Op 6 juni 2017 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoeker, ingediend op 29 mei 2017. Het verzoek strekt tot wraking van de rechtbank Breda, die in werkelijkheid de rechtbank Zeeland-West-Brabant betreft. De verzoeker is betrokken bij een gezag- en omgangsprocedure, maar heeft in zijn wrakingsverzoek de gehele rechtbank gewraakt. Hij voert aan dat de rechtbank heeft geweigerd een onderzoek in te stellen naar bedreiging en intimidatie door de advocaat van de wederpartij, wat volgens hem leidt tot rechtsongelijkheid en obstructie. Tevens stelt hij dat de rechtbank een belangrijke verantwoordelijkheid heeft in het bevorderen van een omgangsregeling.
De wrakingskamer heeft vastgesteld dat een wrakingsverzoek enkel kan worden ingediend tegen geïndividualiseerde rechters en niet tegen een rechtscollege als geheel. Dit betekent dat het verzoeker niet mogelijk is om de gehele rechtbank te wraken, zoals hij heeft verzocht. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en is genomen door de rechters A. Poerink, M. Breeman en J. de Roos, in aanwezigheid van griffier De Jong.