ECLI:NL:RBZWB:2017:2605

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
1 mei 2017
Zaaknummer
5199131 CV EXPL 16-5149
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor letselschade door uitgaansgeweld en loonschadevergoeding

In deze zaak vorderde een werkgever, [adres 3], schadevergoeding van drie gedaagden, [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3], wegens letselschade die hun werknemer, [naam 1], had opgelopen tijdens een vechtpartij in een café op 29 november 2014. De werknemer had als gevolg van het geweld letsel opgelopen, waaronder fracturen aan zijn hand, en was arbeidsongeschikt geraakt. De werkgever stelde dat zij op grond van artikel 6:107a BW recht had op vergoeding van de door haar betaalde loonkosten en re-integratiekosten, omdat zij verplicht was het loon van de werknemer door te betalen tijdens zijn arbeidsongeschiktheid. De gedaagden voerden verweer en stelden dat de werknemer zelf ook aan de vechtpartij had deelgenomen, waardoor de schade aan hem zelf te wijten was. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk waren voor de schade, omdat zij actief hadden deelgenomen aan het geweld. De kantonrechter wees de vordering van de werkgever toe, waarbij de gedaagden werden veroordeeld tot betaling van € 4.975,19, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter oordeelde dat de schadevergoeding niet gematigd hoefde te worden, omdat de gedaagden volledig aansprakelijk waren voor de door hen veroorzaakte schade. De uitspraak werd gedaan op 19 april 2017.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster Civiel
Kantonzaken
Tilburg
zaaknummer 5199131 CV EXPL 16-5149
vonnis van 19 april 2017
in de zaak van
[eiseres]
,
gevestigd te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. S.J.A. Jansen, advocaat te Tilburg,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [adres 1] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.M.A. Leijser, advocaat te Tilburg,
en

2.[gedaagde sub 2] ,

wonende te [adres 2] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. I.A.C. Cools, advocaat te Tilburg,
en

3.[gedaagde sub 3] ,

wonende te [adres 3] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. drs. Th.C.P.M. van Boekel, advocaat te Tilburg.
Partijen worden door de kantonrechter hierna [adres 3] , [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] genoemd.

1.De verdere procedure

1.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
het tussenvonnis van 17 augustus 2016 en de daarin genoemde stukken;
de akte houdende depot d.d. 26 oktober 2016 door [gedaagde sub 3] , inhoudende een cd-rom met filmpje bewakingscamera en fotobeelden 29 november 2014;
de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1] van 9 november 2016, met producties;
e aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen van 11 november 2016;
de bij die comparitie door de gemachtigde van [adres 3] overgelegde pleitaantekeningen.
1.2
Na de comparitie werd vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1
[adres 3] heeft gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk voor recht aansprakelijk te verklaren voor de door [adres 3] geleden schade;
II. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk te veroordelen om binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis aan haar te betalen het bedrag van € 10.023,73, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf datum aansprakelijkheidstelling tot de dag van de algehele voldoening;
III. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk te veroordelen om binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis de kosten van deze procedure aan haar te betalen, vermeerderd met nakosten en met de wettelijke rente indien zij niet binnen 14 dagen aan deze veroordeling voldoen.
2.2
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben, ieder voor zich, verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [adres 3] , met veroordeling van [adres 3] in de proceskosten. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] hebben subsidiair geconcludeerd tot matiging van de vorderingen.

3.De feiten

Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen van partijen en de overgelegde producties gaat de kantonrechter uit van de volgende feiten.
[adres 3] is een kappersbedrijf dat onder meer in Waalwijk een kapsalon exploiteert.
Tussen [adres 3] en [naam 1] heeft vanaf 4 april 2014 voor de bepaalde duur van één jaar een arbeidsovereenkomst bestaan, waarbij [naam 1] in de functie van haarstylist 2 gedurende gemiddeld 38 uren per week werkzaam was in de kapsalon te Waalwijk.
In de ochtend van zaterdag 29 november 2014 is door mishandeling letsel toegebracht aan [naam 1] , onder meer bestaande uit fracturen aan zijn rechterhand.
In het proces-verbaal van aangifte is vermeld dat [naam 1] tegenover de politie heeft verklaard:

Op 29 november 2014 omstreeks 03.15 uur was ik in café Le Clochard, gevestigd aan de Heuvel te Tilburg. Ik was daar samen met o.a. twee vrienden (..). In Le Clochard werden wij door een groep aangesproken. Volgens deze groep stonden wij op een plek in Le Clochard waar wij niet mochten staan. Waarom dat niet mocht werd niet verteld, maar kennelijk vond de groep dat dat hun plek was in Le Clochard.
Wij zijn toch maar richting de uitgang van Le Clochard gegaan. Opeens werden wij door een portier van Le Clochard naar de uitgang geduwd en werden wij Le Clochard uit gezet door de portier.
Wat er buiten verder is gebeurd en door wie weet ik op dit moment niet goed meer. Buiten ontstond een vechtpartij met die gasten uit Le Clochard. Ik ben hierbij met een bierfles op mijn hoofd geslagen met als gevolg een hoofdwond.
Als ik morgen nuchter ben kan ik waarschijnlijk meer verklaren.
Ik ga eerst met mijn vrienden naar het ziekenhuis.
De volgende dag verklaarde [naam 1] aan de politie:

Ik Heb een nacht in het ziekenhuis gelegen en ben net thuis. ik heb twee middenhandsbeentje gebroken, een hersenschudding, een gat en diverse sneeën in mijn hoof en een gebroken neus. Ik weet eigenlijk helemaal niet meer hoe dit is gekomen. Ik kan me niets meer herinneren van de vechtpartij die ontstond. Ik ben in het ziekenhuis ook een paar keer out gegaan. Ik kan nu niet meer werken de komende tijd, omdat ik kapper ben en mijn hand helemaal niet kan gebruiken.
Ik kan me alleen nog herinneren dat ik samen met [naam 2] en [naam 3] in de Clochard iets aan het drinken was. We stonden volgens mij, tussen een groep jongens die allemaal bijelkaar hoorden. Ik denk dat het een groep van ongeveer 20 man was. Op een gegeven moment kwam er een jongen naar me toe, die vroeg wat er was en zei dat ik naar hem keek. Ik zei tegen hem dat ik daar gewoon stond en dat er niets was. Ik zei tegen hem dat hij maar weer weg moest gaan. Toen zijn vrienden zagen dat ik met hem stond te praten, kwamen ze meteen op ons af. Ze vroegen wat er was en of we ruzie hadden. Op een moment stond de baas van de Clochard, bij de groep jongens te praten. Ze hadden het over ons, omdat hij en de jongens een aantal keer naar ons keken en wezen. Ik ben er toen naar toe gelopen en heb tegen de eigenaar gezegd, dat we niets verkeerd deden en niet op ruzie uit waren. Ik had het idee dat de jongens, de eigenaar kende, door de manier waarop ze aan het praten waren. De eigenaar zei toen tegen ons, dat we een stukje verderop in de Clochard moesten gaan staan. Dit hebben we gedaan. Eigenlijk direct, zijn er weer jongens gekomen. We hadden daar echt geen zin in en [naam 3] zei dat we gingen. We zijn de jassen gaan pakken en zijn naar buiten gegaan.
Buiten hebben we op het terras nog een sigaret gerookt. We stonden met onze gezichten naar de Clochard gericht. Toen we daar stonden, kwam er een jongen de Clochard uit en kwam op ons af. (..) Hij was rustig en vroeg ons, wat er nou precies aan de hand was. We legde uit wat er was gebeurd, vanaf dat moment weet ik niets meer. Ik kan me alleen weer herinneren dat ik op de grond lag en allemaal “prikken” voelde. Ik stond op en merkte dat ik onder het bloed zat.
Ik weet niet wie dit heeft gedaan of hoe dit is gegaan. De wond op mijn hoofd is zo groot, dat ik me niet kan voorstellen dat dit door een klap of schop is gebeurd. Ik denk dat het met glas is gedaan. Of dit dan gegooid of geslagen is weet ik niet.
Ik ben erg benadeeld omdat ik mijn werk niet kan uitoefenen. Ik moet komende week geopereerd worden aan mijn hand, omdat ze hem niet recht konden zetten. Dit moet nu operatief gebeuren. Ik ben daarna ook nog weken uitgeschakeld, omdat ik dan in het gips moet. (..)
In het op 2 december 2014 door een politieambtenaar opgemaakte proces-verbaal van bevindingen zijn camerabeelden van dit voorval als volgt beschreven:

Op onderstaande tijdstippen is onderstaande te zien:
Om 03:14:31 uur
is te zien dat er een drietal jongens tussen het terras van cafe Philipe en cafe Le Clochard staan. Deze drie jongens staan met diens gezicht richting cafe Le Clochard. (..)
Om 03:14:36 uur
is te zien dat er persoon uit cafe Le Clochard gelopen komt. (..) Deze persoon is nader te noemen persoon 1.
Om 03:14:41 uur
is te zien dat deze persoon naar het drietal jongens loopt en hen aanspreekt. Er vind een gesprek plaats, dat gepaard gaat met verschillende arm bewegingen. Het geheel oogt rustig te verlopen.
Om 03:15:28 uur
is te zien dat er een persoon uit cafe Le Clochard gelopen komt. (..) Dit is nader te noemen persoon 2.
Om 03:15:30 uur
is te zien dat persoon 2, midden in het groepje van de drie jongens loopt en een klap uitdeelt. Hierbij is te zien dat de klap aankomt bij slachtoffer 2. Slachtoffer 2 dijnst hierdoor achteruit. Slachtoffer 3 reageert door direct naar voren te stappen en de confrontatie aangaat met persoon 2. Er vallen daarbij over en weer klappen.
Om 03:15:33 uur
is te zien dat slachtoffer 1(opmerking kantonrechter: hiermee wordt [naam 1] bedoeld)
een voorwerp uit zijn rechter jaszak of broekzak haalt. Dit voorwerp, dat vermoedenlijk een bierflesje is, tracht hij op het hoofd van persoon 2 te slaan. Slachtoffer 2, staat op dit moment nog alleen zonder dat hij belaagd wordt.
Om 03:15:35 uur
is te zien dat er vanuit cafe Le Clochard een manspersoon gelopen komt. (..) In zijn rechter hand heeft deze persoon een bierflesje vast. Deze persoon is de nader te noemen persoon 3.
Om 03:15:38 uur
is te zien dat slachtoffer 1, door een onbekende persoon wordt neergeslagen.
Tevens is te zien dat slachtoffer 2 belaagd wordt door verschillende personen, waaronder persoon 1. Persoon 1 slaat slachtoffer 2 en trapt slachtoffer 2 terwijl deze op de grond ligt.
Slachtoffer 3, wordt door een onbekende persoon en persoon 2 belaagd. Hij wordt door persoon 2, meerdere malen geslagen. Slachtoffer 3, slaat terug.
Om 03:15:40 uur
is te zien dat persoon 3, tegen slachtoffer 1 aan schopt, terwijl deze op de grond ligt.
Om 03:15:42 uur
is te zien dat Persoon 1, wordt door een beveiliger weggeduwd om slachtoffer 2 te ontzetten.
Om 03:15:44 uur
is te zien dat persoon 3, word aangehouden door een beveiliger.
Om 03:15:45 uur
is te zien dat persoon 1 weg rent. (..)
Om 03:15:48 uur
is te zien dat persoon 2 weg rent. (..)
Personen 1 en 2, worden kort na dit voorval door de politiemedewerkers te fiets, aangehouden. (..)
Onder deze beschrijving is in het proces-verbaal door de politieambtenaar onder meer het volgende opgetekend:

Ik kan met zekerheid zeggen dat de bovengenoemde persoon 1, Dany [gedaagde sub 1] is. (..)
Ook kan ik met zekerheid zeggen, dat ik persoon 2 herken alszijnde Damon [gedaagde sub 2] . (..)
Tevens kan ik met zekerheid zeggen dat persoon 3, Karol [gedaagde sub 3] is. (..)
Naar aanleiding van het bovenstaande werden [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] wegens het ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’ (artikel 141 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht) door de rechtbank te Breda veroordeeld tot taakstraffen ( [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ), respectievelijk een geldboete ( [gedaagde sub 3] ).
[naam 1] heeft zich op 29 november 2014 bij [adres 3] ziekgemeld.
[adres 3] heeft [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] bij brieven van 14 december 2015 aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade, bestaande uit “
het moeten doorbetalen van loonkosten zonder arbeid van de werknemer, het moeten maken van re-integratiekosten en kosten voor de inhuur van externe adviseurs, waaronder juridisch advies.” In die brieven heeft zij aan elk van hen verzocht aansprakelijkheid te erkennen en heeft zij aangeboden een minnelijke regeling te treffen voor de betaling van die schade.
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , noch [gedaagde sub 3] hebben aansprakelijkheid erkend.

4.De beoordeling

4.1
De vordering van [adres 3] strekt tot betaling van loonschade, re-integratieschade en buiten rechte gemaakte juridische kosten. Ter onderbouwing daarvan heeft [adres 3] gesteld dat haar werknemer [naam 1] als gevolg van het gepleegde geweld en de daaruit voortkomende gebreken arbeidsongeschikt is geraakt. In de periode vanaf 2 december 2014 tot en met
31 maart 2015 heeft hij niet kunnen werken dan wel heeft hij re-integratiewerkzaamheden zonder directe loonwaarde verricht. [adres 3] is op grond van artikel 7:629 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gehouden geweest om het loon van [naam 1] door te betalen. Zij is hiervoor niet verzekerd. Op basis van het bepaalde in artikel 6:107a lid 2 BW maakt zij jegens [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aanspraak op vergoeding van het door haar betaalde nettoloon over de maanden december 2014 tot en met maart 2015 van drie keer € 1.538,98 en één keer € 1.538,97, zijnde in totaal € 6.155,91. Verder wenst zij de door haar gemaakte kosten in verband met de re-integratie van [naam 1] op grond van artikel 6:107a lid 3 BW te verhalen. Gedurende 10 weken heeft [adres 3] een medewerker één uur per week belast met de re-integratie en begeleiding van [naam 1] . Tegen een uurloon van € 14,28 gaat het dan om een bedrag van € 142,80. Daarnaast heeft [adres 3] € 3.680,42 aan kosten voor juridische bijstand gemaakt. Uit vaste rechtspraak volgt dat die kosten op grond van artikel 6:107a lid 2 BW in samenhang met artikel 6:96 lid 2 BW vallen onder de schade die kan worden verhaald. Naast deze kosten vordert [adres 3] € 44,60 voor de kosten van drie uittreksels uit de gemeentelijke Basisregistratie personen en wettelijke rente vanaf 14 december 2015, de dag waarop [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] bij brief van de gemachtigde van [adres 3] aansprakelijk werden gesteld.
4.2
Het verweer van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] komt in grote lijnen met elkaar overeen. Alle drie hebben er op gewezen dat [naam 1] zich niet aan de vechtpartij heeft onttrokken maar daaraan actief heeft deelgenomen. Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt dat [naam 1] een voorwerp, vermoedelijk een bierflesje, uit zijn jas- of broekzak haalde en daarmee heeft geslagen. Het is aannemelijk dat [naam 1] daardoor zijn verwondingen heeft opgelopen. Er is sprake van eigen schuld. De schade van [naam 1] is het directe gevolg van het door hem zelf gebruikte geweld en dient volledig aan [naam 1] te worden toegerekend. In de strafzaken tegen hen is [naam 1] niet ontvankelijk verklaard in de vordering die hij als benadeelde partij heeft ingediend. [naam 1] heeft die vordering niet bij de civiele rechter aanhangig gemaakt. Aangezien zij jegens [naam 1] niet schadeplichtig zijn, zijn zij dat evenmin tegenover [adres 3] . Voor het geval zij daarin niet worden gevolgd geldt dat de vorderingen van [adres 3] tot vergoeding van loonschade en van re-integratieschade onvoldoende zijn onderbouwd en dat de noodzaak om kosten voor uittreksels te maken ontbrak. Tevens dient bij een eventuele vergoedingsplicht rekening te worden gehouden met de eigen schuld van [naam 1] . De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, rente en nakosten moeten worden afgewezen, aldus de verweren.
4.3
De kantonrechter oordeelt hierover het volgende.
4.4.1
[adres 3] baseert haar vordering tot vergoeding van het door haar aan [naam 1] uitbetaalde (netto) loon op artikel 6:107a lid 2 BW. Daarin is bepaald dat een werkgever die krachtens artikel 7:629 lid 1 BW of krachtens (collectieve) arbeidsovereenkomst verplicht is om het loon door te betalen van een werknemer die arbeidsongeschikt is als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, jegens die ander recht heeft op schade-vergoeding.
4.4.2
Niet in geschil is dat [naam 1] tijdens de vechtpartij die in de vroege ochtend van
29 november 2014 plaatsvond, letsel heeft opgelopen waardoor hij arbeidsongeschikt is geraakt. Evenmin is in geschil dat hij in de daaropvolgende maanden als gevolg van die arbeidsongeschiktheid de bedongen werkzaamheden niet (volledig) heeft verricht, terwijl [adres 3] gehouden was het loon aan hem door te betalen en zij dit ook heeft gedaan. De vraag is of de arbeidsongeschiktheid van [naam 1] het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aansprakelijk zijn. Hoewel zij dit alle drie betwisten komt de kantonrechter tot een ander oordeel.
4.4.3
Vast staat dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] bij de vechtpartij betrokken waren en daaraan actief hebben deelgenomen. Zij zijn daarvoor strafrechtelijk veroordeeld. Alle drie stellen evenwel dat het letsel van [naam 1] vermoedelijk door diens eigen toedoen, althans niet door (een van) hen is toegebracht. Daarin worden zij niet gevolgd. De door [gedaagde sub 3] in het geding gebrachte opname bevestigt de hierboven weergegeven beschrijving door de politie van hetgeen is gebeurd en toont een plotselinge en volstrekt onbegrijpelijke eruptie van geweld, aangesticht door [gedaagde sub 2] , die vrijwel onmiddellijk wordt ‘geassisteerd’ door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] . Het verweer dat [naam 1] zich niet aan het door hen uitgeoefende geweld heeft onttrokken is, gelet op het tijdsbestek waarbinnen het gehele incident zich heeft voltrokken - van 03.15.30 uur totdat [naam 1] 8 seconden later om 03.15.38 uur werd neergeslagen -, nauwelijks serieus te nemen. Evenmin acht de kantonrechter het waarschijnlijk dat [naam 1] letsel aan zijn hand heeft opgelopen doordat hij zelf met een bierfles heeft geslagen. Niet alleen valt op de camerabeelden niet waar te nemen dat hij met het voorwerp dat hij in zijn hand heeft een persoon of ander voorwerp raakt waardoor ten gevolge van weerstand letsel aan zijn hand zou kunnen zijn ontstaan, ook uit de in het geding gebrachte stukken, waaronder de medische verslagen, blijkt deze mogelijke oorzaak van het letsel in het geheel niet. Wel is op de camerabeelden te zien dat [gedaagde sub 3] [naam 1] schopt terwijl die op grond ligt. Aannemelijker is dat hierdoor (het) letsel is veroorzaakt, dan door eigen toedoen van [naam 1] . De conclusie moet in ieder geval zijn dat niet is vast komen te staan dat de door [naam 1] geleden schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan hem kan worden toegerekend in de zin van artikel 6:101 BW.
4.4.5
Naar het oordeel van de kantonrechter is in rechte wel in voldoende mate komen vast te staan dat de door [gedaagde sub 2] geïnitieerde geweldsorgie, waar [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] zich vrijwel onmiddellijk bij hebben aangesloten, heeft geleid tot zodanig letsel bij [naam 1] dat die als gevolg daarvan arbeidsongeschikt is geraakt. Het handelen van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] was onrechtmatig tegenover [naam 1] . [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn op grond van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de daaruit voortgevloeide schade, waarbij niet van belang is wie van hen welk letsel heeft toegebracht. Immers is sprake geweest van groeps-handelen. De kans op het toebrengen van schade had ieder van hen behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband. De door [adres 3] gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden uitgesproken.
4.5.1
De schadevergoeding die [adres 3] ingevolge artikel 6:107a lid 2 BW toekomt bestaat uit ten hoogste het door haar aan [naam 1] betaalde loon gedurende diens arbeidsongeschiktheid en kan niet meer zijn dan het bedrag waarvoor [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aansprakelijk zouden zijn wanneer een loondoorbetalingsverplichting ontbreekt, verminderd met de schadevergoeding die zij aan [naam 1] moeten voldoen. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] betogen in dat verband dat [naam 1] in de strafrechtelijke procedures niet ontvankelijk is verklaard in de vordering die hij als benadeelde partij heeft ingediend. Voor zover zij daarmee willen zeggen dat naar het oordeel van de strafrechter aan [naam 1] geen vergoeding toekomt worden zij daarin niet gevolgd. Uit de aantekening van het mondelinge vonnis in de zaken van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] blijkt dat de kinderrechter oordeelde dat [naam 1] zijn vordering in een civiele procedure diende aan te brengen en uit het vonnis van de politierechter in de zaak van [gedaagde sub 2] blijkt dat aan hem, ten gunste van [naam 1] , een
voorschotvan € 750,- op een immateriële schadevergoeding werd opgelegd. In hoger beroep werd deze beslissing vernietigd door het gerechtshof, omdat het hof onvoldoende in staat was om een gewogen beslissing te geven op de door [naam 1] gestelde schade en daarom oordeelde dat [naam 1] zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kon aanbrengen. Van een inhoudelijk oordeel of onherroepelijk geworden beslissing over de door [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] toegebrachte schade is dan ook geen sprake geweest. Waar verder niet is gesteld of gebleken dat [naam 1] zijn aanspraken aan de burgerlijke rechter heeft voorgelegd, of dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] of [gedaagde sub 3] buiten rechte enige vergoeding ter compensatie van schade aan [naam 1] hebben betaald, behoeft bij de vaststelling van de schadevergoedingsplicht daarmee dus geen rekening te worden gehouden.
4.5.2
Aldus bestaat de schadevergoedingsplicht op grond van artikel 6:107a lid 2 BW in beginsel uit het nettoloon dat [adres 3] over de maanden december 2014 tot en met maart 2015 aan [naam 1] heeft betaald. Daarop strekt in mindering het loon over de uren waarin [naam 1] in het kader van zijn re-integratie werkzaamheden heeft verricht. Haar stelling dat aan deze werkzaamheden geen loonwaarde kan worden toegekend heeft [adres 3] onvoldoende gemotiveerd. Voor het overige acht de kantonrechter de door [adres 3] in het geding gebrachte stukken inzake de re-integratie voldoende om in rechte vast te stellen dat [naam 1] niet meer uren heeft kunnen werken, zoals [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] trachten aan te tonen.
Uitgaande van het bij dagvaarding (productie 7) overgelegde opbouwschema en het op
14 januari 2015 opgestelde plan van aanpak (productie 12 bij de akte overlegging stukken van [adres 3] ) heeft [naam 1] in de maanden december 2014 tot en met 29 januari 2015 geen werkzaamheden kunnen verrichten en in de daaropvolgende 9 weken tot en met 31 maart 2015 niet meer dan 148 uren. Bij een werkweek van gemiddeld 38 uren heeft hij dus 194 uren als gevolg van arbeidsongeschiktheid verzuimd ((9 x 38) -/- 148), gemiddeld circa 43%. Dit betekent dat [adres 3] in de maanden februari en maart 2015 (0,57 x 2 x € 1.538,98 =)
€ 1.754,43 aan [naam 1] heeft moeten betalen zonder dat daar enige werkzaamheden tegenover stonden. Het nettoloon van december 2014 en januari 2015 van (2 x € 1.538,98 =) € 3.077,96 daarbij opgeteld komt dan neer op een toe te wijzen bedrag aan loonschade van
€ 4.832,39.
4.5.3
Aan het verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] dat het voor rekening en risico van [adres 3] komt dat zij geen verzekering heeft gesloten waaruit de loonkosten bij verzuim van [naam 1] gedekt zouden zijn geweest gaat de kantonrechter voorbij. Immers is de schade veroorzaakt door [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] en niet door het ontbreken van een dergelijke verzekering. Door een dergelijke verzekering zou de schade -overigens tegen betaling van een premie- slechts niet meer bij [adres 3] als werkgever van [naam 1] hebben gelegen.
4.6.1
[adres 3] vordert daarnaast € 142,80 ter vergoeding van kosten die zij heeft omdat een medewerkster van haar belast is geweest met de re-integratie en begeleiding van [naam 1] . Zij baseert deze vordering op artikel 6:107a lid 3 BW. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] menen dat deze vordering onvoldoende is onderbouwd en dat de werkzaamheden tot de normale bedrijfsvoering behoren. Hierop heeft [adres 3] gewezen op het plan van aanpak waarin de betreffende medewerkster als casemanager wordt genoemd en op een specificatie van haar salaris (respectievelijk producties 12 en 9 van [adres 3] ).
4.6.2
Overeenkomstig artikel 6:107a lid 3 BW zijn [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] verplicht om de door [adres 3] gemaakte redelijke kosten ter nakoming van haar in artikel 7:658a BW bedoelde verplichtingen inzake de re-integratie van een arbeidsongeschikte werknemer, te vergoeden. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [adres 3] genoegzaam aangetoond dat door haar voor zoveel mogelijk aan de betreffende verplichtingen is voldaan en dat de genoemde mede-werkster daarmee was belast. De daarmee gemoeide kosten komen alleszins redelijk voor. Niet valt in te zien dat het hier gaat om werkzaamheden die behoren tot de gewone bedrijfs-voering van [adres 3] , te meer nu deze kosten niet het gevolg zijn van gebeurtenissen waarop [adres 3] als werkgever invloed heeft gehad.
4.7
De vordering tot vergoeding van juridische kosten wordt afgewezen. [adres 3] stelt dat zij haar gemachtigde heeft aangezocht voor juridisch advies en de communicatie met (de gemachtigden van) [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , met wie diverse keren is gecorrespondeerd. Overwogen wordt dat deze kosten zowel kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijk-heid (als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW) kunnen zijn, als kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (artikel 6:96 lid 2 sub c BW), maar ook kosten in verband met deze procedure die op grond van artikel 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering buiten het bereik van artikel 6:96 BW vallen. Ter onderbouwing van haar vordering heeft [adres 3] enkel een viertal declaraties van haar gemachtigde overgelegd met daarin als omschrijving “honorarium”, “dossierkosten” en “diverse kosten”. Een specificatie van de verrichte werkzaamheden en gemaakte kosten is niet in het geding gebracht, zodat een deugdelijke onderbouwing van de vordering ontbreekt. Daarom kan niet worden vastgesteld dat het hier gaat om kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Voor toewijzing van deze vordering ter vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten bestaat evenmin aanleiding. [adres 3] heeft niet meer dan twee sommatiebrieven in het geding gebracht. Voor deze verrichtingen is volgens vaste rechtspraak een vergoeding ingesloten in de proceskosten.
Dit laatste -ingesloten in de proceskosten- geldt eveneens voor de gevorderde vergoeding van € 44,60 voor gemeentelijke leges, zodat ook deze vordering zal worden afgewezen.
4.8
Aldus zal worden toegewezen (€ 4.832,39 + € 142,80 =) € 4.975,19. Op de vordering van [adres 3] zal over dat bedrag tevens wettelijke rente worden toegewezen vanaf 14 december 2015 tot aan de dag van de volledige betaling.
4.9
Voor matiging van het toe te wijzen bedrag zoals [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] subsidiair hebben bepleit bestaat geen aanleiding. Ingevolge artikel 6:109 lid 1 BW kan de kantonrechter een wettelijke verplichting tot schadevergoeding matigen indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en de draagkracht van iedere partij, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Van dat laatste is geen sprake. [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] zijn volledig aansprakelijk voor de door hen veroorzaakte schade. Te meer nu zij gedrieën zullen worden veroordeeld tot betaling van (het toe te wijzen deel van) de door [adres 3] geleden schade zal geen rekening worden gehouden met hun ter zitting naar voren gebrachte, maar op geen enkele wijze onderbouwde verweer dat zij geen (voldoende) financiële middelen hebben om de schadevergoeding te voldoen.
4.1
Gelet op de uitkomst van de procedure zullen [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] tevens hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten van [adres 3] . Die kosten bedragen in totaal
€ 861,05 en bestaan uit (3 x € 77,75) = € 233,25 voor de dagvaarding, (3 x € 1,60 =) € 4,80 voor inlichtingen uit de gemeentelijke basisregistratie personen, € 223,00 voor het griffierecht en € 400,00 (2 punten van € 200,00 per punt) voor het salaris van de gemachtigde van [adres 3] . De over deze kosten gevorderde wettelijke rente is eveneens toewijsbaar.
4.11
Ook de nakosten en de wettelijke rente daarover kunnen worden toegewezen. Het verweer van [gedaagde sub 3] daartegen, inhoudende dat dit verzoek in strijd is met (het stelsel van) de wet, is onjuist, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 19 maart 2010, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI-nummer HR:2010:BL1116.
4.12
Hetgeen partijen overigens nog hebben aangevoerd leidt de kantonrechter niet tot een ander oordeel en behoeft dus geen verdere bespreking.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [adres 3] geleden schade;
5.2
veroordeelt [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk tot betaling aan [adres 3] van € 4.975,19, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 december 2015 tot aan de dag van de volledige betaling;
5.3
veroordeelt [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk in de proceskosten van [adres 3] , vastgesteld op € 861,05, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de 15e dag na aanschrijving door [adres 3] tot betaling van het bedrag van € 861,05 tot aan de dag van de volledige betaling;
5.4
veroordeelt [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk om aan [adres 3] te betalen de nakosten, die worden begroot op € 131,00, te vermeerderen met € 68,00 per persoon voor het geval dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] gedurende 14 dagen na aanschrijving door [adres 3] niet heeft c.q. niet hebben voldaan aan de bij dit vonnis uitgesproken veroordelingen en om die reden dit vonnis na die termijn aan hen is betekend, deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de 15e dag na vermelde aanschrijving tot aan de dag van de volledige betaling;
5.5
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2017, in aanwezigheid van de griffier.