ECLI:NL:RBZWB:2017:3765
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van verwijtbare werkloosheid en de gevolgen voor WW-uitkering na strafontslag
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juni 2017, werd het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV inzake zijn aanspraken op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) behandeld. Eiser, die sinds 3 september 1979 in dienst was bij het Ministerie van Financiën, had beroep ingesteld tegen het besluit van 10 augustus 2016, waarin het UWV weigerde een voorschot op zijn WW-uitkering te verlenen, omdat hij verwijtbaar werkloos zou zijn geworden door een strafontslag dat hem was opgelegd. Tijdens de zitting op 11 mei 2017, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, werd het standpunt van het UWV besproken. De rechtbank oordeelde dat het UWV de redenen voor het strafontslag moest betrekken bij de beoordeling van de verwijtbaarheid van de werkloosheid. Eiser had aangevoerd dat het ontslag nog niet in rechte vaststond, maar de rechtbank stelde vast dat dit geen invloed had op het bestreden besluit, aangezien een lopende bezwaar- of beroepszaak geen schorsende werking heeft.
De rechtbank wees erop dat de gemachtigde van eiser ter zitting nieuwe gronden naar voren wilde brengen, maar dat dit in strijd was met de goede procesorde, omdat de griffier eerder had gevraagd om aanvullende gronden. De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden had geweigerd de WW-uitkering uit te betalen, en dat er geen aanleiding was om de zaak te heropenen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.