In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de erfgenamen van een overleden persoon en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De zaak betreft een verzoek om een eenmalige uitkering op grond van de Uitkeringsregeling Backpay. Het bezwaarschrift tegen het besluit van de minister, dat op 28 september 2016 was genomen, is door de schoonzoon van de overleden persoon ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift te laat is ingediend, aangezien de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en het bezwaarschrift pas op 20 juli 2016 was verzonden, terwijl de termijn op 19 juli 2016 was verstreken. De rechtbank heeft ambtshalve de tijdigheid van het bezwaarschrift beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. Hierdoor heeft de rechtbank het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens is de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eisers.