door gemachtigde toegezonden. Op het verzoek van de griffie daarvoor bewijs over te leggen heeft de gemachtigde niet gereageerd.
5.3.
Bovendien is het door de gemachtigde nog in zijn e-mail van 3 april 2017 aangekondigd verzoek om een voorlopig getuigenverhoor, waarop de behandeling van de hoofdzaak zou moeten wachten, nimmer ingediend.
5.4.
De kantonrechter stelt verder dat hij heeft besloten het vervolgens, twee dagen vóór de geplande zitting ingediende provisioneel verzoek ex artikel 843a Rv te behandelen op de voor de hoofdzaak geplande zitting van 26 april 2017. Daarbij zou ook het beroep van verweerster op de vervaltermijn moeten worden behandeld, omdat indien dit beroep slaagt er geen reden meer is voor toewijzing van het provisionele verzoek. Van een daartoe genomen onjuiste beslissing is geen sprake en daaruit blijkt geen (schijn van) partijdigheid.
5.5.
Het wrakingsverzoek behoort derhalve in de opvatting van de kantonrechter te worden afgewezen. De kantonrechter meent daarbij dat uit vorenstaande voldoende blijkt dat de gemachtigde van verzoeker op verschillende manieren heeft geprobeerd om de conform geldende regels vastgestelde zitting op 26 april 2017 geen doorgang te laten vinden en uiteindelijk daarvoor het middel van wraking heeft aangewend. Volgens de kantonrechter heeft de gemachtigde hiermee misbruik van dit middel gemaakt om welke reden de kantonrechter de wrakingskamer verzoekt te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek in de onderhavige zaak niet in behandeling zal worden genomen.

6.De beoordeling en de gronden daarvoor

6.1.
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2.
Daarbij moet voorop worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt dient, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.3.
Naar het oordeel van de wrakingskamer doet zich een dergelijke omstandigheid in het onderhavige geval niet voor.
6.4.
Anders dan de gemachtigde van verzoeker meent, bestaat geen grond voor de door hem voorgestane conclusie dat uit het niet bewilligen van de kantonrechter in het verdagen van de zitting volgt dat de kantonrechter het kennelijk niet noodzakelijk vindt dat verzoeker bij de behandeling van zijn verzoeken deskundige rechtsbijstand geniet. Dat dit niet verdagen van de zitting tot gevolg zou hebben gehad dat de gemachtigde van verzoeker niet bij die behandeling aanwezig kon zijn, liet onverlet de mogelijkheid van verzoeker zich door een andere rechtsbijstandsdeskundige te laten bijstaan.
6.5.
Dat de kantonrechter tot vaststelling van het door de gemachtigde van verzoeker bestreden behandeltijdstip is gekomen en vervolgens het door de gemachtigde gedaan verzoek om verdaging niet heeft gehonoreerd en ook de behandeling van het aanvullende verzoekschrift ex artikel 834a Rv op dat zelfde tijdstip heeft vastgesteld, is geenszins onbegrijpelijk.
6.6.
Anders dan de gemachtigde van verzoeker aanvoert beschikte de kantonrechter, ofschoon daarom bij herhaling is verzocht, immers niet over de verhinderdata van de gemachtigde. De gemachtigde is diverse malen, laatstelijk bij e-mailbericht van 23 maart 2017, om opgave van zijn verhinderdata verzocht. De gemachtigde is daarbij voor de laatste maal in de gelegenheid gesteld opgave te doen van zijn verhinderdata en wel uiterlijk op 24 maart 2017, waarbij aan hem is meegedeeld dat bij gebreke daarvan de zitting zal worden gepland zonder daarbij rekening te kunnen houden met de verhinderdata van de gemachtigde. Niet aannemelijk is geworden dat de gemachtigde van verzoeker hierop wel zijn verhinderdata kenbaar heeft gemaakt.
6.7.
De kantonrechter treft dan ook geen enkel verwijt dat hij is overgegaan tot vaststelling van het door de gemachtigde bestreden behandeltijdstip. Daarnaast is het niet honoreren van het uitstelverzoek geheel in lijn met het procesreglement verzoekschriftprocedures rechtbanken, kantonzaken. Van een objectief gerechtvaardigde wrakingsgrond, noch van een daartoe gewekte schijn, is dan ook niet gebleken. Dit betekent dat het wrakingsverzoek behoort te worden afgewezen.
6.8.
Met de kantonrechter kan de wrakingskamer niet anders vaststellen, dan dat de gemachtigde van verzoeker, gegeven zijn eerdere mislukte pogingen om verdaging van de zitting te verkrijgen, het middel van wraking heeft gebruikt om dit uitstel alsnog te kunnen realiseren. De gemachtigde heeft dit middel dan ook misbruikt, waarin reden wordt gevonden om op de voet van artikel 39, lid 4 Rv te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek in de zaak niet in behandeling zal worden genomen.

7.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat de behandeling van de zaak met procedurenummer [nummer] zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek;
bepaalt voorts dat om reden al hiervoor overwogen een volgend in de zaak gedaan wrakingsverzoek niet meer in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven op 31 mei 2017 door mrs. Peters, van Kralingen en van de Sande, in tegenwoordigheid de Jong, griffier, en in het openbaar uitgesproken.
--