ECLI:NL:RBZWB:2017:3280

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juni 2017
Publicatiedatum
30 mei 2017
Zaaknummer
02-700191-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag op medebewoner zorginstelling met tbs en dwangverpleging

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de verdachte terecht voor poging tot doodslag op een medebewoner van een zorginstelling. De feiten vonden plaats op 27 oktober 2016 in Kloetinge, waar de verdachte, die lijdt aan ernstige psychische stoornissen, met een mes de keel van het slachtoffer heeft doorgesneden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op het moment van de daad niet volledig toerekeningsvatbaar was, gezien zijn geestestoestand. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar zou worden verklaard en ontslagen van alle rechtsvervolging, terwijl de verdediging stelde dat er in ieder geval sprake was van verminderd toerekeningsvatbaarheid.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot moord, maar de poging tot doodslag bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met voorbedachten rade handelde, maar impulsief, gedreven door zijn psychische aandoeningen. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en hem ter beschikking gesteld met dwangverpleging, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor behandeling in een klinische setting.

Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die als gevolg van de aanval ernstige lichamelijke en psychische schade heeft opgelopen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 10.852,96 toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. Het in beslag genomen mes is onttrokken aan het verkeer, omdat het feit is begaan met behulp van dit voorwerp.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/700191-16
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 juni 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd in het penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) bij de penitentiaire inrichting Haaglanden, locatie Scheveningen, Pompstationsweg 32, 2597 JW ’s-Gravenhage,
raadsman mr. H. Goedegebure, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 mei 2017, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Aan verdachte is, met inachtneming hiervan, ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 27 oktober 2016 te Kloetinge, gemeente Goes,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[benadeelde] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
van het leven te beroven,
door die [benadeelde] met een mes, althans een dergelijke scherp voorwerp, in de
keel/hals te steken/snijden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag gelet op de bewijsmiddelen in het dossier. Hij heeft vrijspraak gevorderd van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord, nu geen sprake is van voorbedachte raad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord. De impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte van [benadeelde] [1] ;
- de letselbeschrijving van de Ggd-arts [2] ;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 18 mei 2017 [3] .
Bewijsoverweging: poging moord of poging doodslag
Voor bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte rade’ moet komen vast te staan dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen handelen na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Verdachte heeft verklaard dat hij al langere tijd last had van stemmen die hem aanwijzingen gaven. Hij kwam die dag in de keuken en zag het mes liggen. Hij hoorde de kokkin zeggen ‘de messen zijn koud’, hetgeen voor hem een aanwijzing was dat er wat moest gebeuren. Hij heeft het mes gepakt, is achter het slachtoffer gaan staan en heeft met het mes de keel van het slachtoffer doorgesneden. De stemmen zeiden dat er iemand dood moest, aldus verdachte.
Hoewel verdachte wel heeft verklaard over enige animositeit tussen hem en het slachtoffer, is uit de stukken niet gebleken dat verdachte een vooropgezet plan had om het slachtoffer iets aan te doen. Het tijdsbestek tussen het zien liggen van het mes en het doorsnijden van de keel van het slachtoffer is kort. Hoewel kalm en rustig beraad binnen dit tijdsbestek op zich mogelijk is, acht de rechtbank het niet waarschijnlijk dat dit heeft plaatsgevonden, gelet op de bij verdachte aanwezige stoornissen, zoals hierna onder 5 overwogen.
De rechtbank concludeert dan ook dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte op 27 oktober 2016 met voorbedachten rade heeft gepoogd [benadeelde] van het leven te beroven. Verdachte dient derhalve vrij te worden gesproken van de impliciet primair ten laste gelegde voorbedachte raad. De impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag kan, gelet op de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijop
of omstreeks27 oktober 2016 te Kloetinge, gemeente Goes,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[benadeelde]
opzettelijk en met voorbedachten rade, althansopzettelijk,
van het leven te beroven,
door die [benadeelde] met een mes,
althans een dergelijke scherp voorwerp,in de
keel/hals te
steken/snijden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5.2
Strafbaarheid van verdachte
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit volledig ontoerekeningsvatbaar was, gelet op de rapportages van het NIFP in samenhang bezien met de verklaringen van getuigen over het voorval, de verklaring van verdachte en het feit dat hij met een rechterlijke machtiging in Emergis was opgenomen. Hij heeft gevorderd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte op zijn minst sterk verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het feit.
De rechtbank overweegt als volgt.
Over verdachte zijn Pro Justitia rapporten uitgebracht door H. Kondakçi, psychiater, en
drs. R.S. Turk, GZ-psycholoog, op 16 januari 2017 respectievelijk 25 januari 2017. Beide deskundigen concluderen dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de zin van een obsessief-compulsieve stoornis en schizofrenie en aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een autismespectrum stoornis en verstandelijke beperking, en dat deze ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig waren. Kondakçi schrijft dat het lijkt dat verdachte impulsief heeft gehandeld. Verdachte is volgens hem minder dan de gemiddelde ander in staat gevoelens van ongenoegen en ergernis te kanaliseren en te neutraliseren. Verdachte kan zijn impulsen slecht beheersen, is beperkt in oplossingsgericht handelen, hij kan zich verder niet of nauwelijks verplaatsen in de ander en kent een uiterst beperkt probleemoplossend vermogen. De deskundige heeft niet eenduidig kunnen bepalen of verdachte keuzemogelijkheden had om zijn wil en handelen vrijelijk te bepalen en of aldus hem alternatieve gedragsmogelijkheden ter beschikking stonden of dat hij toch volledig in beslag was genomen door de stem/stemmen en de beperkingen van de bestaande en ten tijde van het delict aanwezige psychiatrische stoornissen. Hij schrijft: ‘
Hetzij kan worden geoordeeld dat de invloeden van de stoornissen allesoverheersend en onontkoombaar zijn geweest, en hem aldus het delict niet kan worden toegerekend. Hetzij dient te worden geoordeeld dat hij ondanks de zeer sterke invloeden en doorwerking van de stoornissen wel een mogelijkheid moet hebben gehad om een andere keuze te maken dan het plegen van een delict. In dat geval zou het delict hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend.’ De deskundige refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Turk is van mening dat verdachte ondanks zijn stoornissen de mogelijkheid had al dan niet toe te geven aan zijn drang tot het plegen van het ten last gelegde. De stoornissen maken wel dat zijn keuzemogelijkheden beperkt zijn geweest. Indien bewezen, kan hij als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
De rechtbank stelt vast dat psychiater M. Wigard verdachte op 28 oktober 2016 heeft onderzocht in het kader van een voorgeleidingsconsult en daarbij heeft geconcludeerd dat verdachte op dat moment, een dag na het incident, leed aan een psychose en onverminderd last had van hallucinaties. Gelet op de bevindingen van Wigard, de rapporten van psychiater Kondakçi en GZ-psycholoog Turk en hetgeen verder omtrent de persoon van verdachte is gebleken is de rechtbank van oordeel dat verdachte ter zake het bewezenverklaarde feit niet strafbaar is, omdat dat feit hem wegens zijn geestestoestand ten tijde van het plegen van het delict, niet kan worden toegerekend. Verdachte dient aldus te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De oplegging van een straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de uitgebrachte rapportages van het NIFP gevorderd aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. En, indien de rechtbank van oordeel is dat er wel sprake is van enige mate van toerekeningsvatbaarheid, een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft met een vleesmes de keel van het slachtoffer, een medebewoner van zorginstelling Emergis, doorgesneden. Het is slechts te danken aan het snelle handelen van de medewerkers van Emergis dat het slachtoffer hierna niet is overleden. Naar de ervaring leert, kunnen slachtoffers van dergelijke geweldsmisdrijven ernstige en langdurige lichamelijke en psychische gevolgen ondervinden. Dat dit ook bij het slachtoffer het geval is, blijkt uit de onderbouwing van de vordering benadeelde partij. Er was sprake van zeer ernstige, levensbedreigende verwondingen en hij heeft een spoedoperatie moeten ondergaan om zijn leven te redden. Vervolgens heeft hij een aantal weken in het ziekenhuis gelegen waarvan een week in coma op de intensive care. Hij heeft nog dagelijks te kampen met de gevolgen, zowel lichamelijk als psychisch. Verder zal hij de rest van zijn leven worden geconfronteerd met de daad van verdachte in de vorm van een fors litteken in zijn hals.
.
Zoals hiervoor reeds is weergegeven, is bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van een obsessief-compulsieve stoornis en schizofrenie en van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een autismespectrum stoornis en verstandelijke beperking. Dit was ook het geval ten tijde van het bewezen verklaarde feit. Het recidiverisico op gewelddadig gedrag wordt door de deskundigen in de hiervoor aangehaalde rapporten als hoog ingeschat. Verdachte heeft een kwetsbare persoonlijkheid en zeer beperkte coping- en verandermogelijkheden. Hij is snel gefrustreerd en overprikkeld, kan niet goed omgaan met stress en communiceert door zijn autisme niet adequaat. Hij heeft veel (externe) structuur nodig, alsmede een goede daginvulling. Verdachte levert op grond van zijn stoornissen een gevaar op voor de veiligheid van anderen, dan wel voor de algemene veiligheid van personen of goederen. De behandeling van verdachte, die niet zozeer gericht zal zijn op genezing, maar vooral op controle van de stoornissen, zal meerdere jaren in beslag nemen, zal intensief moeten zijn en moeten plaatsvinden in een klinische setting met een hoog veiligheidsniveau. De deskundigen Turk en Kondakçi adviseren aan verdachte op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging van overheidswege. Een behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden is niet aan de orde, omdat het risico op mislukken te groot is. Ook een plaatsing op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht biedt onvoldoende mogelijkheden gelet op de beperkte duur.
GGZ Reclassering Palier heeft zich in haar rapport van 31 januari 2017 aangesloten bij de conclusies en adviezen van de deskundigen.
De rechtbank leidt uit de rapporten van de deskundigen af dat, indien verdachte geen behandeling ondergaat, de kans dat verdachte zich opnieuw aan soortgelijke feiten zal schuldig maken in hoge mate aanwezig is, en mogelijk zelfs zal intensiveren. Zij is op grond van hetgeen de psychiater en de psycholoog in hun rapporten vermelden omtrent de gesteldheid van verdachte en te verwachten behandeling en behandelingsduur, van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging eist. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt.
De rechtbank overweegt voorts dat de terbeschikkingstelling wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit heeft gelet op artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht als gevolg dat deze maatregel niet gemaximeerd is en derhalve een periode van vier jaar te boven kan gaan.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 10.852,96, te vermeerderen met de wettelijke rente, waarvan € 852,96 ter zake van materiële schade (ziekenhuisdaggeldvergoeding, kosten ouders in verband met overnachting en reiskosten) en € 10.000,00 ter zake van immateriële schade, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen, nu die schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en de verdediging deze schade niet heeft betwist.
Immateriële schade
De verdediging heeft de vordering ter zake immateriële schade gemotiveerd betwist, nu deze schade niet eenvoudig van aard is.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Zij overweegt dat het gevorderde bedrag voldoende is onderbouwd door de stukken in het dossier alsook door de in de vordering opgenomen omschrijving van de gevolgen die het bewezenverklaarde feit lichamelijk en geestelijk voor de benadeelde partij heeft gehad en nog steeds heeft. De rechtbank acht het gevorderde bedrag ook redelijk en billijk. De keel van de benadeelde partij is doorgesneden en hij heeft geluk gehad dat hij het er levend vanaf heeft gebracht. De wond is gehecht en hij heeft daaraan een fors litteken in zijn hals overgehouden blijkens de foto’s in het dossier. Ook is aannemelijk dat de benadeelde partij psychische schade heeft als gevolg van het handelen van verdachte. Dat hij al voor het incident bekend was met psychische problemen en om die reden in Emergis verbleef, doet hieraan niet af en staat dan ook niet in de weg aan toewijzing van schadevergoeding. De rechtbank zal de vordering toewijzen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij [benadeelde] zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.

8.Het beslag

Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten een vleesmes, is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het feit is begaan met behulp van dit voorwerp. Verder is dit voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het impliciet primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het impliciet subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot doodslag;
- verklaart verdachte
niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van
€ 10.852,96 (tienduizend achthonderd tweeënvijftig euro en zesennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf 27 oktober 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bestaande uit € 852,96 (achthonderd tweeënvijftig euro en zesennegentig eurocent) ter zake van materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
R [benadeelde] € 10.852,96 (tienduizend achthonderd tweeënvijftig euro en zesennegentig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf 27 oktober 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 89 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een vleesmes (G1623224).
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Josten, voorzitter, mr. J.F.I. Sinack en mr. R.A. Borm, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P.M. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 juni 2017.
Mr. Borm is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt, tenzij anders vermeld, bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s betreffen dit de pagina’s van
2.Het geschrift, te weten een letselbeschrijving van de Ggd, opgemaakt op 15 december 2016 door forensisch geneeskundige J. Vrencken, pagina 111 en 112 van voornoemd eindproces-verbaal.
3.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 mei 2017.