Op 30 maart 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van verzoeker tegen kantonrechter mr. Zander. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een tussenvonnis van 15 februari 2017, waarin de kantonrechter had geoordeeld dat de gedragingen van verzoeker onvoldoende waren voor de ontbinding van de huurovereenkomst, maar hem wel had opgedragen zich als goed huurder te gedragen. Verzoeker stelde dat de kantonrechter partijdig was en niet had ingegaan op zijn verzoek om audio- en videobestanden over te leggen ter ondersteuning van zijn verweer. De kantonrechter weigerde het wrakingsverzoek en stelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat hij dit eerder had moeten indienen. De wrakingskamer oordeelde echter dat verzoeker ontvankelijk was, maar dat de gronden voor wraking niet objectief gerechtvaardigd waren. De wrakingskamer concludeerde dat de kantonrechter niet bekend was met de vermeende belangenverstrengeling en dat zijn beslissingen niet onbegrijpelijk waren. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de behandeling van de onderliggende zaak werd voortgezet.