ECLI:NL:RBZWB:2017:2308

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2017
Publicatiedatum
13 april 2017
Zaaknummer
5634142 OV VERZ 17-101
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot instelling van beschermingsbewind wegens gebrek aan medewerking van rechthebbende

In deze beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, uitgesproken op 30 maart 2017, werd een verzoek tot instelling van een beschermingsbewind afgewezen. Het verzoek was ingediend door Geestelijke Gezondheidszorg Westelijk Noord-Brabant (GGZ WNB) namens de rechthebbende, die vanwege haar geestelijke toestand en problematische schulden tijdelijk niet in staat werd geacht om haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Ondanks dat aan alle wettelijke voorwaarden voor onderbewindstelling was voldaan, oordeelde de kantonrechter dat de rechthebbende geen medewerking wilde verlenen aan de voorgestelde beschermingsmaatregel. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 maart 2017 bleek dat de rechthebbende herhaaldelijk had aangegeven geen hulp te willen en geen vertrouwen had in de voorgestelde bewindvoerder. De kantonrechter concludeerde dat er geen minimale basis van vertrouwen bestond tussen de rechthebbende en de bewindvoerder, wat essentieel is voor de uitvoering van een bewind. Hierdoor werd het verzoek afgewezen, ondanks de erkenning van de problemen die de rechthebbende ondervond. De beslissing benadrukt het belang van de bereidheid van de rechthebbende om samen te werken met de bewindvoerder voor een effectieve beschermingsmaatregel.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster III Insolventie en kanton beheerszaken
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 5634142 OV VERZ 17-101
beschikking d.d. 30 maart 2017 op een verzoek tot instelling van een meerderjarigenbewind
van
[verzoeker]

1.Het procesverloop

1.1
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het op 9 januari 2017 door de griffie van de rechtbank ontvangen verzoekschrift (met bijlagen);
b. het proces-verbaal van de griffier met betrekking tot het verhandelde op de terechtzitting van donderdag 26 januari 2017;
c. het proces-verbaal van de griffier met betrekking tot het verhandelde op de terechtzitting van donderdag 16 februari 2017;
b. het proces-verbaal van de griffier met betrekking tot het verhandelde op de terechtzitting van donderdag 23 maart 2017.
1.2
De inhoud van deze stukken geldt hier als ingelast.

2.De beoordeling

2.1
Het verzoek strekt tot de instelling van een bewind over de goederen van [naam en gegevens rechthebbende]
, onder gelijktijdige benoeming van [naam bewindvoerder] , tot bewindvoerder.
Het onderhavige verzoek is ingediend namens Geestelijke Gezondheidszorg Westelijk Noord-Brabant (GGZ WNB), zijnde een instelling, als bedoeld in artikel 1:432, lid 2 BW, waar rechthebbende wordt verzorgd en/of waar aan rechthebbende begeleiding wordt gegeven.
2.2
Het verzoek is namens verzoekster toegelicht tijdens de mondelinge behandeling van
16 februari 2017. Tijdens deze mondelinge behandeling zijn ook de voorgestelde bewindvoerder en één van de beide meerderjarige dochters van rechthebbende gehoord. Rechthebbende is tijdens deze mondelinge behandeling niet verschenen, na eerder niet verschenen te zijn tijdens de mondelinge behandeling van 26 januari 2017.
Rechthebbende is uiteindelijk door de kantonrechter gehoord tijdens de mondelinge behandeling van 23 maart 2017. De andere meerderjarige dochter is -hoewel deugdelijk opgeroepen- zonder bericht van verhindering niet verschenen.
Naast genoemde beide dochters heeft rechthebbende kennelijk nog twee meerderjarige kinderen, welke kennelijk beiden zijn geëmigreerd en waarvan geen adressen bekend zijn.
2.3
Op grond van artikel 1:431, lid 1 BW kan de kantonrechter indien een meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn/haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn/haar lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden,
een bewind instellen over één of meer goederen, die hem/haar als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren. De kantonrechter is op grond van de overgelegde stukken, alsmede op grond van het verhandelde ter zitting, van oordeel dat rechthebbende vanwege haar geestelijke toestand en vanwege het hebben van problematische schulden tijdelijk niet in staat is en wellicht zelfs duurzaam niet in staat is om haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. De voorgestelde bewindvoerder blijkt ook bereid en geschikt te zijn om de taak van bewindvoerder te gaan uitvoeren.
2.4
Hoewel aan alle wettelijke voorwaarden voor onderbewindstelling van rechthebbende is voldaan, zal de kantonrechter toch
geenbeschermingsbewind instellen. Uit het horen van rechthebbende is de kantonrechter immers gebleken, dat rechthebbende geen enkele medewerking zal gaan verlenen aan een -in te stellen- beschermingsbewind. Zij heeft desgevraagd herhaald aangegeven
nietakkoord te gaan met de verzochte wettelijke beschermende maatregel. Zij wil ook niemand “bij haar over de vloer laten”.
Naar het oordeel van de kantonrechter geeft rechthebbende hiermee blijk geen enkel inzicht te hebben in de bij haar bestaande (geestelijke en financiële) problematiek. De voorgestelde bewindvoerder is er ook nog niet in geslaagd om enig gesprek te hebben met rechthebbende.
2.5
Gelet op voornoemde houding en mening van rechthebbende acht de kantonrechter het zinloos om een enige beschermende maatregel ten behoeve van rechthebbende in te stellen. Een rechthebbende moet zich naar het oordeel van de kantonrechter -minstgenomen- wel laten willen helpen en er moet voorts een minimale basis aan vertrouwen bestaan tussen rechthebbende en de voorgestelde bewindvoerder. Nu aan deze beide (minimale) basisvoorwaarden voor uitvoering van bewind niet is voldaan, zal de kantonrechter het onderhavige verzoek hierna afwijzen. De kantonrechter realiseert zich hierbij terdege dat de problemen rond de persoon van rechthebbende hiermee blijven voort bestaan.

3.De beslissing

De kantonrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 maart 2017.