ECLI:NL:RBZWB:2017:2700

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
4 mei 2017
Zaaknummer
02/700268-14, 02/700156-15 (gev.ttz.) en 12/715104-12 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing en oplichting met telefoonabonnementen

Op 4 mei 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van afpersing en oplichting met telefoonabonnementen. De zaak werd behandeld in Middelburg, waar de verdachte op verschillende data tussen 2014 en 2015 meerdere slachtoffers zou hebben benadeeld door hen te dwingen tot het afsluiten van telefoonabonnementen en het afgeven van mobiele telefoons. De rechtbank heeft de zaak op 21 april 2017 inhoudelijk behandeld, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging van oplichting niet kon worden bewezen, omdat de slachtoffers verklaarden dat zij zich bedreigd voelden door de verdachte, maar niet dat zij door de in de tenlastelegging genoemde oplichtingshandelingen tot afgifte waren bewogen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de meeste tenlastegelegde feiten, maar achtte wel bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan diefstal en verduistering. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld. Voor sommige slachtoffers werd schadevergoeding toegewezen, terwijl andere vorderingen werden afgewezen omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de proeftijd reeds was verstreken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02/700268-14, 02/700156-15 (gev.ttz.) en 12/715104-12 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 mei 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsvrouw mr. C.E.J.E. Kouijzer, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 april 2017, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastegelegde feiten ter zake waarvan verdachte terechtstaat, worden in dit vonnis bij de beoordeling van het bewijs onder punt 4 opgenomen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

02/700268-14
4.1
Ten aanzien van feit 1
4.1.1
De tenlastelegging
Verdachte staat terecht terzake dat
hij op of omstreeks 04 september 2014 te Middelburg met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van
een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer)
listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer]
heeft bewogen tot de afgifte van twee, althans een mobiele
telefoon(s) (Iphone 5s gold), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte
met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk
en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- die [slachtoffer] gezegd dat hij snel geld kon verdienen en/of
- die [slachtoffer] gezegd dat hij telefoonabonnementen moest afsluiten die
vervolgens door hem, verdachte, werden stopgezet via iemand uit Rotterdam,
zodat ze er verder geen problemen mee zouden krijgen en/of dat hij,
verdachte, de GSM('s) zou (laten) verkopen en dat hij ( [slachtoffer] ) dan de helft
van de opbrengst zou krijgen, in elk geval woorden van gelijke strekking en/of
- vervolgens die [slachtoffer] heeft meegenomen naar Phone House en/of de Vodafone
winkel, in elk geval een of meer telefoonwinkel(s) en aldaar (een) telefoon
abonnement(en) heeft laten afsluiten op zijn ( [slachtoffer] 's) naam, waarbij hij
(telkens) gratis een mobiele telefoon (Iphone 5s gold) kreeg,
waardoor die [slachtoffer] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
4.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.1.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het tenlastegelegde feit en wijst er daarbij op dat verdachte met aangever in de winkel is geweest en tegen hem heeft verteld dat hij snel geld kon verdienen met het verkopen van een telefoon, omdat verdachte via via het abonnement kon stopzetten.
4.1.4
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de tenlastegelegde oplichting niet kan worden bewezen.
Om in onderhavige zaak tot een bewezenverklaring te komen van oplichting moet kunnen worden bewezen dat verdachte door middel van één van de vier oplichtingsmiddelen, te weten het aannemen van een valse naam, het aannemen van een valse hoedanigheid, door listige kunstgrepen of door een samenweefsel van verdichtsels, is bewogen tot de afgifte van twee telefoons. Deze oplichtingsmiddelen worden verfeitelijkt door de in de tenlastelegging opgenomen oplichtingshandelingen.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij de verschillende telefoonabonnementen heeft afgesloten en de bijbehorende telefoons heeft afgegeven omdat hij zich bedreigd voelde door verdachte. Uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt niet dat hij hiertoe door één van de in de tenlastelegging opgenomen oplichtingshandelingen bewogen is. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte hem heeft gezegd dat hij er voor kon zorgen dat de abonnementen stopgezet zouden worden en dat hij de helft van de opbrengst zou krijgen. Deze mededeling van verdachte heeft hem er echter niet toe bewogen om over te gaan tot het afsluiten van de abonnementen en het afgeven van de telefoons. Immers, [slachtoffer] heeft verklaard dat hij meerdere malen tegen verdachte heeft gezegd dat hij niet mee wilde werken, maar dat hij dit toch heeft gedaan door de dreiging die van verdachte uitging. Nu de beweegredenen van [slachtoffer] anders zijn geweest dan zoals genoemd in de tenlastelegging kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen. Verdachte wordt van dit feit vrijgesproken.
4.2
Ten aanzien van feit 2
4.2.1
De tenlastelegging
Verdachte staat terecht terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 1 september tot en met 4 oktober 2014 te
Middelburg met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een hogedrukreiniger en/of een boormachine en/of een heggenschaar en/of een
aantal MARKLIN-treintjes (locomotiefjes en/of rijtuigen) en/of een tv met
DVD-speler, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte.
4.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het tenlastegelegde feit en wijst daarbij op de bekennende verklaring van verdachte.
4.2.4
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte ten aanzien van het feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie; [1]
- de aangifte van [slachtoffer 1] , namens [slachtoffer 2] ; [2]
- het proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie. [3]
4.2.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in
of omstreeksde periode van 1 september tot en met 4 oktober 2014 te
Middelburg met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een hogedrukreiniger en
/ofeen boormachine en/
ofeen heggenschaar en
/ofeen
aantal MARKLIN-treintjes (locomotiefjes en
/ofrijtuigen) en/
ofeen tv met
DVD-speler,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
, in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.3
Ten aanzien van feit 3
4.3.1
De tenlastelegging
Verdachte staat terecht terzake dat
hij op of omstreeks 11 oktober 2014 te Middelburg opzettelijk een mobiele
telefoon (Apple Iphone 4s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten
te leen van die [slachtoffer 3] , onder zich had, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend.
4.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het tenlastegelegde feit en wijst daarbij op de bekennende verklaring van verdachte.
4.3.4
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte ten aanzien van het feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte bij de politie; [4]
- de aangifte van [slachtoffer 3] . [5]
4.3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op
of omstreeks11 oktober 2014 te Middelburg opzettelijk een mobiele
telefoon (Apple Iphone 4s),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 3]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte,welk
(e)goed
(eren)verdachte anders dan door misdrijf, te weten
te leen van die [slachtoffer 3] , onder zich had, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.4
Ten aanzien van feit 4
4.4.1
De tenlastelegging
Verdachte staat terecht terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 31 oktober 2014 tot en met 4 november
2014, te Vlissingen en/of Middelburg met het oogmerk om zich en/of (een)
ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam
en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige
kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 4] heeft
bewogen tot de afgifte van drie, althans een of meer mobiele telefoon(s), in
elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of
bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- die [slachtoffer 4] gezegd dat hij snel geld kon verdienen en/of
- die [slachtoffer 4] gezegd dat hij telefoonabonnementen moest afsluiten die
vervolgens door hem, verdachte, werden stopgezet via iemand (uit Rotterdam),
zodat ze er verder geen problemen mee zouden krijgen en/of dat hij,
verdachte, de GSM('s) zou (laten) verkopen en dat hij ( [slachtoffer 4] ) dan een deel van
de opbrengst zou krijgen, in elk geval woorden van gelijke strekking en/of
- vervolgens die [slachtoffer 4] heeft meegenomen naar de Hi en/of Belcompany en/of de
Phone House, in elk geval een of meer telefoonwinkel(s) en aldaar (een)
telefoon abonnement(en) heeft laten afsluiten op zijn ( [slachtoffer 4] 's) naam, waarbij
hij (telkens) gratis een mobiele telefoon (Iphone 5s) kreeg,
waardoor die [slachtoffer 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
4.4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het tenlastegelegde feit en wijst er daarbij op dat verdachte bekend heeft de leugen over het stopzetten van de abonnementen tegen aangever verteld te hebben
4.4.4
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de tenlastegelegde oplichting niet kan worden bewezen.
Om in onderhavige zaak tot een bewezenverklaring te komen van oplichting moet kunnen worden bewezen dat verdachte door middel van één van de vier oplichtingsmiddelen, te weten het aannemen van een valse naam, het aannemen van een valse hoedanigheid, door listige kunstgrepen of door een samenweefsel van verdichtsels, is bewogen tot de afgifte van meerdere telefoons. Deze oplichtingsmiddelen worden verfeitelijkt door de in tenlastelegging opgenomen oplichtingshandelingen.
[slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij de verschillende telefoonabonnementen heeft afgesloten en de bijbehorende telefoons heeft afgegeven omdat hij zich bedreigd voelde door verdachte. Uit de verklaring van [slachtoffer 4] blijkt niet dat hij hiertoe door één van de in de tenlastelegging opgenomen oplichtingshandelingen bewogen is. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij liever abonnementen afsloot dan dat hij in elkaar werd geslagen door verdachte. Er is inderdaad gesproken over het verdienen van geld, maar die mededeling van verdachte heeft [slachtoffer 4] er niet toe bewogen om over te gaan tot het afsluiten van de abonnementen en het afgeven van de telefoons. Nu de beweegredenen van [slachtoffer 4] anders zijn geweest dan zoals genoemd in de tenlastelegging kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen. Verdachte wordt van het feit vrijgesproken.
4.5
Ten aanzien van feit 5
4.5.1
De tenlastelegging
Verdachte staat terecht, terzake dat:
hij op of omstreeks 13 november 2014 te Bergen op Zoom en/of Amsterdam, in elk
geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 5] heeft
gedwongen tot
- tot het aangaan van een of meer schuld(en), te weten door het afsluiten van
een of meer telefoonabonnement(en) en/of
- de afgifte van (in totaal) zes, althans een of meer mobiele telefoons, in
elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij,
verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 5] een mes en/of pistool, althans
een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben getoond en/of die
[slachtoffer 5] (mondeling) heeft/hebben bedreigd/geïntimideerd door hem foto's te
tonen van zijn familie en/of de indruk te wekken dat zijn familie iets werd
aangedaan als hij niet meewerkte;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 november 2014, te Bergen op Zoom /of Amsterdam, in elk
geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk
te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een
samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 5] heeft bewogen tot de afgifte
van zes, althans een of meer mobiele telefoon(s), in elk geval van enig goed,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of
bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- die [slachtoffer 5] gezegd dat hij snel geld kon verdienen en/of
- die [slachtoffer 5] gezegd dat hij telefoonabonnementen moest afsluiten die
vervolgens door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) werden stopgezet via
iemand, zodat ze er verder geen problemen mee zouden krijgen en/of dat hij,
verdachte, en/of zijn mededader(s) de GSM('s) zou (laten) verkopen en dat hij
( [slachtoffer 5] ) dan een deel van de opbrengst zou krijgen, in elk geval woorden van
gelijke strekking en/of
- vervolgens die [slachtoffer 5] heeft/hebben meegenomen naar een of meer
telefoonwinkel(s) en aldaar (een) telefoon abonnement(en) heeft laten
afsluiten op zijn ( [slachtoffer 5] ) naam, waarbij hij (telkens) gratis een mobiele
telefoon kreeg,
waardoor die [slachtoffer 5] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
4.5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair (oplichting in vereniging) tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Hij merkt daarbij op dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor het onderdeel Bergen op Zoom, zodat verdachte voor dat deel van de tenlastelegging partieel moet worden vrijgesproken. Verdachte dient voorts te worden vrijgesproken van het primair (afpersing in vereniging) tenlastegelegde.
4.5.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde kan komen. Zij voert daartoe aan dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor de bedreiging met een wapen door verdachte. Nu niet bewezen kan worden dat sprake is van geweld en/of bedreiging met geweld moet verdachte worden vrijgesproken van afpersing in vereniging. Het subsidiair tenlastegelegde, de oplichting in vereniging, kan wel worden bewezen.
4.5.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de primair tenlastegelegde afpersing in vereniging niet kan worden bewezen. Op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen (er wordt niet voldaan aan het bewijsminimum) kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld waardoor [slachtoffer 5] is gedwongen tot het afsluiten van telefoonabonnementen en de afgifte van de hierbij behorende telefoons.
Anders dan de officier van justitie en verdediging is de rechtbank van oordeel dat ook de onder 1 subsidiair tenlastegelegde oplichting in vereniging niet kan worden bewezen.
Om in onderhavige zaak tot een bewezenverklaring te komen van oplichting in vereniging moet kunnen worden bewezen dat verdachte (en zijn mededaders) door middel van één van de vier oplichtingsmiddelen, te weten het aannemen van een valse naam, het aannemen van een valse hoedanigheid, door listige kunstgrepen of door een samenweefsel van verdichtsels, is bewogen tot de afgifte van meerdere telefoons. Deze oplichtingsmiddelen worden verfeitelijkt door de in tenlastelegging opgenomen oplichtingshandelingen.
[slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij de verschillende telefoonabonnementen heeft afgesloten en de bijbehorende telefoons heeft afgegeven omdat hij zich bedreigd voelde door verdachte en zijn mededaders. Dit voorgaande kan, zoals hiervoor overwogen, niet worden bewezen. Uit de verklaring van [slachtoffer 5] blijkt echter ook niet dat hij hiertoe door één van de in de tenlastelegging opgenomen oplichtingshandelingen bewogen is. Hij heeft niet verklaard dat hem werd voorgehouden dat hij snel geld kon verdienen met het afsluiten van telefoonabonnementen en dat deze door verdachte dan wel een van zijn mededaders konden worden stopgezet. Nu de beweegredenen van [slachtoffer 5] zoals door hem genoemd in zijn verklaring om over te gaan tot het afsluiten van de abonnementen en de afgifte van de telefoons anders zijn geweest dan zoals genoemd in de tenlastelegging kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.
4.6
Ten aanzien van feit 6
4.6.1
De tenlastelegging
Verdachte staat terecht terzake dat
hij op of omstreeks 14 november 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het
aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een
of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 6] heeft bewogen tot de afgifte van twee, althans een of meer mobiele
telefoons en/of een bedrag van 2.000 euro, in elk geval een hoeveelheid geld,
in elk geval van enig goed,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in
strijd met de waarheid
- die [slachtoffer 6] uitgelegd dat hij geld kon verdienen met paysafe-kaarten, omdat
hij verdachte en/of zijn mededader(s) de waarde van die kaarten kon(den)
laten verdubbelen via een kennis/vriend die bij het bedrijf Paysafe werkte
en/of die [slachtoffer 6] gezegd dat hij daarvoor 2.000 euro moest investeren en/of
- die [slachtoffer 6] gezegd dat hij (snel) geld kon verdienen met telefoonabonnementen
en/of (vervolgens) die [slachtoffer 6] meegenomen naar (een) telefoonwinkel(s) en aldaar
(een) telefoonabonnement(en) heeft/hebben laten afsluiten op zijn naam,
waarbij hij (telkens) gratis een mobiele telefoon kreeg,
waardoor die [slachtoffer 6] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
4.6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.6.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het tenlastegelegde feit en wijst er daarbij op dat verdachte bekend heeft de leugen over de Paysafe kaarten tegen aangever verteld te hebben. Zij verzoekt de rechtbank echter om het deel dat ziet op de telefoonabonnementen uit de tenlastelegging te strepen en verdachte voor dat deel partieel vrij te spreken.
4.6.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is anders dan de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat de tenlastegelegde oplichting in vereniging niet kan worden bewezen.
De rechtbank overweegt dat het, gelet op de verklaringen in het dossier, verdachte is geweest die samen met medeverdachte [medeverdachte] aangever [slachtoffer 6] in Amsterdam heeft ontmoet. Hieraan voorafgaand heeft [slachtoffer 6] contact gehad met zowel verdachte als [medeverdachte] die hem verteld hebben dat hij geld zou kunnen verdienen door het opwaarderen van Paysafe kaarten. In Amsterdam heeft [slachtoffer 6] vervolgens geld gepind ten behoeve van de Paysafe kaarten en heeft hij twee telefoonabonnementen afgesloten (deze zouden door verdachten worden afgekocht). Het geld en de telefoons heeft [slachtoffer 6] aan één van de verdachten afgegeven. De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat verdachte dan wel [medeverdachte] de in de tenlastelegging genoemde mededelingen aan [slachtoffer 6] heeft gedaan. Om tot een bewezenverklaring van oplichting te komen is evenwel een vereiste dat deze mededelingen een ‘listige kunstgreep’ dan wel een samenweefsel van verdichtsels’ vormen als in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht bedoeld.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat het voor het antwoord op de vraag of uit een door een verdachte of zijn mededaders gebezigde leugenachtige mededeling kan worden afgeleid dat [slachtoffer 6] door een samenweefsel van verdichtsels werd bewogen om over te gaan tot het afsluiten van telefoonabonnementen, de afgifte van de hierbij behorende telefoons en de afgifte van een geldbedrag ten behoeve van de aanschaf van Paysafe kaarten, aankomt op alle omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren, blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de mededelingen zijn gericht aanleiding had moeten geven de onwaarheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen en de persoonlijkheid van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat de in de tenlastelegging genoemde mededelingen die aan [slachtoffer 6] zijn gedaan niet kunnen worden aangemerkt als zodanig vertrouwenwekkend en indringend dat [slachtoffer 6] de onwaarheid ervan niet had kunnen onderkennen zonder bij zichzelf te rade te gaan. [slachtoffer 6] is onomzichtig en uiterst lichtvaardig te werk gegaan door zonder nader onderzoek in zee te gaan met personen die hij naar eigen zeggen nog geen week kende. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [slachtoffer 6] in aanraking is gekomen met verdachte doordat hem door een ander werd verteld dat met verdachte zaken te doen waren. Het contact is derhalve voortgekomen uit het idee van [slachtoffer 6] om geld te verdienen. Verdachte heeft [slachtoffer 6] vervolgens in contact gebracht met [medeverdachte] . [slachtoffer 6] had moeten en kunnen beseffen dat de door verdachte en [medeverdachte] voorgespiegelde vorm van snel en veel geld verdienen niet kon deugen. Deze omstandigheden, in hun samenhang en onderling verband bezien, maken dat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden gesproken van een situatie waarbij het slachtoffer tot de afgifte van een goed of het aangaan van een schuld is bewogen door een listige kunstgreep dan wel een samenweefsel van verdichtsels. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het feit.
02/700156-15
4.7
Ten aanzien van feit 1
4.7.1
De tenlastelegging
Verdachte staat terecht terzake dat
hij op of omstreeks 17 juli 2015 te Goes met het oogmerk om zich en/of een
ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 7] heeft gedwongen tot
- het aangaan van een of meer schuld(en), te weten door het afsluiten van een
telefoonabonnement en/of
- de afgifte van een mobiele telefoon (IPhone 6 Gold), in elk geval van enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 7] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij,
verdachte een mes heeft getoond aan die [slachtoffer 7] en/of (daarbij) dreigend
heeft gezegd "jij gaat nu precies doen wat ik tegen je zeg, anders steek ik je
neer", althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking.
4.7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Zij voert daartoe aan dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor het tonen van een mes aan aangever door verdachte. Nu niet bewezen kan worden dat sprake is van geweld en/of bedreiging met geweld moet verdachte worden vrijgesproken van afpersing in vereniging.
4.7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is anders dan de officier van justitie, maar met de verdediging van oordeel dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen. Op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen (er wordt niet voldaan aan het bewijsminimum) kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld waardoor [slachtoffer 7] is gedwongen tot het afsluiten van telefoonabonnementen en de afgifte van de hierbij behorende telefoons. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken.
4.8
Ten aanzien van feit 2
4.8.1
De tenlastelegging
Verdachte staat terecht terzake dat
hij op of omstreeks 16 augustus 2015 te Rotterdam, op de openbare weg, het
Dakpark (gelegen tussen de Vierhavensstraat en de Hudsonstraat), in elk geval
een openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen een (AH-)tas met daarin een GSM (Iphone 6 plus), in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 8] , in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 8] , gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op
heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit
van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij,
verdachte, de tas (met daarin de Iphone 6 plus) plotseling vastpakte en uit
handen van die [slachtoffer 8] probeerde te trekken, tengevolge waarvan er een
worsteling ontstond tussen hem, verdachte en die [slachtoffer 8] en/of waarbij hij,
verdachte die [slachtoffer 8] met de tas tegen zijn hoofd sloeg.
4.8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst er daarbij op dat juist verdachte het slachtoffer is in deze. Verdachte werd ineens onderuit geschopt door aangever, zijn tas werd afgepakt en hij heeft letsel opgelopen.
4.8.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 8] heeft verklaard dat hij op 16 augustus 2015 in Rotterdam met verdachte heeft afgesproken om aan hem zijn telefoon, een iPhone 6 plus, te verkopen. [slachtoffer 8] en verdachte hebben elkaar op het Marconiplein ontmoet. Daar vroeg verdachte meermalen aan [slachtoffer 8] of hij mee wilde lopen naar zijn auto. [slachtoffer 8] wilde dit niet en verdachte werd steeds agressiever. Vervolgens nam verdachte een duik naar de Albert Heijn tas van [slachtoffer 8] en begon hij aan de tas te trekken. [slachtoffer 8] heeft zich hierna op verdachte gestort, waarna ze beiden op de grond vielen. Verdachte sloeg met de tas, waarin de telefoon zat, tegen het hoofd van [slachtoffer 8] . Verdachte rende vervolgens weg met de Albert Heijn tas met daarin de telefoon en [slachtoffer 8] bleef met de tas van verdachte achter. In deze tas zat onder meer het rijbewijs van verdachte. [6] Ten gevolge van het incident heeft [slachtoffer 8] letsel opgelopen, te weten rode plekjes aan de linkerkant van zijn gezicht ter hoogte van zijn slaap. Voorts is zijn broek gescheurd. [7]
Getuige [getuige 1] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij zag dat het slachtoffer in gevecht was met de dader (de rechtbank begrijpt: verdachte) en dat deze los wist te komen en wegrende. Het slachtoffer riep: ‘hij heeft mijn telefoon en mijn identiteitskaart’. [8]
Verdachte ontkent het feit te hebben gepleegd. Hij heeft verklaard dat hij [slachtoffer 8] heeft ontmoet in Rotterdam, dat hij door hem onderuit werd geschopt en dat er een worsteling ontstond. Uiteindelijk is hij, nadat hij veel klappen heeft gehad, weg kunnen komen.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden nu de betrokkenheid van verdachte blijkt uit meerdere bewijsmiddelen. Verdachte bekent dat er sprake was van een worsteling en de getuige [getuige 1] bevestigt dit. Voorts past het letsel, zoals door de verbalisanten bij [slachtoffer 8] geconstateerd, bij het slaan tegen het hoofd met een tas met daarin een hard voorwerp (in dit geval een iPhone). Het alternatieve scenario dat door verdachte wordt geschetst, inhoudend dat [slachtoffer 8] hem heeft beroofd en mishandeld, is door de verdediging onvoldoende aannemelijk gemaakt en wordt derhalve niet geloofwaardig geacht.
4.8.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op
of omstreeks16 augustus 2015 te Rotterdam,
op de openbare weg, het
Dakpark (gelegen tussen de Vierhavensstraat en de Hudsonstraat), in elk geval
een openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen een (AH-)tas met daarin een GSM (Iphone 6 plus),
in elk geval enig
goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 8]
, in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd
voorafgegaan, vergezeld
en/of gevolgdvan geweld
en/of bedreiging met geweldtegen die [slachtoffer 8] , gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op
heterdaad aan zichzelf hetzijde vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit
van het gestolene te verzekeren,
welk geweld
en/of welke bedreiging met geweldhierin bestond dat hij,
verdachte, de tas (met daarin de Iphone 6 plus) plotseling vastpakte en uit
handen van die [slachtoffer 8] probeerde te trekken, tengevolge waarvan er een
worsteling ontstond tussen
hem,verdachte en die [slachtoffer 8] en/
ofwaarbij
hij,
verdachte die [slachtoffer 8] met de tas tegen zijn hoofd sloeg.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.9
Ten aanzien van feit 3
4.9.1
De tenlastelegging
Verdachte staat terecht terzake dat
hij op of omstreeks 10 augustus 2015 te Goes, [slachtoffer 9] heeft
mishandeld door die [slachtoffer 9] meermalen, althans eenmaal te slaan en/of te
stompen en/of hardhandig tegen een aanhanger en/of op de grond te duwen en/of
bij de keel vast te pakken en/of de keel dicht te knijpen.
4.9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.9.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van een deel van de tenlastelegging, te weten voor wat betreft het duwen van aangeefster door verdachte. Verdachte dient van het overige vrijgesproken te worden.
4.9.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 9] heeft verklaard dat zij op 10 augustus 2015 met verdachte had afgesproken bij een tankstation in Goes. Verdachte kwam aanlopen en pakte de telefoon van [slachtoffer 9] , die op dat moment bij een vriendin in de auto zat, af. Vervolgens stapte ze uit en liep ze achter verdachte aan. Hij pakte haar vast en duwde haar tegen een aanhanger. Hij heeft haar met zijn vuisten geslagen in het gezicht. Verdachte pakte hierna de keel van [slachtoffer 9] vast en hield deze zo’n 25 seconden dicht. Hij liet haar los toen zij hem schopte. Nadat verdachte haar telefoon kapot gooide rende ze weer achter hem aan, waarna hij haar vastpakte en sloeg op haar hoofd, buik en benen. [9] [slachtoffer 9] heeft een foto gemaakt van de striemen in haar nek en deze is bij de aangifte gevoegd. [10]
Getuige [getuige 2] zat samen met [slachtoffer 9] in de auto. Zij heeft verklaard dat zij een harde klap hoorde en dacht dat er iemand tegen een kar aanviel. Dit bleek later [slachtoffer 9] te zijn. [getuige 2] heeft gezien dat verdachte en [slachtoffer 9] elkaar aanvielen, ze zochten elkaar op en duwden elkaar. Er is over en weer geslagen. In de auto hoorde zij van [slachtoffer 9] dat haar keel door verdachte was dichtgeknepen. [11]
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 9] hem meermalen heeft geslagen en geschopt en dat hij haar vervolgens heeft geduwd waarna ze op de grond is gevallen. [12]
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 10 augustus 2015 [slachtoffer 9] heeft mishandeld. De verklaring van [slachtoffer 9] wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Verdachte heeft voorts bekend dat hij [slachtoffer 9] heeft geduwd en dat zij hierdoor op de grond is gevallen.
4.9.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op
of omstreeks10 augustus 2015 te Goes, [slachtoffer 9] heeft
mishandeld door die [slachtoffer 9] meermalen,
althans eenmaalte slaan en/of te
stompen en/
ofhardhandig tegen een aanhanger en/of op de grond te duwen en
/of
bij de keel vast te pakken en/of de keel dicht te knijpen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.1
Ten aanzien van feit 4
4.10.1
De tenlastelegging
Verdachte staat terecht terzake dat
hij op of omstreeks 10 augustus 2015 te Goes opzettelijk en wederrechtelijk
een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 9] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
4.10.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.10.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het tenlastegelegde feit en wijst daarbij op de bekennende verklaring van verdachte.
4.10.4
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte ten aanzien van het feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte bij de politie; [13]
- de aangifte van [slachtoffer 9] . [14]
4.10.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op
of omstreeks10 augustus 2015 te Goes opzettelijk en wederrechtelijk
een telefoon
, in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan
[slachtoffer 9] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
heeft vernield
en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.11
Ten aanzien van feit 5
4.11.1
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 08 juni 2015 te Middelburg en/of Roosendaal, in elk geval
in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een
samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 10] heeft bewogen tot de afgifte van
vier, althans een of meer mobiele telefoon(s) (Iphone 6), in elk geval van
enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk
weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of
in strijd met de waarheid,
- die [slachtoffer 10] benaderd met de vraag of hij snel geld wilde verdienen en/of
- die [slachtoffer 10] uitgelegd dat hij ( [slachtoffer 10] ) telefoonabonnementen moest afsluiten
waarbij een Iphone 6 werd gegeven, in elk geval een mobiele telefoon, waarna
hij, verdachte die GSM('s) zou (laten) verkopen en dat hij ( [slachtoffer 10] ) dan een
deel van de opbrengst zou krijgen en/of
- die [slachtoffer 10] in een auto heeft meegenomen naar Roosendaal en aldaar naar vier,
althans een of meer telefoonwinkels heeft gebracht om telefoonabonnementen
(inclusief GSM) af te sluiten,
waardoor die [slachtoffer 10] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
4.11.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.11.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het tenlastegelegde niet bewezen kan worden verklaard. Zij voert daartoe aan dat de in de tenlastelegging opgenomen oplichtingsmiddelen niet wijzen op een oplichting, maar mogelijk slechts wijzen op een toerekenbare tekortkoming.
4.11.4
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de officier van justitie, maar met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de tenlastegelegde oplichting niet kan worden bewezen.
Om in onderhavige zaak tot een bewezenverklaring te komen van oplichting moet kunnen worden bewezen dat verdachte door middel van één van de vier oplichtingsmiddelen, te weten het aannemen van een valse naam, het aannemen van een valse hoedanigheid, door listige kunstgrepen of door een samenweefsel van verdichtsels, is bewogen tot de afgifte van twee telefoons. Deze oplichtingsmiddelen worden verfeitelijkt door de in tenlastelegging opgenomen oplichtingshandelingen.
Uit de stukken blijkt niet dat verdachte een valse naam heeft gebruikt en evenmin dat verdachte een listige kunstgreep heeft toegepast. De enkele omstandigheid dat men zich in strijd met de waarheid voordoet als iemand die zegt dat hij de bij de af te sluiten telefoonabonnementen te krijgen telefoons zal verkopen en over zal gaan tot afgifte van een deel van de opbrengst, levert niet het aannemen van een valse hoedanigheid op. Voorts kan volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad een samenweefsel van verdichtsels niet bestaan uit een enkele leugen. De enkele bedrieglijke toezegging dat de telefoons zullen worden verkocht, levert derhalve geen samenweefsel van verdichtsels op. Verdachte wordt van dit feit vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest, met daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur. De raadsvrouw heeft voorts verzocht om rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een vijftal strafbare feiten. Zo heeft hij het vertrouwen van zijn ouders beschaamd door goederen uit zijn ouderlijk huis weg te nemen en te verkopen. De weggenomen MARKLIN-treintjes uit de verzameling van zijn vader heeft verdachte verkocht voor een bedrag van € 100,00 terwijl deze in werkelijkheid veel meer waard zijn. Hij heeft zich hiernaast schuldig gemaakt aan de verduistering van een mobiele telefoon. Verdachte is vervolgens in verzekering gesteld en heeft gedurende een half jaar vastgezeten. Na zijn invrijheidsstelling is verdachte gewoon doorgegaan met het plegen van strafbare feiten en heeft hij zijn toenmalige vriendin mishandeld en haar telefoon vernield. Bovendien heeft hij zich schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld. Verdachte heeft meerdere mensen (in meer of mindere mate) leed bezorgd en heeft niet nagedacht over de consequenties van zijn handelen. De rechtbank neemt hem dit kwalijk.
Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 23 maart 2017 waaruit blijkt dat hij eerder veroordeeld is voor het plegen van strafbare feiten. Ook wordt rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast betrekt de rechtbank bij de straftoemeting de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze naar voren zijn gekomen tijdens de zitting. De rechtbank beschikt voorts over meerdere –gedateerde – rapportages van GZ-psycholoog drs. M. de Bree en van de reclassering. Verdachte heeft geweigerd aan het psychologisch onderzoek mee te werken, zodat er geen oordeel geveld kon worden over zijn geestestoestand dan wel zijn toerekenbaarheid. De rechtbank heeft gezien dat bij verdachte in 2013 een posttraumatische stresstoornis, een pervasieve ontwikkelingsstoornis, een gedragsstoornis, een depressieve stoornis en cannabisafhankelijkheid geconstateerd zijn. Op grond hiervan heeft de rechtbank verdachte destijds verminderd toerekeningsvatbaar verklaard. Gelet op het ontbreken van recente informatie over verdachte en zijn weigerachtige houding, kan de rechtbank thans niet anders dan verdachte beschouwen als volledig toerekeningsvatbaar.
Ook houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop in deze zaak (parketnummer 02/700268-14). De rechtbank stelt vast dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, in deze zaak is geschonden. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het ernstig voornemen had tegen hem een strafvervolging in te stellen. In dit geval moet de termijn worden gerekend vanaf 18 november 2014, te weten de datum van de eerste inverzekeringstelling van verdachte. De behandeling van deze zaak zal niet worden afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn, terwijl de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen. De redelijke termijn is met vijf maanden overschreden. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad wordt, in geval van overschrijding van de redelijke termijn tot zes maanden, vijf procent van de straf te worden afgetrokken. De rechtbank constateert verder dat in de gevoegde zaak met parketnummer 02/700156-15 geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten. Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op de LOVS-oriëntatiepunten, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van dertien maanden passend en geboden, maar zal deze gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.

7.De benadeelde partijen

02/700268-14
7.1
Feit 2
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1.838,00,
De rechtbank overweegt dat de door de benadeelde partij gevorderde schade reeds vergoed is door verdachte. Zij zal de vordering derhalve afwijzen.
7.2
Feit 3
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 599,95.
De rechtbank stelt vast dat de vordering door verdediging tot een bedrag van € 200,00 niet wordt betwist. De rechtbank is van oordeel dat de schade tot dit bedrag, ter zake van materiële schade, een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt ( [slachtoffer 3] heeft de waarde van haar telefoon immers eerder bij de politie niet op
€ 599,95 geschat, maar op € 200,00) en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf het tijdstip waarop het feit is begaan, te weten 11 oktober 2014.
7.3
Feit 4
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een schadevergoeding van € 2.523,36.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
7.4
Feit 5
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert een schadevergoeding van € 7.010,40.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
7.5
Feit 6
De benadeelde partij [slachtoffer 6] vordert een schadevergoeding van € 8.785,66.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
02/700156-15
7.6
Feit 1
De benadeelde partij [slachtoffer 7] vordert een schadevergoeding van € 1.174,24.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
7.7
Feit 2
De benadeelde partij [slachtoffer 8] vordert een schadevergoeding van € 1.254,95.
Voor wat betreft de gevorderde materiële schade overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 654,95 ter zake van materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. Voornoemd bedrag bestaat uit de schade aan de kleding
(€ 39,95) en de kosten ten behoeve van de mobiele telefoon (€ 615,00).
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade (€ 600,00) overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank acht het aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit immateriële schade heeft geleden, zodat zij grond ziet voor toewijzing van schadevergoeding in verband met deze schade. De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 100,00. Zij ziet aldus redenen om het gevorderde bedrag te matigen en zal de vordering tot genoemd bedrag toewijzen. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf het tijdstip waarop het feit is begaan, te weten 16 augustus 2015.
7.8
Feit 5
De benadeelde partij [slachtoffer 10] vordert een schadevergoeding van € 7.333,85.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 200 uur werkstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 24 april 2013 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten nu de proeftijd reeds bijna twee jaar is verstreken. De tenuitvoerlegging wordt in dat kader niet meer opportuun geacht en de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 57, 63, 300, 310, 312, 326, 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1, 4, 5 primair en subsidiair, 6 (02/700156-15) en
1, 4, 5 (02/700268-14) tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/700268-14
feit 2:diefstal;
feit 3:verduistering;
02/700156-15
feit 2:diefstal, vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken;
feit 3:mishandeling;
feit 4: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 12/715104-12 af;
Benadeelde partijen
02/700156-15
- bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2) wordt afgewezen;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 3) van
€ 200,00 ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 11 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] (feit 3), € 200,00 te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 11 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 4 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] (feit 4) niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 4] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] (feit 5) niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 5] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 6] (feit 6) niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 6] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;

02/700268-14

- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 7] (feit 1) niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 7] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 8] (feit 2) van
€ 754,95, waarvan € 654,95 ter zake van materiële schade en € 100,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 16 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 8] (feit 2), € 754,95 te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 16 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 14 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 10] (feit 5) niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 10] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. R.A. Borm en mr. J.A. Smits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Willeboordse, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 mei 2017.
Mr. Nomes en mr. Smits zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met registratienummer: PL2000-2014279047z van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, ZLD district Walcheren, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 480.
2.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 1] , namens [slachtoffer 2] van 12 oktober 2014, pagina’s 75 t/m 78.
3.Het proces-verbaal klacht door hulpofficier van justitie van 18 november 2014, pagina’s 79 en 80.
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 19 november 2014, pagina 352, derde alinea.
5.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 3] van 12 oktober 2014, pagina’s 92 en 93.
6.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met registratienummer: PL2000-2015186663 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 227.
7.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 8] van 16 augustus 2015, pagina 132, derde alinea.
8.Het proces-verbaal van bevindingen van 16 augustus 2015, pagina 136, zesde alinea.
9.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 9] van 12 augustus 2015, pagina’s 139 en 140.
10.De bijlage (foto) bij het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 9] van 12 augustus 2015, pagina 141.
11.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 12 augustus 2015, pagina’s 142 en 143.
12.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 10 september 2015, pagina 48.
13.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 12 september 2015, pagina 48.
14.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 9] van 12 augustus 2015, pagina’s 139 en 140.