ECLI:NL:RBZWB:2017:2113

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2017
Publicatiedatum
6 april 2017
Zaaknummer
02/327808/HA RK 17-53
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. Poerink
  • A. Kool
  • J. Schoonen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van kantonrechter in civiele huurzaken met betrekking tot vermeende partijdigheid en belangenverstrengeling

Op 30 maart 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van verzoeker tegen kantonrechter mr. Zander. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een tussenvonnis van 15 februari 2017, waarin de kantonrechter had geoordeeld dat de gedragingen van verzoeker onvoldoende waren voor de ontbinding van de huurovereenkomst, maar hem wel had opgedragen zich als goed huurder te gedragen. Verzoeker stelde dat de kantonrechter partijdig was en niet had ingegaan op zijn verzoek om audio- en videobestanden over te leggen ter ondersteuning van zijn verweer. De kantonrechter weigerde het wrakingsverzoek en stelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat hij dit eerder had moeten indienen. De wrakingskamer oordeelde echter dat verzoeker ontvankelijk was, maar dat de gronden voor wraking niet objectief gerechtvaardigd waren. De wrakingskamer concludeerde dat de kantonrechter niet bekend was met de vermeende belangenverstrengeling en dat zijn beslissingen niet onbegrijpelijk waren. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de behandeling van de onderliggende zaak werd voortgezet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: [plaats]
Procedurenummer: 02/327808/HA RK 17-53
Beslissing van 30 maart 2017 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verder te noemen verzoeker.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het op 27 februari 2017 van verzoeker ingekomen wrakingsverzoek;
  • de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de hierna te noemen zaak;
  • de mondelinge behandeling van het verzoek door de wrakingskamer op 27 maart 2017, waarbij zijn verschenen verzoeker in persoon, mr. Zander, kantonrechter in deze rechtbank en namens de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging Laurentius, verder te noemen Laurentius, eiseres in na te noemen zaak, [eiseres] , bijgestaan door mr. M.C.J. Oonk-Pallandt, en
  • de door mr. Zander ter zitting van de wrakingskamer overgelegde pleitnota.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Zander voornoemd, hierna te noemen de kantonrechter, belast met de behandeling van de zaak van Laurentius als eiseres tegen verzoeker als gedaagde (procedurenummer [procedurenr.] ).
2.2.
De kantonrechter berust niet in het verzoek tot zijn wraking.

3.De feiten en de gronden voor wraking

3.1.
In de hiervoor genoemde zaak vordert Laurentius primair (onder meer) de ontbinding van de tussen haar en verzoeker bestaande huurovereenkomst ter zake van de woning aan de [adres] te [plaats] en verzoeker te gelasten deze te ontruimen. Subsidiair vordert Laurentius verzoeker te veroordelen tot nakoming van zijn verplichtingen als goed huurder en tot het ondertekenen van een gedragsaanwijzing met een inhoud en strekking als vermeld in de als productie 8 in de procedure overgelegde brief van 18 oktober 2016, zulks op straffe van een dwangsom.
3.2.
In de zaak heeft ten overstaan van de kantonrechter op 31 januari 2017 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij naast de gemachtigde van Laurentius, verzoeker, vergezeld van zijn toenmalige gemachtigde, is verschenen.
3.3.
De kantonrechter heeft vervolgens op 15 februari 2017 een tussenvonnis gewezen, waarin hij heeft overwogen dat de in de procedure vaststaande gedragingen van verzoeker (vooralsnog) onvoldoende zijn voor toewijzing van de verstrekkende vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst met ontruiming. Wel ziet de kantonrechter in het ontoelaatbare gedrag van verzoeker aanleiding hem te veroordelen tot nakoming van zijn verplichting om zich als goed huurder te gedragen en tot het -binnen zeven dagen na daartoe door Laurentius in de gelegenheid te zijn gesteld- ondertekenen van een door Laurentius op te stellen gedragsaanwijzing met een inhoud als in het vonnis is vermeld. Daarnaast heeft de kantonrechter overwogen, dat de gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, nu deze in de gegeven omstandigheden als geen passende en zinvolle prikkel tot nakoming kan worden aangemerkt. In plaats daarvan heeft de kantonrechter de zaak aangehouden tot de rolzitting van 8 maart 2017, zodat partijen zich kunnen uitlaten over de vraag of verzoeker tot ondertekening van de gedragsaanwijzing is overgegaan. De kantonrechter heeft daarbij overwogen dat, als op dat moment blijkt dat verzoeker de gedragsaanwijzing niet heeft ondertekend, dit in beginsel een (zwaarwegende) omstandigheid zal zijn bij de (her)beantwoording van de vraag of de tekortkoming van verzoeker de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.
3.4.
Verzoeker voert als wrakingsgrond aan dat de kantonrechter in zijn tussenvonnis van 15 februari 2017 voorbij is gegaan aan zijn ter comparitiezitting van 31 januari 2017 gedaan verzoek om audio- en videobestanden over te leggen ter weerlegging van de door Laurentius gedane aantijgingen. Uit die bestanden blijkt volgens verzoeker ook van provocaties van de zijde van Laurentius. Verzoeker stelt dat de kantonrechter een onderzoekplicht heeft, zeker wat betreft ontlastend bewijs. Nu de kantonrechter hem daartoe niet de gelegenheid heeft geboden, meent verzoeker dat de kantonrechter zich jegens hem vooringenomen heeft opgesteld.
3.5.
Daarnaast meent verzoeker dat ook uit het door de kantonrechter gewezen tussenvonnis blijkt van partijdigheid. Enerzijds oordeelt de kantonrechter daarin dat er geen juridische basis is voor ontbinding van het huurcontract, terwijl hij anderzijds wel aan verzoeker vraagt om een juridisch bindende verklaring te ondertekenen, waarin hij zich uiterst kwetsbaar opstelt en waarvan iedereen misbruik kan maken.
3.6.
Voorts meent verzoeker dat er sprake is van belangenverstrengeling, omdat de rechtbank op de hoogte is van een bekentenis, afgelegd op de strafzitting van 14 juni 2016 in de strafzaak met parketnummer [parketnr.] , door [naam A] , zoon van [naam B] , oud-president van de rechtbank. Verzoeker meent dat hij op grond daarvan niet kan uitgaan van de onafhankelijkheid van de kantonrechter.
3.7.
Ter gelegenheid van de behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker dit nog toegelicht en bij het verzoek volhard.

4.Het standpunt van de kantonrechter

4.1.
De kantonrechter stelt zich primair op het standpunt dat verzoeker niet-ontvankelijk is in diens wrakingsverzoek voor zover dat is gebaseerd op zijn handelen ter comparitiezitting van 31 januari 2017. Verzoeker, toen bijgestaan door een advocaat, had dit verzoek immers op die zitting moeten doen.
4.2.
Voor het geval het verzoek toch als tijdig te zijn gedaan moet worden aangemerkt, voert de kantonrechter aan dat dit als ongegrond moet worden afgewezen. Het in het geding willen brengen van de door verzoeker bedoelde bestanden eerst aan het eind van de zitting ter sprake gekomen. Daarvoor geldt dat hij deze bestanden eerder in het geding had kunnen en moeten brengen, zoals ook door Laurentius op de zitting is bepleit. Daarnaast zouden deze bestanden betrekking hebben op door verzoeker gestelde onderhoudsgebreken in zijn woning en derhalve niet op het gedrag van verzoeker als huurder, waarover in het geschil moet worden geoordeeld.
4.3.
Ook verzoekers bezwaren tegen het tussenvonnis kunnen in de opvatting van de kantonrechter niet tot een objectief gerechtvaardigde wrakingsgrond leiden. In dit vonnis wordt een inhoudelijk oordeel over het geschil gegeven, waartegen verzoeker hoger beroep kan instellen, maar dit oordeel levert geen grond voor wraking op. Bovendien is het daarin gegeven oordeel voorlopig van aard en daarmee staat het eindoordeel nog niet vast.
4.4.
Ten slotte voert de kantonrechter aan dat hij niet bekend is met de heer [naam A] , noch is geweest met diens vader [naam B] , oud president van de rechtbank [plaats] en evenmin van een tegen [naam A] gediend hebbende strafzaak. Van enige belangenverstrengeling is volgens de kantonrechter geen sprake, zodat ook deze wrakingsgrond faalt.

5.Het standpunt van Laurentius

Ook Laurentius stelt zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek ontijdig is gedaan, dan wel op de gronden als door de kantonrechter wordt aangevoerd, behoort te worden afgewezen.

6.De beoordeling en de gronden daarvoor

6.1.
Anders dan de kantonrechter en Laurentius van mening zijn kan verzoeker in zijn wrakingsverzoek worden ontvangen. Uit hetgeen bij de behandeling ter zitting van het verzoek naar is voren is, is gebleken dat verzoeker op de comparitiezitting na ruggenspraak met zijn toenmalige gemachtigde de kantonrechter zelf heeft verzocht om de hiervoor bedoelde bestanden in het geding te mogen brengen, waarop de kantonrechter niet ter zitting heeft beslist. Verzoeker mocht dan ook in het tussenvonnis die beslissing verwachten. Nu de kantonrechter in zijn tussenvonnis aan het verzoek is voorbijgegaan en verzoeker vervolgens op 27 februari 2017 zijn wrakingsverzoek heeft ingediend, moet dit als voldoende tijdig te zijn gedaan worden aangemerkt.
6.2.
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.3.
Daarbij moet voorop worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt dient, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer doet zich een dergelijke omstandigheid in het onderhavige geval niet voor.
6.5.
Het voorbijgaan aan het verzoek van verzoeker om ter weerlegging van de stellingen van Laurentius audio- en videobestanden te mogen overleggen, betreft een processuele beslissing. Een dergelijke beslissing kan geen grond voor wraking opleveren, tenzij deze dermate onbegrijpelijk is, dat ervan moet worden uitgegaan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven. Hiervan is echter geen sprake. De door de kantonrechter aan die beslissing gegeven uitleg, dat enerzijds verzoeker eerder in het geding alle gelegenheid heeft gehad de bestanden over te leggen en dat daarnaast deze bestanden betrekking hadden op door verzoeker gestelde onderhoudsgebreken en niet zagen op diens ter beoordeling staande gedrag als huurder, maakt zijn beslissing alleszins verklaarbaar.
6.6.
Ook het in het tussenvonnis gegeven voorlopige oordeel van de kantonrechter is, gelet op de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, waar onder met name de omstandigheid dat verzoeker een aantal door Laurentius verweten gedragingen (uitlatingen) heeft erkend, niet onbegrijpelijk, zodat ook in dit vonnis geen grond voor wraking kan worden gevonden.
6.7.
Ten slotte wordt de door verzoeker veronderstelde belangenstrengeling bij de kantonrechter met [naam A] , als zoon van mr. [naam B] , president van de rechtbank [plaats] in de periode van [periode] uitsluitend gebaseerd op een eigen, ongefundeerde aanname. De kantonrechter heeft iedere bekendheid met de, naar verzoeker aanvoert, tegen die [naam A] gediend hebbende strafzaak, alsook iedere relatie met hem weersproken. Ook deze wrakingsgrond faalt derhalve.
6.8.
Uit het vorenstaande volgt dat het wrakingsverzoek behoort te worden afgewezen.

7.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat de behandeling van de zaak met procedurenummer [procedurenr.] zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 30 maart 2017 door mrs. Poerink, Kool en Schoonen, in tegenwoordigheid De Jong, griffier, en in het openbaar uitgesproken.
--