ECLI:NL:RBZWB:2017:3078

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 mei 2017
Publicatiedatum
18 mei 2017
Zaaknummer
AWB 16_4374 & AWB 16_4373
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajonguitkering en indicatie banenafspraak door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 mei 2017 uitspraak gedaan in twee beroepen van eiser tegen besluiten van het UWV. Eiser had beroep ingesteld tegen de weigering van een Wajonguitkering en de weigering van een indicatie banenafspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, die lijdt aan een depressie, PTSS en gedragsstoornissen, niet voldoet aan de voorwaarden voor een Wajonguitkering. De rechtbank oordeelt dat eiser, ondanks zijn beperkingen, in staat is om ten minste vier uur per dag te werken en een uur aaneengeschakeld te functioneren. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen als voldoende zorgvuldig beoordeeld en concludeert dat eiser arbeidsvermogen heeft. De rechtbank heeft ook de beoordeling van de arbeidsdeskundige gevolgd, die heeft vastgesteld dat eiser in staat is tot uitvoerende productiematige werkzaamheden zonder deadlines. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat de weigeringen van het UWV om eiser een Wajonguitkering en een indicatie banenafspraak toe te kennen, terecht zijn geweest. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststellingen in de beoordeling van arbeidsvermogen en de criteria voor de Wajong-uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 16/4373 WAJONG en BRE 16/4374 PW

uitspraak van 11 mei 2017 van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

I. [naam eiser], [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. M.A.L. Timmermans,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 1 juni 2016 van het UWV inzake de weigering aan hem een uitkering te verstrekken op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) (bestreden besluit 1). Dit beroep is geregistreerd onder procedurenummer 16/4373 WAJONG.
Eiser heeft ook beroep ingesteld tegen het besluit van 1 juni 2016 van het UWV inzake de weigering van een indicatie banenafspraak (bestreden besluit 2). Dit beroep is geregistreerd onder procedurenummer 16/4374 PW.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken gevoegd plaatsgevonden in Breda op 30 maart 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. C.L. Schuren.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser, geboren op [geboortedatum], heeft op 24 augustus 2015 een aanvraag gedaan voor een Wajonguitkering.
Bij besluit van 30 december 2015 (primair besluit 1) heeft het UWV geweigerd eiser een Wajonguitkering toe te kennen omdat hij arbeidsvermogen heeft. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij een ander besluit van 30 december 2015 (primair besluit 2) heeft het UWV geweigerd eiser in aanmerking te brengen voor een indicatie banenafspraak omdat hij het minimumloon kan verdienen. Eiser heeft ook tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij de bestreden besluiten zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2. Eiser voert in beroep over de weigering van de Wajonguitkering aan dat hij geen arbeidsvermogen heeft omdat hij aan geen van de vier vereisten voldoet. Er is sprake van depressie en van PTSS en van een gedragsstoornis. Het gaat heel wisselend met eiser en verbeteringen duren zeer kort. Eisers gedrag verbetert niet door begeleiding. Hij is door een gebrek aan energie als gevolg van de depressie niet vier uur per dag belastbaar. Hij is niet in staat een uur aaneengesloten te werken omdat hij vaak vergeet waarmee hij bezig is of volledig blokkeert en tot niets komt. Hij heeft veelvuldig aansturing nodig. Het grootste probleem is dat eiser basale werknemersvaardigheden mist doordat hij extreem zelfbepalend is en niet in staat is om afspraken na te komen. Hij is niet in staat een taak uit te voeren in een organisatie omdat hij dat in het dagelijks leven ook niet kan. Zijn situatie zal niet verbeteren. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een brief van de Raad voor de kinderbescherming van 4 januari 2017 overgelegd.
In het verlengde van wat eiser heeft aangevoerd over de geweigerde Wajonguitkering stelt hij ook dat hij niet in staat is om het minimumloon te verdienen. Daarom maakt hij aanspraak op een indicatie banenafspraak.
3. De rechtbank verwijst voor het wettelijk kader naar de bijlage bij deze uitspraak.
4. Bij de beoordeling van het recht op een Wajong-uitkering maakt het UWV geen gebruik van de in zogenoemde schattingszaken gebruikte Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) -systematiek, maar is gekozen voor de Sociaal Medische Beoordeling Arbeidsvermogen (SMBA)-systematiek. Onder verwijzing naar uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 november 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:6936), acht de rechtbank dit systeem als ondersteunend systeem bij de beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie aanvaardbaar.
In geschil is of bij eiser als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam geen sprake was van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.
De rechtbank overweegt dat iemand op grond van het Schattingsbesluit arbeidsvermogen heeft als hij:
1. een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
2. basale werknemersvaardigheden heeft;
3. ten minste een uur aaneengesloten kan werken; en
4. ten minste vier uur per dag belastbaar is.
Er is slechts arbeidsvermogen als aan alle genoemde vereisten is voldaan. Er ontstaat pas recht op een Wajong-uitkering als de betrokkene duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
In het kader van de Wajong beloopt de te beoordelen periode 9 mei 2015 (eisers 18e verjaardag) tot en met 24 augustus 2015 (datum aanvraag).
5. De rechtbank begrijpt uit de stukken, met name uit primair besluit 2, dat eiser een aanvraag heeft gedaan voor een indicatie banenafspraak.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de beoordeling van een persoon die overeenkomstig artikel 38b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wfsv op eigen verzoek door het UWV laat vaststellen of hij in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, op dezelfde wijze plaats te vinden als in artikel 3.5, eerste lid, van het Besluit SUWI is geregeld voor een persoon als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv. Voor de personen als omschreven in artikel 38b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wfsv is dit weliswaar niet uitdrukkelijk geregeld in het Besluit SUWI, maar de rechtbank is van oordeel dat de uit artikel 3.5. van het Besluit SUWI voortvloeiende beoordeling van overeenkomstige toepassing is op deze personen.
Om in aanmerking te komen voor een indicatie banenafspraak dient eiser te voldoen aan de volgende criteria:
1. hij heeft door ziekte of gebrek dusdanige beperkingen heeft dat hij niet in staat is om het wettelijk minimumloon te kunnen verdienen;
2. de beperkingen duren vanaf het moment van beoordeling nog minimaal 6 maanden voort;
3. er is geen vorm van ondersteuning (begeleiding of een voorziening) mogelijk waardoor hij alsnog het wettelijk minimumloon kan verdienen.
In het kader van de indicatie banenafspraak loopt de te beoordelen periode vanaf de aanvraag tot 1 juni 2016.
6. Aan de bestreden besluiten liggen een medische en een arbeidskundige beoordeling ten grondslag.
7.1
De verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eiser gezien op het spreekuur en het dossier, waaronder een verzoek van Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant tot verlenging van de ondertoezichtstelling van eiser van 7 oktober 2013, bestudeerd.
De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiser bekend is met gedragsproblematiek met waarschijnlijk een chronische stemmingsstoornis. Deze diagnose wordt ondersteund door anamnestische aanwijzingen en observaties door de verzekeringsarts tijdens het onderzoek.
De verzekeringsarts heeft onder het kopje “Beschouwing” overwogen dat eiser beperkt is in het veranderen van strategieën bij (onverwachte) gebeurtenissen resulterend in een beperkt probleemoplossend vermogen, beperkt is in taken met veelvuldige deadlines of productiepieken of bij het verrichten van meerdere taken tegelijkertijd, moeilijk in staat is om taken in samenwerking met meerdere mensen te verrichten, bij het uitvoeren van taken moeite heeft met een dwingend en hoog tempo van werken en niet het vermogen heeft om een conflict in een werk- of privésituatie op een bevredigende manier op te lossen. Eiser heeft fysiek geen beperkte mogelijkheden. Een urenbeperking is niet aan de orde. Eiser lijkt een zeer matige interne motivatie te hebben om op termijn in passende werkzaamheden te gaan functioneren. Hij heeft geen werkervaring.
De verzekeringsarts concludeert dat eiser op zijn 18e verjaardag als rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek aangewezen was op voorspelbare werkzaamheden zonder deadlines, productiepieken, een hoog handelingstempo of leidinggevende aspecten, en dat hij beperkt was in de aandachtverdeling, conflicthantering en het samenwerken met anderen. De verzekeringsarts verwijst voor het overige naar de beschouwing. Er is volgens de verzekeringsarts bij eiser op medische gronden arbeidsvermogen, hij is ten minste vier uur per dag belastbaar en hij kan ten minste een uur aaneengesloten werken. De verzekeringsarts verwacht op korte termijn geen verbetering.
7.2
De verzekeringsarts bezwaar en beroep [verzekeringsarts naam2] heeft de beschikbare medische gegevens, waaronder het door eiser ingebrachte onderzoeksrapport van Keinder diagnostisch centrum (hierna: onderzoeksrapport) van juli 2013, bestudeerd. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser gezien tijdens de hoorzitting.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gerapporteerd dat tijdens psychodiagnostisch onderzoek, waarover in het onderzoeksrapport is gerapporteerd, is vastgesteld dat sprake zou zijn van een depressie en posttraumatische stressklachten. Na dat onderzoek wordt beschreven dat het beter gaat met eiser. Het beeld zoals omschreven in dat rapport is daarom niet een vaststaande einddiagnose maar blijkt met goede begeleiding te verbeteren. Eiser blijkt weer school te bezoeken, te voldoen aan opdrachten op school en op de groep zijn taken te vervullen wanneer hij er aan gehouden wordt. Wel is de wijze van aansturing van belang. Ook tijdens het psychodiagnostisch onderzoek was eiser in staat de opdrachten uit te voeren. Als het na deze verbetering weer minder goed is gegaan, zijn er nog diverse behandelmogelijkheden genoemd die geprobeerd kunnen worden. De informatie uit Nieuwsuur die tijdens de hoorzitting is overgelegd, zegt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niets over een individueel geval. Bij eiser is sprake van stoornissen in gedrag vanuit de psychiatrische diagnoses. Bij adequate behandeling van de psychiatrische stoornissen verdwijnen de gedragsstoornissen als verschijnsel. Ondanks de depressie ging eiser tijdens de opname in de instelling normaal naar school en nam hij deel aan normale taken in de groep, tv kijken en computeren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan vanuit het medisch beeld zoals dat in het onderzoeksrapport bij eiser is beschreven, zelfs op het moment dat het beeld op zijn ernstigst was, niet concluderen dat er medisch gezien een noodzaak is voor recuperatie door rust/slaap. Er is daarom geen energetische indicatie voor een beperking voor duurbelastbaarheid in arbeid. Er zijn evenmin andere indicaties voor zo’n beperking. De ernst van het beeld zoals in het onderzoeksrapport omschreven is niet zodanig dat er niets mogelijk is. Dat eiser op dit moment weinig activiteiten in het dagelijks leven ontplooit, wil niet zeggen dat hij ook tot weinig in staat is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht eiser medisch gezien in staat tot het verrichten van bij zijn beperkingen passende taken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep constateert dat eiser gedurende het half uur dat hij bij de hoorzitting aanwezig was, in staat was om de aandacht te richten en vast te houden. Eiser is terecht beperkt geacht voor het verdelen van de aandacht. In passend werk is hij zonder aansturing een uur aaneengesloten belastbaar. Ook is hij ten minste 4 uur per dag in staat te werken in passend werk en in staat om ten minste 8 uur te functioneren. Hij is echter vanwege zijn depressieve stoornis beperkt voor het verrichten van nachtwerk. Eiser kan wel naast maar niet met anderen werken. Dit is een nuancering van de beperking ten aanzien van het in groepsverband een taak uitvoeren. Uit het rapport blijkt dat eisers medische situatie is verbeterd in de tijd dat hij uit huis geplaatst was. Ook blijkt dat er nog diverse behandelopties waren. Nu geen behandeling plaatsvindt, kan niet gesteld worden dat eisers medische situatie en functioneren niet meer kunnen verbeteren. Behandeling zal echter langdurig noodzakelijk zijn. Daarom zullen de beperkingen ten minste zes maanden voortduren.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep [verzekeringsarts naam2] heeft naar aanleiding van de beroepsgronden op 29 november 2016 aanvullend gerapporteerd.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt vast dat eisers depressieve klachten geen aanleiding zijn geweest voor medicatie of psycho-educatie. Dat past niet bij de geclaimde ernst van de klachten. Dat eiser een prima zelfverzorging heeft, daarin zelfstandig is en initiatieven neemt om die zelfverzorging mogelijk te maken, past daar evenmin bij. De verzekeringsarts bezwaar en beroep leidt uit het onderzoeksrapport af dat goede begeleiding een positieve invloed heeft op eisers gedrag. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er medisch gezien geen aanleiding voor het niet 4 uur per dag en niet 8 uur per dag belastbaar zijn. Activering en structurering van de dag zijn wel noodzakelijk. Tijdens het psychodiagnostisch onderzoek en de hoorzitting waren er geen problemen met het vasthouden van de aandacht. Eiser is daarom in staat zich een uur te concentreren. Eventuele aansturing of bevestiging leidt niet tot een structurele onderbreking van het productieproces.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt verder vast dat uit het onderzoeksrapport blijkt dat eiser ondanks de psychische problematiek wel in staat is zich aan afspraken te houden. Bovendien hield eiser zich voordat hij depressief was ook niet altijd aan afspraken. Dit gedrag is deels dus niet medisch bepaald.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep Van [verzekeringsarts naam3] heeft naar aanleiding van de door eiser overgelegde brief van de Raad voor de kinderbescherming van 4 januari 2017 in de rapportage van 22 maart 2017 aanvullend gerapporteerd. Het eerdere standpunt wordt gehandhaafd omdat de brief betrekking heeft op een periode van geruime tijd na de primaire beoordeling en de heroverweging in bezwaar. Bovendien wordt het vermoeden van de Raad voor de kinderbescherming dat eiser nog steeds ernstig depressief is uitgesproken door niet-medici. Eisers depressiviteit was echter al bekend.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsartsen bezwaar en beroep hebben eisers dossier, waaronder medische informatie, bestudeerd. Eiser is bovendien gezien door de verzekeringsarts en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep [verzekeringsarts naam2]. De rechtbank is niet gebleken dat de rapportages van de verzekeringsartsen inconsistenties bevatten of dat ze niet concludent zijn.
Op grond van de beschikbare gegevens moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij eiser niet te geringe medische beperkingen heeft vastgesteld. Met name blijkt uit de rapportages van de verzekeringsartsen dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder zijn depressie, de PTSS en zijn gedragsproblemen. Bij de beoordeling van het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering gaat het om de te objectiveren beperkingen. De rechtbank is er voldoende van overtuigd dat met de vastgestelde beperkingen recht wordt gedaan aan de te objectiveren klachten van eiser. Niet blijkt dat de brief van de Raad voor de kinderbescherming van 4 januari 2017, die eiser in beroep heeft overgelegd, afkomstig is van een medicus. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding te twijfelen aan de beperkingen die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben deze op goede gronden geoordeeld dat eiser in staat is gedurende ten minste een periode van een uur aaneengesloten te werken, dat hij vier uur per dag belastbaar is en dat de beperkingen vanaf het moment van beoordeling nog minimaal 6 maanden voortduren.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het inschakelen van een deskundige, nu eiser de betwisting van het medische aspect van de beoordeling niet met medisch objectiveerbare gegevens heeft onderbouwd.
8.1
De arbeidsdeskundige heeft, gelet op de door de verzekeringsarts aangegeven beperkingen, beoordeeld of eiser arbeidsvermogen heeft. De arbeidsdeskundige acht eiser gelet op de voorwaarden voor het functioneren in werk en de werkomgeving in staat tot uitvoerende productiematige werkzaamheden en tot schoonmaakwerkzaamheden zonder deadlines. De verzekeringsarts heeft geen beperkende voorwaarden gesteld waarop verondersteld mag worden dat basale werknemersvaardigheden (begrijpen, onthouden en uitvoeren van instructies en het nakomen van regels en afspraken) ontbreken. Volgens de arbeidsdeskundige kan eiser de taken invoeren van gegevens (taaknummer 1601), scannen (taaknummer 1502) en handmatig bestucken (taaknummer 1701) uitvoeren. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor een Wajonguitkering.
8.2
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in bezwaar na dossieronderzoek eisers geschiktheid voor de door de arbeidsdeskundige geselecteerde taken nader toegelicht en bevestigd, ook nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser ook beperkt heeft geacht voor het werken met anderen. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor een Wajonguitkering.
In beroep is, naar aanleiding van de beroepsgronden en na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep over eisers cognitieve functioneren, nader gemotiveerd waarom eiser beschikt over basale werknemersvaardigheden. De geselecteerde taken scannen en invoeren van gegevens worden gehandhaafd. Eiser beschikt over de fysieke en cognitieve mogelijkheden om deze taken uit te voeren. Daarmee beschikt hij over arbeidsvermogen en komt hij niet in aanmerking voor een Wajonguitkering.
8.3
De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundigen inzichtelijk en op afdoende wijze hebben onderbouwd dat eiser, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen, in staat is een taak te verrichten. Buiten de gronden die zien op het vaststellen van de beperkingen, heeft eiser geen gronden naar voren gebracht die zien op de geduide taken. De rechtbank is daarom van oordeel dat de geduide taken aan de beoordeling ten grondslag gelegd kunnen worden.
9. De rechtbank concludeert dat het UWV zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser ten tijde in geding beschikte over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Nu slechts recht bestaat op een Wajong-uitkering als er geen mogelijkheden zijn tot arbeidsparticipatie heeft het UWV op goede gronden geweigerd aan eiser een Wajong-uitkering toe te kennen. Het beroep tegen bestreden besluit 1 zal daarom ongegrond worden verklaard.
10.1
De arbeidsdeskundige heeft, gelet op de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven beperkingen, beoordeeld of eiser in aanmerking komt voor een indicatie banenafspraak. Daartoe zijn eisers beperkingen vergeleken met de belasting in de drempelfunctie productiemedewerker en is gemotiveerd waarom eiser in ieder geval deze functie kan verrichten. Volgens de arbeidsdeskundige is ook de functie van wikkelaar een geschikte drempelfunctie. Omdat eiser een drempelfunctie kan uitvoeren en hiermee het minimumloon verdienen behoort hij niet tot de doelgroep van de banenafspraak.
10.2
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in bezwaar na dossieronderzoek eisers geschiktheid voor de drempelfunctie productiemedewerker nader toegelicht en deze functie gehandhaafd. Ook de drempelfunctie wikkelaar is gehandhaafd. Eiser kan daarmee het minimumloon verdienen. In beroep is dit standpunt gehandhaafd.
10.3
De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundigen inzichtelijk en op afdoende wijze hebben onderbouwd dat eiser, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen, in staat is om een drempelfunctie uit de voeren. Buiten de gronden die zien op het vaststellen van de beperkingen, heeft eiser geen gronden naar voren gebracht die zien op de geduide drempelfuncties. De rechtbank is daarom van oordeel dat de geduide drempelfuncties aan de beoordeling ten grondslag gelegd kunnen worden.
11. De rechtbank concludeert dat het UWV zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser in staat is om het minimumloon te verdienen. Eiser is daarom terecht niet in aanmerking gebracht voor de indicatie banenafspraak. Het beroep tegen bestreden besluit 2 zal daarom ongegrond worden verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage met wettelijk kader
1. Voor de beoordeling van de weigering van de Wajonguitkering (procedurenummer 16/4373 WAJONG) zijn de volgende bepalingen van belang.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
In het tweede lid is bepaald dat de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte wordt in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
In het derde lid is bepaald dat de ingezetene die tijdelijk geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft alsnog jonggehandicapte wordt, indien hij gedurende een tijdvak van tien jaar volgend op de dag waarop hij jonggehandicapte zou zijn geworden op grond van het eerste lid, onderdeel a of b, of het tweede lid, indien hij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zou hebben gehad, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had.
In het vierde lid is bepaald dat onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie wordt verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
In het zesde lid is bepaald dat de beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.
In het achtste lid van dit artikel is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot het eerste, vierde en zesde lid nadere regels kunnen worden gesteld.
Artikel 1a:2, eerste lid, van de Wajong bepaalt dat de jonggehandicapte recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk, tenzij op hem een uitsluitingsgrond, als bedoeld in artikel 1a:6, eerste lid, van toepassing is.
Artikel 1a:11, eerste lid, van de Wajong bepaalt dat het UWV op aanvraag vaststelt of recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk bestaat.
In het tweede lid is bepaald dat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk ontstaat op de dag waarop de aanvraag, bedoeld in dit artikel, werd ingediend, met dien verstande dat dit recht niet eerder kan ontstaan dan de dag waarop de betrokkene achttien jaar wordt.
De in artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong bedoelde nadere regels zijn neergelegd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit).
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
In het tweede lid is bepaald dat een taak als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de kleinste eenheid van een functie is en bestaat uit één of meerdere handelingen.
2. Voor de beoordeling van de weigering van de indicatie banenafspraak (procedurenummer 16/4374 PW) zijn de volgende bepalingen van belang.
Per 1 mei 2015 is de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten in werking getreden. Ten gevolge hiervan is de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) gewijzigd.
Artikel 38b, eerste lid, van de Wfsv bepaalt voor zover hier relevant, dat onder een arbeidsbeperkte verstaan de persoon, niet zijnde de persoon van wie door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld dat hij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet en:
a. die met ondersteuning bij de arbeidsinschakeling van het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet naar een dienstbetrekking is of wordt toegeleid, en van wie uitsluitend op verzoek van het college van burgemeester en wethouders door het UWV is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet,
(…)
c. die recht op arbeidsondersteuning of een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten heeft, tenzij deze persoon duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 1a:1 van die wet,
(…), of
e. van wie op eigen verzoek door het UWV is of wordt vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet. Bij algemene maatregel van bestuur worden ten aanzien van de persoon, bedoeld in de vorige zin, nadere regels gesteld.
De nadere regels als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onder e, van de Wfsv, zijn niet vastgesteld.
(ontleend aan RBLIM:2017:2871)
In artikel 38d, negende lid, aanhef en onder c van de Wfsv is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld, in ieder geval met betrekking tot de vaststelling, bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel a, ten eerste, ten behoeve van de opname van personen in de registratie, bedoeld in het eerste lid.
De in artikel 38d, negende lid, aanhef en onder c, van de Wfsv bedoelde nadere regels zijn vastgesteld in het Besluit van 20 december 2001 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en in verband daarmee van enige andere socialezekerheidswetten (Besluit SUWI).
In artikel 3.5, eerste lid, van het Besluit SUWI is bepaald dat het UWV op verzoek van het college van burgemeester en wethouders een beoordeling verricht of een persoon, bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv, in staat is het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet te verdienen.
In het derde lid is bepaald dat in het kader van de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, door het UWV het arbeidsvermogen van de betrokken persoon wordt beoordeeld.
In het vierde lid is bepaald dat het arbeidsvermogen, bedoeld in het derde lid, wordt getoetst aan de methodiek van drempelfuncties die het UWV hanteert bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.
In het vijfde lid is bepaald dat onder een drempelfunctie als bedoeld in het vierde lid wordt verstaan een bestaande functie op de Nederlandse arbeidsmarkt die de ondergrens van de verdiencapaciteit markeert, met een minimale belasting waardoor deze geschikt is voor mensen met beperkingen.
In het zesde lid is bepaald dat indien uit de analyse, bedoeld in het derde lid en vierde lid, blijkt dat een persoon geen drempelfunctie of voor een deel één drempelfunctie kan uitvoeren, de persoon niet geacht wordt in staat te zijn het minimumloon te verdienen met dien verstande dat de beperkingen of belemmeringen die een persoon ondervindt naar verwachting nog ten minste voor 6 maanden na de beoordeling zullen bestaan.
In het zevende lid is bepaald dat, indien uit de analyse, bedoeld in het derde lid en vierde lid, blijkt dat een persoon één drempelfunctie kan uitvoeren of één drempelfunctie kan uitvoeren met behulp van aanpassingen of begeleiding, de persoon geacht wordt in staat te zijn het minimumloon te verdienen.