ECLI:NL:RBZWB:2017:2577

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
25 april 2017
Zaaknummer
AWB 16_7974
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake omgevingsvergunning voor viskwekerij in strijd met lokale regelgeving

Op 18 april 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers beroep hebben ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland. Dit besluit betrof de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen en in gebruik nemen van een viskwekerij. De eisers stelden dat de vergunning in strijd was met diverse nationale en lokale regelingen, waaronder de Verordening Ruimte Provincie Zeeland.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers hun zienswijze niet tijdig hebben ingediend. De zienswijze was verzonden via Falk Courier, maar het college heeft deze niet ontvangen binnen de gestelde termijn. De rechtbank oordeelde dat het aan de indieners is om het tijdstip van ontvangst van een poststuk aannemelijk te maken. Aangezien eisers niet konden bewijzen dat hun zienswijze op tijd was ontvangen, verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk.

De rechtbank benadrukte dat de keuze voor verzending via Falk Courier en niet per aangetekende post voor rekening en risico van eisers komt. De overgelegde verklaringen en e-mails waren onvoldoende om aan te tonen dat de zienswijze tijdig was ingediend. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. G.M.J. Kok als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 18 april 2017. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/7974 WABOM

uitspraak van 18 april 2017 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , te [woonplaats eisers] , eisers,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde parij], te [vestigingsplaats derde partij] ,
gemachtigde: mr. K.M. Moeliker.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 18 augustus 2016 (bestreden besluit), verzonden 22 augustus 2016, van het college inzake het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en in gebruik nemen van een viskwekerij aan de [adres viskwekerij] in [adres viskwekerij] .
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 20 maart 2017. Eisers zijn verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger college] . Derde partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam vertegenwoordiger derde partij] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 15 januari 2016 heeft [naam derde parij] (hierna: [naam derde parij] ) een aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en milieu ingediend. Het betreft het realiseren van een indoor-viskwekerij voor de productie van Yellowtail Kingfish (Seriola lalandi) aan de [adres viskwekerij] te [adres viskwekerij] .
Bij brief van 20 april 2016 heeft het college [naam derde parij] medegedeeld voornemens te zijn de ontwerpbeschikking met ingang van 27 april 2016 gedurende zes weken ter inzage te leggen.
Bij niet ondertekende brief, gedagtekend 24 mei 2016, hebben eisers hun zienswijze kenbaar gemaakt.
Naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen heeft op 23 juni 2016 een bijeenkomst plaatsgevonden tussen [naam derde parij] en de indieners van zienswijzen.
Bij het bestreden besluit heeft het college aan [naam derde parij] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en in gebruik nemen van een viskwekerij op het perceel [adres viskwekerij] te [adres viskwekerij] .
2. Eisers hebben samengevat in beroep aangevoerd dat het college ten onrechte de omgevingsvergunning aan [naam derde parij] heeft verleend. De omgevingsvergunning is in strijd met diverse nationale en lokale regelingen en met name met de Verordening Ruimte Provincie Zeeland.
De bedrijfsvoering en het beoogde gebouw maken een onomkeerbare inbreuk op de rust en ruimte ter plaatse en de duisternis van de nacht. Het lawaai van de bedrijfsvoering is continu (24 uur per dag en 7 dagen per week) waarneembaar. Met name in de nachtelijke uren levert dat een ontoelaatbare inbreuk op.
Door de bouw en de inrichting ter plaatse toe te staan wordt het landschap, de bebouwing en het cultuurhistorisch aspect van dit gebied aangetast. Tevens vormt de bebouwing en de bedrijfsvoering een inbreuk op de algemene natuurwaarden die ter plaatse van evident belang zijn. Er is door de gemeente en ook door de provincie geen onderzoek uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen sprake is van negatieve effecten.
3. De rechtbank dient eerst ambtshalve de vraag te beantwoorden of het door eisers ingestelde beroep ontvankelijk is.
3.1
Tussen partijen is niet in geschil dat het ontwerpbesluit bekend is gemaakt op 27 april 2016 en dat vanaf dat moment de stukken ter inzage hebben gelegen tot en met 8 juni 2016. Gedurende deze periode kon en mocht een ieder tegen deze ontwerp-beschikking zienswijzen indienen. Voorts is niet in geschil dat eisers een zienswijze hebben ingediend. De vraag is of eisers tijdig – binnen de daarvoor gestelde termijn – hun zienswijze kenbaar hebben gemaakt bij het college.
Artikel 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt:
De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen en het uitbrengen van adviezen als bedoeld in afdeling 3.3 bedraagt zes weken, tenzij bij wettelijk voorschrift een langere termijn is bepaald.
De termijn vangt aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.
Op schriftelijk naar voren gebrachte zienswijzen zijn de artikelen 6:9, 6:10 en 6:15 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6:9 van de Awb bepaalt:
Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
3.2
Eisers stellen dat zij hun zienswijzen op 26 mei 2016 via Falk Courier hebben verzonden. Bij het uitblijven van een ontvangstbevestiging, hebben zij op 16 juni 2016 telefonisch contact opgenomen met het college. Toen zij begrepen dat hun zienswijzen niet door het college was ontvangen, hebben zij deze – als bijlage bij een e-mailbericht – alsnog op 16 juni 2016 aan het college toegezonden.
Het college heeft ter zitting aangegeven dat het in de zienswijzeperiode, die liep tot en met 8 juni 2016, geen zienswijzen van eisers heeft ontvangen. De per e-mail verzonden en op 16 juni 2016 ontvangen zienswijze is de enige zienswijze die zij van eisers heeft ontvangen.
3.3
De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het aan een indiener van een stuk is om het tijdstip van ontvangst van een poststuk aannemelijk te maken.
Eisers hebben een verklaring van de secretaresse van eiser [naam eiser 2] overgelegd. Hierin geeft de secretaresse aan dat zij het desbetreffende stuk bij de overige te verzenden poststukken voor Falk Courier heeft gelegd en dat als er iets in het postvak achter zou zijn gebleven, dit de volgende werkdag zou zijn meegenomen. Eiser [naam eiser 2] heeft ter zitting – aan de hand van een feitenrelaas – toegelicht dat dit op 26 mei 2016 is geweest. Bewijsmiddelen– anders dan de verklaringen van de secretaresse en van eiser [naam eiser 2] – ter onderbouwing van deze gang van zaken ontbreken.
Naar het oordeel van de rechtbank is hetgeen eisers aldus hebben aangedragen onvoldoende om aannemelijk te achten dat de zienswijze rond 26 mei 2016 – binnen de zienswijzetermijn – door het college moet zijn ontvangen. De overgelegde e-mails van/aan andere indieners van zienswijzen en van Falk Courier maken dit niet anders, nu hieruit niet blijkt dat de zienswijze op 26 mei 2016 daadwerkelijk door Falk Courier is meegenomen en binnen de termijn bij het college is bezorgd. Voorts overweegt de rechtbank dat eisers hebben gekozen voor verzending via Falk Courier en niet per aangetekende post, waardoor geen bewijsmiddel voor verzending en bezorging aanwezig is. Deze keuze dient voor hun rekening en risico te blijven. De door eisers overgelegde verklaring van Falk Courier houdt geen bewijs in van verzending van de zienswijze van eisers én van bezorging daarvan binnen de daarvoor geldende termijn.
4. Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het beroep van eisers niet-ontvankelijk verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, en mr. R.P. Broeders en mr. S. Ketelaars-Mast, leden, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.