ECLI:NL:RBZWB:2017:3316

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
31 mei 2017
Zaaknummer
AWB 16_10288
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de korting op WAO-uitkering door een eenmalige uitkering op grond van CAO WSW

Op 30 mei 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. L.M. Hoogeveen, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 17 november 2016. Dit besluit betrof de definitieve berekening van zijn WAO-uitkering over de periode van 1 juli 2015 tot en met 30 juni 2016, waarbij het UWV een terugvordering heeft ingesteld van € 539,40 aan teveel ontvangen voorschotten. De eiser betwistte de wijze van berekening door het UWV, die volgens hem onjuist was en niet in lijn met de wetgeving. Hij stelde dat de eenmalige uitkering die hij had ontvangen, niet zou moeten leiden tot een tijdelijke verlaging van zijn uitkering die bijna vijf keer het uitgekeerde bedrag bedroeg.

Tijdens de zitting op 13 april 2017 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eenmalige uitkering die de eiser ontving, niet als een loonsverhoging kan worden beschouwd die betrekking heeft op de gehele looptijd van de CAO. De rechtbank oordeelde dat de regels omtrent de terugvordering door het UWV correct waren toegepast en dat de eenmalige uitkering onder de categorie incidentele uitbetalingen valt, waarvoor de relevante regeling niet van toepassing is. De rechtbank concludeerde dat de uitkomst van de wetgeving in deze situatie onwenselijk was, maar dat er geen juridische basis was om het beroep van de eiser gegrond te verklaren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/10288 WAO

uitspraak van 30 mei 2017 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. L.M. Hoogeveen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 17 november 2016 (bestreden besluit) van het UWV inzake de definitieve berekening van zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) over de periode 1 juli 2015 tot en met 30 juni 2016 en de terugvordering van het bedrag aan teveel ontvangen voorschotten over deze periode.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 april 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en zijn zwager [naam gemachtigde]. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger].

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontvangt sinds 19 februari 2002 een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Bij besluit van 21 juli 2015 heeft het UWV aan eiser medegedeeld dat zijn WAO-uitkering met ingang van 1 juli 2015 op voorschotbasis zal worden betaald en dat na een bepaalde periode definitieve vaststelling volgt.
Bij besluit van 26 augustus 2016 (primair besluit) heeft het UWV eiser zijn WAO-uitkering over de periode 1 juli 2015 tot en met 30 juni 2016 definitief vastgesteld. Eiser heeft in totaal € 539,40 bruto teveel aan voorschotten ontvangen.
Bij brief van 30 september 2016 heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft – samengevat – in beroep aangevoerd dat hij zich niet kan vinden in de tijdelijke vermindering van zijn WAO-uitkering zoals die door het UWV is toegepast. De door het UWV gehanteerde wijze van berekening is onjuist. Tevens stelt eiser dat het niet in de geest van de wetgeving is dat een loonsverhoging die in eenmalige vorm wordt uitgekeerd een tijdelijke verlaging van de uitkering tot gevolg heeft die bijna het vijfvoudige van het uitgekeerde bedrag betreft.
3.1
Artikel 44 van de WAO, tweede lid, van de WAO bepaalt dat indien degene die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in dienstbetrekking arbeid als bedoeld in het eerste lid verricht of heeft verricht, wordt het loon geacht te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan.
Artikel 57, eerste lid, van de WAO bepaalt dat de uitkering, de loonsuppletie, bedoeld in artikel 65c, en de inkomenssuppletie, bedoeld in artikel 65d, die als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 35a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uitvoeringsinstituut wordt teruggevorderd.
Artikel 57, derde lid, van de WAO bepaalt dat in afwijking van het eerste lid het UWV kan besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien degene van wie wordt teruggevorderd:
a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.
3.2
De ministeriële regeling bedoeld in artikel 44, achtste lid, van de WAO is de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen (Regeling).
In artikel 2, achtste lid, van deze Regeling is bepaald dat bij de vaststelling van het loon het in de relevante aangiftetijdvakken opgebouwde bedrag aan vakantietoeslag en extra periodiek salaris in aanmerking kan worden genomen in plaats van het in de relevante aangiftetijdvakken betaalde bedrag aan vakantiebijslag en extra periodiek salaris.
3.3
In artikel 5.4 van CAO voor de Sociale Werkvoorziening is bepaald dat:
1. De loonontwikkeling van werknemers die meer dan het wettelijk minimumloon (WML) verdienen is gedurende de looptijd van de CAO gelijk is aan de loon-prijsontwikkeling (LPO). Dit wordt als volgt uitgevoerd:
a. Werknemers die meer dan het WML verdienen, ontvangen in juli 2016, juli 2017 en juli 2018 een loonstijging die gelijk is aan de stijging van het WML, tenzij de verwachte/voorlopige LPO lager is dan de WML-stijging. In dat geval worden de lonen per 1 juli verhoogd met het voorlopige LPO-percentage van dat betreffende jaar.
b. Indien de toegekende LPO hoger is dan de stijging van het WML in juli ontvangen werknemers in januari 2017, januari 2018 en januari 2018 een loonstijging ter hoogte van het verschil.
2. Werknemers die op 1 maart 2016 in dienst zijn, ontvangen in maart 2016 een eenmalige uitkering van € 325. Bij een niet-volledige dienstbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld.
4.1
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de door het UWV gehanteerde wijze van berekening onjuist is. Het gaat hier om een loonsverhoging die in een eenmalige vorm is uitgekeerd. Deze loonsverhoging heeft betrekking op de gehele looptijd van de betreffende CAO; dat wil zeggen op de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2018. De maand maart 2016 is een willekeurig vastgestelde maand waarin het bedrag is uitbetaald. Feitelijk betreft het uitgekeerde bedrag een maandelijkse loonsverhoging die over de gehele looptijd van de CAO is uitgespreid maar die om doelmatigheidsredenen in één keer wordt uitbetaald. Deze omstandigheid is te vergelijken met die zoals genoemd in artikel 2, achtste lid, van de Regeling. Zeker nu het hier gaat om een voorspelbare eenmalige uitkering.
4.2
Het UWV stelt zich op het standpunt dat deze eenmalige uitkering niet een loonsverhoging betreft die betrekking heeft op de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2018. Indien dit het streven was, dan zou dit ook als zodanig geregeld zijn binnen de CAO. Immers in artikel 5.4, eerste lid, van de CAO zijn de afspraken vastgelegd met betrekking tot de loonontwikkeling. In het tweede lid van dit artikel wordt de eenmalige uitkering benoemd. Indien sprake zou zijn van een loonsverhoging, dan zou deze uitkering benoemd zijn in het eerste lid.
Een vergelijking met de loonbestanddelen die genoemd worden in artikel 2, achtste lid, van de Regeling gaat naar de mening van het UWV ook niet op. Het gaat in dat artikel om de opbouw van vakantiebijslag en extra periodiek salaris. Uit artikel 5.4, tweede lid, van de CAO voor de sociale werkvoorziening is niet af te leiden dat er sprake is van een opbouw van de eenmalige uitkering gedurende de looptijd van de CAO. De enige voorwaarde om in aanmerking te komen voor de eenmalige uitkering is het in dienst zijn op 1 maart 2016.
4.3
De rechtbank overweegt dat de tekst van artikel 2, achtste lid, van de Regeling slechts spreekt over vakantietoeslag en extra periodiek salaris. In de toelichting van de Regeling is opgenomen dat de mogelijkheid van artikel 2, achtste lid, van de Regeling niet geldt voor andere incidentele uitbetalingen, zoals overwerkvergoedingen, bonussen etcetera. “Het beperken van deze mogelijkheid tot vakantiegeld en extra periodiek salaris is gelegen in het feit dat vakantiegeld en extra periodiek salaris algemeen voorkomen en de hoogte daarvan in sterke mate voorspelbaar is. Vaak betreft het een vast percentage van het loon. Door uit te gaan van het opgebouwde bedrag krijgt de uitkeringsgerechtigde een constanter inkomen”. De rechtbank is van oordeel dat de eenmalige uitkering van maart 2016 valt onder een incidentele uitbetaling waarbij geen sprake is van een opgebouwd bedrag. Artikel 2, achtste lid, van de Regeling is dan ook niet van toepassing.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.1
Voorts heeft eiser in beroep aangevoerd dat het niet in de geest van de wetgeving is dat een loonsverhoging die in eenmalige vorm wordt uitgekeerd een tijdelijke verlaging van de uitkering tot gevolg heeft die bijna het vijfvoudige van het uitgekeerde bedrag betreft. Deze verlaging van de uitkering staat niet alleen in geen enkele verhouding tot het uitgekeerde bedrag maar dit gevolg druist bovendien volledig in tegen het principe dat werken moet lonen.
5.2
Het UWV heeft aangevoerd dat het de benadering van eiser dat werken moet lonen onderschrijft, ondanks dat het met eiser moet vaststellen dat in de onderhavige situatie hiervan weinig blijk wordt gegeven. Het UWV is nagegaan of zij in het voorliggende geval een mogelijkheid heeft om van terugvordering af te zien, maar is tot de conclusie gekomen dat de wet daarin niet voorziet. Het UWV is gehouden om tot terugvordering over te gaan. Wel heeft het UWV bij het ministerie melding van – onder meer – de situatie van eiser gemaakt in de hoop dat de wetgever de wettelijke regels hierover zal aanpassen.
5.3
De rechtbank overweegt dat partijen het er kennelijk over eens zijn dat de uitkomst van de toepassing van de wet in dit geval onwenselijk is en vermoedelijk ook niet is voorzien door de wetgever. Nu de wettelijke regels duidelijk zijn en niet kan worden geoordeeld dat zij in strijd zijn met voorschriften van hogere orde en de wet bovendien juist is toegepast door het UWV, heeft de rechtbank geen aanleiding om het beroep gegrond te verklaren.
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Herczog, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.