ECLI:NL:RBZWB:2017:2849

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2017
Publicatiedatum
12 mei 2017
Zaaknummer
AWB 15_7600
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor een indicatie banenafspraak en de begeleidingsbehoefte van eiser in het kader van de WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 mei 2017, betreft het een beroep van eiser tegen het besluit van het UWV van 21 oktober 2015, waarin de aanvraag voor een indicatie banenafspraak werd afgewezen. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Bijlsma, stelt dat hij door zijn beperkingen niet in staat is om zonder begeleiding de reguliere arbeidsmarkt te betreden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het UWV de gelegenheid te geven te reageren op aanvullende rapportages van een arbeidsdeskundige en een bezwaarverzekeringsarts. De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen geen onterecht te geringe beperkingen hebben vastgesteld. Eiser heeft verschillende rapportages overgelegd ter ondersteuning van zijn stellingen, maar de rechtbank oordeelt dat deze niet leiden tot een ander oordeel over de vastgestelde beperkingen. De rechtbank volgt de conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige dat eiser geschikt is voor de drempelfunctie medewerker bloemzaadproductie, waarbij voldoende begeleiding aanwezig is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/7600 WIA

uitspraak van 2 mei 2017 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. A. Bijlsma,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 21 oktober 2015 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering een indicatie banenafspraak te geven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 19 december 2016.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L. Schuren.
Ter zitting heeft eiser nog een rapportage van een arbeidsdeskundige, gedateerd 14 december 2016, ingebracht.
De rechtbank heeft het onderzoek op zitting geschorst om het UWV de gelegenheid te geven te reageren op de rapportage van de arbeidsdeskundige van 14 december 2016 en het arbeidspsychologisch advies, ingezonden door eiser op 12 december 2015.
Bij brief van 16 januari 2017 heeft het UWV een rapport van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige ingebracht.
Bij brief van 7 februari 2017 heeft eiser gereageerd op de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige.
Partijen hebben toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen. Vervolgens heeft de rechtbank bij brief van 6 april 2017 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet van de gemeente Tilburg. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg heeft op 14 april 2015 voor eiser een aanvraag ingediend bij het UWV voor een indicatie banenafspraak. Als reden voor deze indicatie heeft het college aangegeven dat eiser een hoge begeleidingsbehoefte heeft, een laag werktempo heeft en fouten maakt.
Bij besluit van 2 juli 2015 (primair besluit) heeft het UWV de aanvraag voor een indicatie banenafspraak afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat het onmogelijk is voor hem om zonder begeleiding de reguliere arbeidsmarkt te betreden. De medisch adviseur van eiser heeft gesteld dat er aanvullende beperkingen moeten worden gegeven ten aanzien van eisers motorische vaardigheden. Verder heeft eiser gesteld dat er in het dagelijks functioneren een beperking moet worden opgenomen vanwege zijn autisme. Eiser heeft intensieve begeleiding nodig. Eiser is van mening dat de functie van medewerker bloemzaadproductie niet geschikt is voor hem.
Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft eiser verwezen naar een rapportage van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] (medisch adviseur) van 30 november 2015, een psychologisch onderzoek van Mentaal beter, verricht door psycholoog [naam psycholoog] van 18 februari 2015, en een zorgplan opgesteld door stichting Amarant. Verder heeft eiser nog een rapportage van zijn medisch adviseur van 22 juni 2016, een rapport psychologisch onderzoek van 6 en 7 december 2016 van registerpsycholoog [naam registerpsycholoog] overgelegd en een rapport van de arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] gedateerd 14 december 2016.
3. In artikel 38b, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de Wfsv is bepaald dat onder een arbeidsbeperkte wordt verstaan de persoon, niet zijnde de persoon van wie door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld dat hij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet en van wie op eigen verzoek door het UWV is of wordt vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet. Bij algemene maatregel van bestuur worden ten aanzien van de persoon, bedoeld in de vorige zin, nadere regels gesteld.
In het derde lid is bepaald dat met betrekking tot de beoordeling door het UWV of een persoon een arbeidsbeperkte is als bedoeld in het tweede lid bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld. Deze nadere regels zijn gesteld in het Besluit SUWI.
In artikel 3.5, eerste lid, van het Besluit SUWI is bepaald dat het UWV op verzoek van het college van burgemeester en wethouders een beoordeling verricht of een persoon, bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv, in staat is het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet te verdienen.
In het derde lid is bepaald dat in het kader van de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, door het UWV het arbeidsvermogen van de betrokken persoon wordt beoordeeld.
In het vierde lid is bepaald dat het arbeidsvermogen, bedoeld in het derde lid, wordt getoetst aan de methodiek van drempelfuncties die het UWV hanteert bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.
In het vijfde lid is bepaald dat onder een drempelfunctie als bedoeld in het vierde lid wordt verstaan een bestaande functie op de Nederlandse arbeidsmarkt die de ondergrens van de verdiencapaciteit markeert, met een minimale belasting waardoor deze geschikt is voor mensen met beperkingen.
In het zesde lid is bepaald dat indien uit de analyse, bedoeld in het derde lid en vierde lid, blijkt dat een persoon geen drempelfunctie of voor een deel één drempelfunctie kan uitvoeren, de persoon niet geacht wordt in staat te zijn het minimumloon te verdienen met dien verstande dat de beperkingen of belemmeringen die een persoon ondervindt naar verwachting nog ten minste voor 6 maanden na de beoordeling zullen bestaan.
In het zevende lid is bepaald dat, indien uit de analyse, bedoeld in het derde lid en vierde lid, blijkt dat een persoon één drempelfunctie kan uitvoeren of één drempelfunctie kan uitvoeren met behulp van aanpassingen of begeleiding, de persoon geacht wordt in staat te zijn het minimumloon te verdienen.
4. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is verricht door een verzekeringsarts en een bezwaarverzekeringsarts van het UWV.
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur en het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat er fysiek geen beperkingen zijn, maar mentaal (psychisch/cognitief) is eiser aangewezen op voorspelbare werkzaamheden zonder deadlines, productiepieken of met een hoog handelingstempo. Verder is eiser ook beperkt in de aandachtsverdeling.
De bezwaarverzekeringsarts heeft de beschikbare medische gegevens, waaronder de door eiser overgelegde informatie van Mentaal Beter van 18 februari 2015, bestudeerd. Tevens heeft de bezwaarverzekeringsarts eiser gezien op de hoorzitting. De bezwaarverzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiser, gezien zijn klachten, problemen heeft met het korte termijngeheugen en de verwerkingssnelheid en met het leren en toepassen van kennis, waardoor het ontwikkelen van vaardigheden traag geschiedt. Daarmee dient in de inwerkperiode en bij veranderingen rekening te worden gehouden. Eiser heeft moeite met structureren, moeite met zelfstandig ondernemen van enkelvoudige complexere taken en met het overzien van de gevolgen van zijn handelen. Hierdoor zal eiser niet snel zelf om hulp vragen. Verder heeft eiser moeite met het uiten van zijn eigen gevoelens. Eisers zelfinzicht is beperkt waardoor hij ook niet zo snel ziet dat hij fouten maakt. Eiser kan zelf geen oplossingen bedenken. De bezwaarverzekeringsarts heeft enkele beperkingen ten opzichte van het rapport van de verzekeringsarts toegevoegd.
5. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Op grond van de beschikbare gegevens moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij eiser niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld.
De (medische) informatie die eiser in beroep heeft ingebracht, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De eigen medisch adviseur van eiser heeft in zijn rapportage van 30 november 2015 expliciet gesteld dat er geen sprake is van evidente verschillen in de beperkingen die zijn geduid door de behandelaar en de verzekeringsarts voor wat betreft het persoonlijk en sociaal functioneren. Uit het rapport van de eigen medisch adviseur kan derhalve worden opgemaakt dat de FML in de rubrieken I en II door de medisch adviseur voor juist wordt gehouden. Ook uit het arbeidspsychologisch advies van 6 en 7 december 2016 blijkt niet dat er meer of andere beperkingen moeten worden aangenomen in de rubrieken I en II. Uit dit rapport blijkt weliswaar dat eiser moeite heeft met nakomen van afspraken, maar dit enkele gegeven betekent niet dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen. Met name blijkt uit dit rapport niet dat er voor eiser een grotere begeleidingsbehoefte bestaat dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. De in het rapport genoemde adviezen met betrekking tot begeleiding ten aanzien van werk komen overeen met de door de verzekeringsartsen gestelde beperkingen. De stelling van eiser dat er meer beperkingen in rubriek I en II moeten worden aangenomen volgt de rechtbank dan ook niet.
Met betrekking tot de gestelde beperkingen ten aanzien van de (fijn) motorische vaardigheden merkt de rechtbank op dat eiser bij zijn aanvraag, het primaire onderzoek en tijdens de hoorzitting geen melding heeft gemaakt van motorische problematiek. In de stukken wordt alleen bij de basisschoolobservatie een probleem met de fijnmotorische vaardigheden gemeld. Bij de overgang naar het voortgezet onderwijs worden alleen nog motorische problemen (instabiele zithouding) genoemd. Verder blijkt uit het zorgplan dat eiser computergames speelt, wat in het algemeen redelijk ontwikkelde fijnmotorische vaardigheden verlangt. Nu er geen recente medische informatie beschikbaar is waaruit blijkt dat er ten tijde in geding sprake was van problemen in de fijnmotorische handelingen, is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsartsen op goede gronden geen beperkingen hiervoor hebben gegeven.
Bij de verdere beoordeling zal de rechtbank dan ook uitgaan van de beperkingen die door de verzekeringsartsen zijn aangenomen.
6. Het arbeidskundig onderzoek is verricht door een arbeidsdeskundige en een bezwaararbeidsdeskundige van het UWV.
De arbeidsdeskundige heeft na overleg met de verzekeringsarts geconcludeerd dat eiser geschikt is voor de drempelfuncties productiemedewerker en medewerker bloemzaadproductie.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft met inachtneming van de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts beoordeeld of de door de arbeidsdeskundige genoemde drempelfuncties geschikt zijn voor eiser. Volgens de bezwaararbeidsdeskundige is eiser in ieder geval geschikt voor de drempelfunctie medewerker bloemzaadproductie. In deze functie wordt gewerkt in groepsverband, zodat er steeds een vorm van begeleiding aanwezig is. Men krijgt dagelijks mondelinge instructie en er zijn vaste protocollen. Het werktempo/handelingstempo per uur/minuut is niet erg hoog. Uit de functiebeschrijving en de diverse aspecten blijkt dat er sprake is van repetitief werk waarbij nauwkeurigheid erg belangrijk is. In het begin is er sprake van het inwerken door een ervaren medewerker en begeleiding door de teamleider/mentor. Dit zorgt er voor dat men ook de tijd krijgt zich het werk eigen te maken en gewezen wordt op de efficiëntste wijze van werken. Inzake het werktempo geldt dat de een sneller is dan de ander. Het gemiddelde van de groep bepaalt het resultaat. Gelet op het routinematige karakter van de functie en het belang van de nauwkeurigheid is de bezwaararbeidsdeskundige van mening dat eiser in staat is te voldoen aan de productie-eisen. Mocht dit iets onder het gemiddelde liggen dan wordt dat gecompenseerd door de groep.
De rechtbank stelt vast dat de eigen medisch adviseur van eiser bij de geduide functies alleen maar opmerkingen heeft gemaakt inzake de vereiste motorische vaardigheden. Zoals de rechtbank onder punt 5 al heeft overwogen bestaat geen aanleiding om extra beperkingen ten aanzien van motorische vaardigheden aan te nemen. De rechtbank volgt de medisch adviseur dan ook niet in zijn stelling dat de functie medewerker bloemzaadproductie, gelet op eisers beperkingen in motorische vaardigheden, niet geschikt is voor eiser.
Partijen zijn verder nog verdeeld over de vraag of in de geduide functie voldaan wordt aan de begeleidingsbehoefte van eiser. De stelling van de arbeidsdeskundige opgenomen in zijn rapport van 14 december 2016 dat niet voldaan wordt aan de begeleidingsbehoefte van eiser, berust op de conclusies uit het arbeidspsychologisch rapport van 6 en 7 december 2016. Zoals onder punt 5 al overwogen geeft dit rapport de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de door de verzekeringsartsen vastgestelde begeleidingsbehoefte. Uitgaande van die begeleidingsbehoefte is de rechtbank van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage 16 januari 2017 voldoende heeft toegelicht dat de benodigde begeleiding beschikbaar is in de functie van medewerker bloemzaadproductie en dat deze ook in redelijkheid van de werkgever verwacht kan worden. Bij dit oordeel heeft de rechtbank tevens betrokken dat de eigen medisch adviseur van eiser geen aanleiding zag om de geduide functie vanwege een gebrek aan begeleiding ongeschikt te vinden.
7. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, voorzitter, en mr. R.P. Broeders en mr. N.E.M. de Coninck, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2017. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.