Uitspraak
2.Het verzoek
3.De beoordeling
een stoornis van de geestvermogens in de vorm van stoornissen tot uiting komend in kindertijd/adolescentie en stemmingsstoornissen, depressieve periode in engere zin met psychotische kenmerken.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 januari 2017 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een voorwaardelijke machtiging tot opname in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank heeft het verzoek van de officier van justitie om een voorwaardelijke machtiging te verlenen, in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz), toegewezen. De betrokkene, die thuis verblijft, heeft eerder een voorwaardelijke machtiging gekregen, maar er zijn zorgen over haar geestelijke gezondheid en het gevaar dat zij voor zichzelf en anderen kan vormen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene zich over het algemeen aan de afspraken met haar behandelend psychiater en andere zorgverleners houdt, maar dat er een risico bestaat dat zij zichzelf ernstig letsel toebrengt of suïcide pleegt.
De rechtbank heeft in haar beoordeling rekening gehouden met de inhoud van de stukken en het verhoor van de betrokkene. Er is vastgesteld dat de betrokkene een stoornis van de geestvermogens heeft die gevaar kan veroorzaken. De rechtbank heeft een behandelingsplan goedgekeurd waarin voorwaarden zijn opgenomen om het gevaar af te wenden. De betrokkene heeft zich bereid verklaard deze voorwaarden na te leven. De rechtbank heeft echter ook opgemerkt dat er onvoldoende juridische grond is om te bepalen dat de behandelend psychiater verplicht is om zorg en toezicht te bieden in het geval dat er geen opnamecapaciteit beschikbaar is in het ziekenhuis.
De rechtbank heeft de nieuwe voorwaardelijke machtiging verleend voor de duur van zes maanden, tot 5 juli 2017, met de voorwaarde dat de betrokkene zich onder behandeling stelt van de behandelaar volgens het gewijzigde behandelingsplan. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. Van Gent, in tegenwoordigheid van de griffier.