Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser heeft op 16 juni 2009 een aanvraag ingediend voor een lerarenbeurs (subsidie) voor scholing. Op 1 september 2009 is hij aangevangen met de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid aan de Open Universiteit.
DUO heeft de aanvraag voor het studiejaar 2009-2010 gehonoreerd en aan eiser een bedrag van € 2.662,80 aan subsidie toegekend. Vervolgens heeft DUO voor de studiejaren 2010-2011 en 2011-2012 een subsidie van € 2.662,80 respectievelijk € 2.662,80 toegekend. De toekenning van de subsidie is steeds als voorschot geschied.
Om de hoogte van het subsidiebedrag dat eiser heeft ontvangen definitief vast te stellen heeft DUO bij brief van 28 december 2015 hem verzocht om een uitdraai van het puntenregistratiesysteem waaruit blijkt hoeveel ECTS (European Credit Transfer System) hij in totaal heeft behaald. In die brief is aan eiser medegedeeld dat voor iedere 30 ECTS die hij heeft behaald, DUO één jaar op de totale terugbetalingsverplichting in mindering brengt. Deze omstandigheid geldt als de studie waarvoor de subsidie is verkregen, niet is afgerond.
Bij brief van 26 januari 2016 heeft eiser een opleidingsoverzicht van de Open Universiteit van 23 januari 2016 overgelegd, waaruit blijkt dat hij op 19 maart 2015 in totaal 86 ECTS heeft behaald. In zijn brief meldt eiser dat hij de studie niet heeft afgerond
Bij besluit van 21 april 2016 (primair besluit) heeft DUO met een verwijzing naar de systematiek met betrekking tot de ECTS, de subsidie definitief vastgesteld. Voor het studiejaar 2009-2010 is die vastgesteld op € 2.160,- en is een bedrag van € 502,20 teruggevorderd. Voor het studiejaar 2010-2011 is de subsidie vastgesteld op € 1.966,80 en is een bedrag van € 696,- teruggevorderd. Ten aanzien van het studiejaar 2011-2012 is de subsidie vastgesteld op nihil en is een bedrag van € 2.662,80 teruggevorderd. De totale terugvordering bedraagt € 3.861,-.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft DUO het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat hem te weinig subsidie is toegekend. Hij wijst erop dat bij de Open Universiteit met een modulesysteem wordt gewerkt. Hierbij heeft de studerende de vrijheid in het bepalen van de volgorde van de te volgen modules. Onder verwijzing naar overgelegde bankafschriften stelt eiser dat hij vanaf 2009 tot 2014 modules heeft gekocht bij de Open Universiteit. Volgens eiser moet gekeken worden naar het totaal aantal gevolgde modules en behaalde ECTS en moet dit niet beperkt worden tot de duur van drie jaar. Eiser stelt dat de regelgeving onduidelijk is en dat hij door DUO op het verkeerde been is gezet. Het is onredelijk dat hij de subsidie moet terugbetalen terwijl hij weldegelijk kosten heeft gemaakt.
Voorts stelt eiser dat hij de cursus “bestuursrecht” van acht studiepunten weliswaar met het eindcijfer 5 heeft afgerond, maar dat hij ook met een cijfer 5 zijn diploma kan behalen. Zodoende heeft hij in de studiejaren 2009-2010, 2010-2011 en 2011-2012 in totaal geen 86 maar feitelijk 94 studiepunten behaald en komt hij ook voor het studiejaar 2011-2012 in aanmerking voor subsidie.
Eiser stelt voorts dat de hoorplicht is geschonden. Hij verzoekt de rechtbank DUO op te dragen het totale toegekende bedrag van € 7.988,40 om te zetten in een definitieve subsidie, met een veroordeling van DUO in zijn kosten.
3. Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling lerarenbeurs voor scholing en zij-instroom 2009-2011 (hierna: de Regeling) kan de minister subsidie verstrekken aan de leraar voor studiekosten.
Op grond van artikel 3, vijfde lid, van de Regeling kan de minister voor ten hoogte drie jaar subsidie, bedoeld in het eerste lid, verlenen voor opleidingen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a, b en d, met dien verstande dat voor:
1 tot en met 30 studiepunten een jaar subsidie, bedoeld in het eerste lid, staat;
31 tot en met 60 studiepunten twee jaar subsidie, bedoeld in het eerste lid, staat; en
61 tot en met 90 studiepunten drie jaar subsidie, bedoeld in het eerste lid, staat.
Op grond van artikel 6 van de Regeling, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, geldt voor de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a:
a. voor het werkelijke les- en collegegeld een maximum van € 3.500,- per opleiding als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel c, respectievelijk per jaar;
b. voor studiemiddelen ten hoogste 10% van het werkelijke les- en collegegeld per jaar; of
c. voor reiskosten ten hoogste 10% van het werkelijk les- en collegegeld per jaar.
Op grond van artikel 13 van de Regeling, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, behaalt de leraar het aantal in de beschikking tot verlening van de subsidie voor de opleidingen, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdelen a, b en d, vermelde studiepunten binnen de in artikel 17, eerste lid, bedoelde termijnen.
Op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling dient de leraar een aanvraag voor vaststelling van de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de opleidingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdelen a, b en d, indien de opleiding minstens drie jaar duurt, binnen zes jaar na verlening van de subsidie voor deze opleiding in bij de minister.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Regeling kan de minister de subsidie voor studiekosten terugvorderen indien de leraar niet aan zijn subsidieverplichtingen heeft voldaan.
Op grond van artikel 4:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt, indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
Op grond van artikel 4:46, tweede lid, van de Awb kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
Op grond van artikel 4:57, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen.
4. Aan de orde is de vraag of DUO op goede gronden heeft besloten de subsidie voor het studiejaar 2009-2010 definitief vast te stellen op € 2.160,- en een bedrag van € 502,20 terug te vorderen, voor het studiejaar 2010-2011 definitief vast te stellen op € 1.966,80 en een bedrag van € 696,- terug te vorderen en voor het studiejaar 2011-2012 definitief vast te stellen op nihil en een bedrag van € 2.662,80 terug te vorderen.
5. In de voorschotbeschikking ten aanzien van de subsidieverlening voor studiejaar 2009-2010 van 17 juli 2009 staat reeds vermeld dat indien eiser de opleiding niet met goed gevolg afrondt, hij voor iedere 30 ECTS die hij heeft behaald één jaar op de terugbetalingsverplichting in mindering wordt gebracht. Eiser heeft bij de verlening van de subsidie bij het niet afronden van de studie aldus de verplichting opgelegd gekregen om 30 ECTS te behalen om voor één jaar subsidie in aanmerking te komen. Het had op de weg van eiser gelegen om bij onduidelijkheden omtrent de bepaling van de hoogte van de subsidie contact met DUO op te nemen. Gesteld noch gebleken is dat eiser dit heeft gedaan.
6. Uit het opleidingsoverzicht van de Open Universiteit van 23 januari 2016 blijkt dat eiser op 19 maart 2015 in totaal 86 ECTS heeft behaald. Voor zover eiser heeft betoogd dat hij in feite 94 ECTS heeft behaald, omdat een vak van 8 ECTS is afgesloten met het eindcijfer 5 niet op de lijst staat vermeld, is de rechtbank met DUO van oordeel dat de puntenregistratie van de opleiding doorslaggevend is bij de vaststelling van het aantal behaalde ECTS. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat eiser 86 ECTS heeft behaald. Gelet hierop en uitgaande van het vereiste van 30 ECTS voor één studiejaar heeft hij recht op twee jaar subsidie, derhalve voor de studiejaren 2009-2010 en 2010-2011.
7. Ten aanzien van de hoogte van de subsidie over de studiejaren 2009-2010 en 2010-2011 overweegt de rechtbank dat eiser desgevraagd bewijsstukken heeft ingediend ten aanzien van de door hem gemaakte studiekosten voor gevolgde modules. Uit deze bewijsstukken blijkt dat eiser in het studiejaar 2009-2010 € 1.799,50 en in het studiejaar 2010-2011 € 1.639,- aan modules heeft betaald. In de regeling is opgenomen dat er 10% voor reiskosten als voor studiemiddelen mag worden opgeteld. Op grond hiervan heeft DUO een berekening gemaakt en de te verrekenen subsidiebedragen voor de studiejaren 2009-2010 en 2010-2011 definitief vastgesteld op € 2.160,60 respectievelijk € 1.966,80. Ter zitting heeft eiser verklaard deze berekening niet meer te betwisten.
Dit betekent dat eiser voor het studiejaar 2009-2010 € 502,20 en voor het studiejaar 2010-2011 € 696,- te veel subsidie heeft ontvangen.
8. Eiser heeft ter zitting subsidiair betoogd dat hij voor het studiejaar 2011-2012 recht heeft op 26/30ste deel van zijn studiekosten. De gemachtigde van DUO heeft ter zitting gemotiveerd toegelicht dat de Regeling niet de mogelijkheid biedt om subsidie voor een bepaald studiejaar gedeeltelijk toe te kennen. De rechtbank volgt DUO in dit standpunt.
Nu eiser voor het studiejaar 2011-2012 niet heeft voldaan aan de verplichting om 30 ECTS te behalen, heeft DUO op grond van het bepaalde in artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid om de subsidie voor dit studiejaar definitief op nihil vast te stellen.
Eiser heeft over dit studiejaar derhalve ten onrechte als voorschot € 2.662,80 subsidie ontvangen.
9. Gelet op het vorenstaande heeft eiser in totaal € 3.861,- (€ 502,20 + € 696,- +
€ 2.662,80) te veel subsidie ontvangen. DUO heeft op grond van artikel 4:57, eerste lid, van de Awb het onverschuldigd betaalde subsidiebedrag op goede gronden van eiser mogen terugvorderen.
10. Ten aanzien van het beroep van eiser op schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank het volgende. Uitgangspunt is dat DUO een belanghebbende hoort voordat het op het bezwaar beslist, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Awb zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen de betrokkene in eerste instantie heeft aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift, bezien in samenhang met hetgeen in eerste instantie is aangevoerd, van oordeel dat DUO zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen van eiser kon worden afgezien.
11. Gezien het voorgaande behoeft hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd geen bespreking.
12. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.