ECLI:NL:RBZWB:2017:3316
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de korting op WAO-uitkering door een eenmalige uitkering op grond van CAO WSW
Op 30 mei 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. L.M. Hoogeveen, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 17 november 2016. Dit besluit betrof de definitieve berekening van zijn WAO-uitkering over de periode van 1 juli 2015 tot en met 30 juni 2016, waarbij het UWV een terugvordering heeft ingesteld van € 539,40 aan teveel ontvangen voorschotten. De eiser betwistte de wijze van berekening door het UWV, die volgens hem onjuist was en niet in lijn met de wetgeving. Hij stelde dat de eenmalige uitkering die hij had ontvangen, niet zou moeten leiden tot een tijdelijke verlaging van zijn uitkering die bijna vijf keer het uitgekeerde bedrag bedroeg.
Tijdens de zitting op 13 april 2017 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eenmalige uitkering die de eiser ontving, niet als een loonsverhoging kan worden beschouwd die betrekking heeft op de gehele looptijd van de CAO. De rechtbank oordeelde dat de regels omtrent de terugvordering door het UWV correct waren toegepast en dat de eenmalige uitkering onder de categorie incidentele uitbetalingen valt, waarvoor de relevante regeling niet van toepassing is. De rechtbank concludeerde dat de uitkomst van de wetgeving in deze situatie onwenselijk was, maar dat er geen juridische basis was om het beroep van de eiser gegrond te verklaren.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.