Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres volgt sinds het academiejaar 2011-2012 de (bachelor) studie revalidatiewetenschappen en kinesitherapie aan de universiteit te Leuven (B). Met ingang van 1 oktober 2011 is aan haar een prestatiebeurs toegekend. Op 1 juli 2014 heeft eiseres aangegeven dat zij met ingang van 22 september 2014 de twee jaar durende masteropleiding revalidatiewetenschappen en kinesitherapie bij neurologische aandoeningen aan de universiteit in Leuven zal gaan volgen. DUO heeft eiseres laten weten dat deze wijziging geen gevolgen heeft voor haar studiefinanciering.
Bij besluit van 6 december 2014 heeft DUO aangegeven dat eiseres vanaf 1 oktober 2015 geen recht meer heeft op een prestatiebeurs.
Bij het bestreden besluit heeft DUO de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. DUO stelt zich in het bestreden besluit, samengevat, op het volgende standpunt. Voor de opleiding die eiseres volgt, heeft zij recht op vier jaar prestatiebeurs. Aan eiseres is met ingang van 1 oktober 2011 prestatiebeurs toegekend voor het hoger onderwijs. Daarom bestaat met ingang van 1 oktober 2015 alleen nog recht op een lening. Om in aanmerking te komen voor het recht op meeneembare studiefinanciering, moet de opleiding die eiseres in het buitenland gaat volgen vergelijkbaar zijn met een opleiding binnen Nederland. Omdat er voor de opleiding van eiseres geen tweejarige tegenhanger in Nederland bestaat, heeft zij geen recht op een extra jaar prestatiebeurs. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen, omdat de situatie van de Nederlandse collega-studenten niet bekend is bij DUO. Als de collega-studenten van eiseres zich in dezelfde situatie bevinden, dan kan het zijn dat hun prestatiebeurs zal worden ingetrokken.
3. Eiseres voert in beroep, samengevat, het volgende aan. Zij heeft een aanvraag gedaan voor een tweejarige opleiding en die aanvraag is bij besluit van 22 augustus 2014 goedgekeurd. Daaraan kan eiseres rechten ontlenen. Haar opleiding in België voldoet aan de waarderingscriteria van Nuffic. De opleiding is geaccrediteerd door de NVAO en er is sprake van een WO-opleiding in België. Er is geen vergelijkbare universitaire opleiding in Nederland. Eiseres doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Zij kan de naam van de collega-student niet bekend maken, gelet op wat DUO hierover in het bestreden besluit heeft geschreven.
4. Ingevolge artikel 2.14, tweede lid, onder a, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) kan een student voor studiefinanciering in aanmerking komen indien hij is ingeschreven voor het volgen van onderwijs aan een opleiding buiten Nederland, voor zover in Nederland voor een vergelijkbaar soort opleiding studiefinanciering wordt verstrekt, het niveau en de kwaliteit van de opleiding vergelijkbaar zijn met overeenkomstige opleidingen in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en het afsluitend examen voor de opleiding vergelijkbaar is met een afsluitend examen voor overeenkomstige opleidingen in de zin van de WHW.
Ingevolge artikel 2.14, derde lid, van de Wsf 2000 stelt de minister vast of een opleiding buiten Nederland voldoet aan de criteria, bedoeld in het tweede lid. De Memorie van Toelichting bij artikel 2.14 van de Wsf 2000 (30 933, nr. 3 pag. 7-8 en 25) geeft aan dat de minister daarbij gebruik zal maken van het oordeel van Nuffic.
5. Voor een opleiding buiten Nederland kan studiefinanciering (prestatiebeurs) worden gegeven indien (onder meer) voldaan wordt aan de voorwaarde dat in Nederland voor een vergelijkbaar soort opleiding studiefinanciering wordt verstrekt. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres voor haar bachelor- en masteropleiding recht heeft op (in ieder geval) vier jaar prestatiebeurs. Dit is van 1 oktober 2011 tot 1 oktober 2015.
Indien een vergelijkbare opleiding in Nederland langer dan vier jaar duurt en er langer dan vier jaar prestatiebeurs voor wordt verstrekt, wordt aan de student voor de buitenlandse opleiding ook langer dan vier jaar een prestatiebeurs verstrekt. Dit volgt uit artikel 2.14, derde lid, van de Wsf 2000.
6. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij studiefinanciering heeft aangevraagd voor een tweejarige masteropleiding en dat dit bij besluit van 22 augustus 2014 is goedgekeurd. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres hierin niet worden gevolgd. Bij besluit van 10 december 2013 is aan eiseres meegedeeld dat zij vanaf januari 2014 recht heeft op studiefinanciering. Eiseres heeft vervolgens op 1 juli 2014 een wijziging doorgegeven, namelijk dat zij per 22 september 2014 staat ingeschreven voor de masteropleiding in Leuven. Het besluit van 22 augustus 2014 houdt alleen in dat deze wijziging geen gevolgen heeft voor haar studiefinanciering. Uit dit besluit (of andere besluiten) blijkt niet van een toekenning van studiefinanciering gedurende haar gehele masteropleiding. Het beroep van eiseres kan op dit punt dan ook niet slagen.
Vergelijkbare opleiding in Nederland
7. DUO heeft advies gevraagd aan Nuffic en deze heeft geconcludeerd dat de tweejarige masteropleiding revalidatiewetenschappen en kinesitherapie in Leuven overeenkomsten vertoont met de tweejarige wetenschappelijke masteropleiding Bewegingswetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen. Voor deze opleiding bestaat geen recht op een extra jaar
[lees: meer dan vier jaar]prestatiebeurs.
8. Eiseres heeft zich in eerste instantie op het standpunt gesteld dat er voor de masteropleiding revalidatiewetenschappen en kinesitherapie aan de universiteit in Leuven geen vergelijkbare opleiding is in Nederland.
9. Tijdens de eerste zitting (op 17 september 2015) heeft DUO verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Groningen van 1 juli 2010 (ECLI:NL:RBASS:2010:1090). Deze uitspraak gaat over de masteropleiding revalidatiewetenschappen en kinesitherapie aan de Universiteit van Gent (B). Nuffic had in die zaak geconcludeerd dat de tweejarige wetenschappelijke masteropleiding in Bewegingswetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen naar niveau en oriëntatie te vergelijken is met de Belgische master revalidatiewetenschappen en kinesitherapie aan de Universiteit van Gent. Eiseres heeft in reactie hierop aangegeven dat de opleiding in Gent niet hetzelfde is als de opleiding in Leuven, omdat de masteropleiding revalidatiewetenschappen en kinesitherapie met specialisatie in de neurologische aandoeningen niet in Gent wordt aangeboden. Om diezelfde reden is die opleiding ook niet vergelijkbaar met de tweejarige masteropleiding in de Human Movement Sciences aan de Rijksuniversiteit in Groningen. Vervolgens heeft eiseres aangevoerd dat – als DUO een vergelijking wil maken met een vergelijkbare Nederlandse masterstudie – de master revalidatiewetenschappen en kinesitherapie aan de universiteit te Leuven vergelijkbaar is met de master in de Human Movement Sciences aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Voor deze laatste studie wordt wel de volledige twee jaar studiefinanciering verstrekt.
De rechtbank heeft DUO in de gelegenheid gesteld om hierover advies te vragen aan Nuffic.
10. Nuffic komt in haar advies van 14 juli 2016 tot de conclusie dat de masteropleiding in Leuven qua oriëntatie niet vergelijkbaar is met de masteropleiding in Amsterdam. Volgens Nuffic komt de vakinhoud van beide opleidingen wel met elkaar overeen (namelijk fysiotherapie), maar leidt de opleiding in Leuven primair op tot het beroep van fysiotherapeut, terwijl men in Amsterdam wordt voorbereid op een wetenschappelijke carrière (onderzoeker).
11. Eiseres heeft aangevoerd dat het advies van Nuffic niet kan worden gezien als een onafhankelijk en objectief advies. Daarnaast worden volgens eiseres door Nuffic vergelijkingsregels gebruikt die niet zijn gebaseerd op de algemeen vastgelegde richtlijnen.
12. De rechtbank overweegt – onder verwijzing naar eerdergenoemde Memorie van Toelichting – als volgt. Studenten wordt in beginsel de mogelijkheid gegeven hun studiefinanciering mee te nemen naar alle landen van de wereld. Hierdoor kan de student zelf kiezen waar hij een groter of kleiner deel van zijn studie gaat volgen: in Nederland of in een ander land. Om die keuze te faciliteren wordt de student een gelijke aanspraak op studiefinanciering geboden als hij in Nederland voor een vergelijkbaar opleidingstraject zou hebben gekregen. De student kan dan zijn afweging maken waar te gaan studeren op grond van motieven die samenhangen met de opleiding. Met vergelijkbaar wordt bedoeld dat de opleiding in Nederland aangeduid zou worden als een hbo- dan wel een wo-opleiding of als een bachelor- of een master-opleiding dan wel een associate degree-opleiding. Met vergelijkbaar wordt dus niet vereist dat er een gelijke Nederlandse opleiding moet zijn. In zoverre is het dus niet vereist dat er in Nederland ook een masteropleiding revalidatiewetenschappen en kinesitherapie met specialisatie in de neurologische aandoeningen is.
Nuffic heeft Algemene waarderingscriteria opgesteld aan de hand waarvan getoetst wordt of een buitenlandse opleiding recht geeft op studiefinanciering. Ingevolge deze criteria wordt in eerste instantie bekeken of de buitenlandse opleiding officieel erkend is in het desbetreffende land, de zogeheten eis van accreditatie. Is daarvan sprake dan wordt vervolgens aan de hand van nader omschreven kenmerken bepaald of een buitenlandse opleiding op één lijn is te stellen met een Nederlandse wo- of hbo-opleiding. In dit geval is onder meer gekeken naar de vakinhoud en oriëntatie van de opleiding. De rechtbank acht dit niet onjuist. Het kan namelijk voorkomen dat er meerdere Nederlandse opleidingen zijn die globaal bezien vergelijkbaar zijn met de betreffende buitenlandse opleiding. Uit de Memorie van Toelichting komt echter naar voren dat een student in het buitenland een
gelijke aanspraakop studiefinanciering heeft als hij voor een vergelijkbaar opleidingstraject zou hebben gekregen. Vakinhoud en oriëntatie kunnen dan handvatten zijn om de Nederlandse opleiding te vinden die (het meest) vergelijkbaar is met de buitenlandse studie waarvoor studiefinanciering wordt gevraagd. Dit past bij de keuzevrijheid die in de Memorie van Toelichting wordt genoemd. Het idee is immers dat de student zich bij de keuze voor een vergelijkbare Nederlandse of buitenlandse studie laat leiden door de opleiding zelf en niet door de duur van studiefinanciering/prestatiebeurs.
13. Om tot een oordeel te komen over de vergelijkbaarheid van opleidingen in het buitenland met Nederlandse opleidingen vraagt DUO advies aan Nuffic. Nuffic is het aangewezen expertisecentrum wat betreft de vergelijking van buitenlandse hoger onderwijs opleidingen ten opzichte van Nederlandse hoger onderwijs opleidingen. DUO mag in beginsel afgaan op het door Nuffic gegeven oordeel over de gelijkwaardigheid. Uit de adviezen van Nuffic komt naar voren dat de masteropleiding revalidatiewetenschappen en kinesitherapie in Leuven (het meest) vergelijkbaar is met de masteropleiding in de Human Movement Sciences aan de Rijksuniversiteit in Groningen en niet met de masteropleiding in de Human Movement Sciences aan de Vrije Universiteit Amsterdam. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan deze conclusie van Nuffic. Eiseres heeft namelijk geen gronden aangevoerd waaruit moet blijken dat de vakinhoud en oriëntatie van de door haar gevolgde studie meer vergelijkbaar is met de masteropleiding in Amsterdam dan de masteropleiding in Groningen.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat voor de masteropleiding in Groningen geen extra jaar studiefinanciering wordt verstrekt, heeft DUO zich in zoverre op het standpunt kunnen stellen dat eiseres (slechts) aanspraak kan maken op vier jaar prestatiebeurs.
14. Eiseres heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Volgens eiseres is aan andere studenten van de masteropleiding revalidatiewetenschappen en kinesitherapie in Leuven wel vijf jaar prestatiebeurs verstrekt.
15. DUO heeft erkend dat er in het verleden wel een extra jaar studiefinanciering is toegekend voor de masteropleiding in Leuven. DUO heeft hierover het volgende gesteld. De toekenning van een extra jaar studiefinanciering betrof een fout. Bij de studenten waarbij dit is gebeurd, is de foutieve toekenning in stand gelaten. Per 1 september 2014 is de fout echter hersteld. Aan studenten die nog geen extra prestatiebeurs toegekend hadden gekregen, is de studiefinanciering toegekend waarop daadwerkelijk recht bestaat, te weten de reguliere prestatiebeurs van vier jaar.
16. De rechtbank overweegt dat er ten aanzien van een beroep op het gelijkheidsbeginsel twee zaken relevant zijn. Ten eerste moeten gelijke gevallen gelijk behandeld worden. Ten tweede is een bestuursorgaan niet gehouden om een eerder gemaakte fout (blijvend) te herhalen.
Om in dit geval een geslaagd beroep te kunnen doen op het gelijkheidsbeginsel, dient eiseres aannemelijk te maken dat er studenten zijn die na 1 september 2014 nog een extra jaar prestatiebeurs hebben gekregen voor de door eiseres gevolgde masteropleiding in Leuven. Eiseres is hier niet in geslaagd. De studenten waar eiseres naar verwijst, hebben vóór 1 september 2014 een extra jaar prestatiebeurs gekregen. Dit betrof een fout, en DUO is niet gehouden om deze fout te herhalen. Gesteld noch gebleken is dat er na 1 september 2014 nog een extra jaar prestatiebeurs is toegekend aan studenten aan de masteropleiding revalidatiewetenschappen en kinesitherapie in Leuven. Dit betekent dat het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen.
17. Eiseres heeft aangevoerd dat zij gekozen heeft voor de masteropleiding in Leuven, op basis van de toegekende studiefinanciering aan medestudenten en de destijds verstrekte informatie.
Voor zover eiseres hiermee een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, overweegt de rechtbank als volgt. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan alleen slagen als door een tot beslissen bevoegd orgaan ten aanzien van een aanvrager uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen zijn gedaan die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Hiervan is in dit geval geen sprake. Gesteld noch gebleken is dat door DUO aan eiseres toezeggingen zijn gedaan op grond waarvan eiseres de verwachting mocht hebben dat aan haar vijf jaar prestatiebeurs zou worden toegekend.
18. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.