In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 mei 2017, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen inzake haar persoonsgebonden budget (pgb) voor huishoudelijke hulp behandeld. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 8 december 2015, waarbij het college het recht op pgb had ingetrokken en een bedrag van € 477,73 had teruggevorderd. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting in twee delen uitgevoerd, waarbij eiseres telkens is verschenen met haar begeleidster, terwijl het college zich niet heeft laten vertegenwoordigen tijdens de tweede zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar pgb had aangewend voor huishoudelijke hulp, maar dat zij een hoger uurtarief had betaald aan haar zorgverleners dan het college had vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat het college het recht op pgb niet had mogen intrekken, omdat eiseres het budget wel degelijk had aangewend voor het doel waarvoor het was verstrekt, namelijk hulp bij het huishouden. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en de wetsgeschiedenis van de Wmo, waaruit blijkt dat de budgethouder de vrijheid heeft om het pgb naar eigen inzicht te besteden, zolang het maar voor het beoogde resultaat wordt aangewend.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de intrekking en terugvordering van het bedrag van € 281,29, en herroept het primaire besluit in dat opzicht. Tevens wordt het college veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. Deze uitspraak benadrukt de rechten van budgethouders onder de Wmo en de noodzaak voor gemeenten om transparant te zijn over de voorwaarden van pgb's.