Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
European Sport Services B.V.,
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het verzoek
4.Het verweer en het (voorwaardelijk) tegenverzoek
5.De beoordeling
Kamerstukken I2013/2014, 33818, C, p. 50): “
Zoals ook aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag (pagina 80) houdt die regeling in dat als het een zieke werknemer betreft, het opzegverbod tijdens ziekte alleen niet geldt als er sprake is van bedrijfsbeëindiging. Dat is ook logisch omdat in dat geval de werkgever ophoudt te bestaan. Het verbod blijft wel van kracht als sprake is van het vervallen van arbeidsplaatsen anders dan wegens bedrijfsbeëindiging, dus ook als bij een werkgever alle arbeidsplaatsen binnen een afdeling komen te vervallen. De ratio hiervan is dat de werkgever verantwoordelijk is voor de re-integratie van een langdurig zieke werknemer binnen zijn bedrijf. Dat kan zijn re-integratie in zijn eigen functie maar ook op een andere functie binnen de onderneming, en als daar geen mogelijkheden toe bestaan, re-integratie bij een andere werkgever (het zogenoemde tweede spoor). Het enkele feit dat de arbeidsplaats van een langdurig zieke werknemer komt te vervallen, waarvoor de werknemer mogelijk ook niet meer geschikt voor is om naar terug te keren ook al zou die blijven bestaan, betekent dan ook niet dat de verantwoordelijkheid van de werkgever voor de re-integratie van de werknemer daarmee moet komen te vervallen. Om die reden blijft in de geschetste situatie het opzegverbod van toepassing en daarmee ook de verantwoordelijkheid van de werkgever voor de re-integratie van de desbetreffende werknemer”. Het opzegverbod tijdens ziekte kan in onderhavig geval dan ook niet worden gepasseerd, ook niet door een beroep op artikel 7:670a lid 1 BW – niet-nakomen van de re-integratieverplichtingen door [verweerster] – , zoals ESS betoogt. Artikel 7:670a lid 1 BW is immers niet als uitzonderingssituatie in artikel 7:671b lid 6 BW opgenomen.
Kamerstukken II1996/97, 25263, 3, p. 27) volgt immers dat indien de ontslagvergunning door het UWV wordt geweigerd, het opzegverbod zijn volle werking herkrijgt en de arbeidsovereenkomst met de zieke werknemer gedurende de eerste twee jaar van zijn arbeidsongeschiktheid niet kan worden opgezegd.
Het advies van de bedrijfsarts in juli en september is door u niet adequaat opgevolgd.” Het zevende lid van artikel 7:629 BW bepaalt dat de werkgever steeds verplicht is om de werknemer onverwijld in kennis te stellen van de looninhouding. In de brief van 29 augustus 2016 wordt [verweerster] opgeroepen (passende) werkzaamheden te verrichten per 30 augustus 2016, op straffe van een loonsanctie. Tussen partijen staat vast dat [verweerster] op 30 augustus 2016 haar werkzaamheden heeft hervat. In de brief van 30 september 2016 wordt [verweerster] tevens opgeroepen (passende) werkzaamheden te verrichten per 3 oktober 2016. [verweerster] heeft onbetwist gesteld dat zij per 3 oktober 2016 (passende) werkzaamheden heeft verricht. Voornoemde brieven van 29 augustus en 30 september 2016 voldoen derhalve niet als een onverwijlde mededeling van de looninhouding over de periode 25 tot en met 29 juli 2016 en 9 tot en met 16 september 2016. ESS heeft daarmee de op haar rustende mededelingsplicht van artikel 7:629 lid 7 BW geschonden. Dit leidt ertoe dat het verzoek van [verweerster] zal worden toegewezen.
6.De beslissing
achterstalligesalaris over de maand oktober 2016;