3.2[naam verzoekers 2] voeren eveneens aan dat het college ten onrechte de omgevingsvergunning voor het motorcrossevenement heeft verleend. [naam verzoekers 2] vrezen met name dat onherstelbare schade aan de natuur zal worden aangericht als gevolg van het motorcrossevenement. Zo is op 15 maart het broedseizoen van start gegaan en zijn meerder broedvogels in het gebied neergestreken. Als gevolg hiervan is volgens [naam verzoekers 2] een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Een dergelijke ontheffing kan echter niet worden verleend. Verder zijn de door Antea voorgestelde mitigerende maatregelen volgens [naam verzoekers 2] strafbaar, nu wordt voorgesteld om vooraf de natuur te vernietigen. Ten aanzien van de gebiedsbescherming brengt [naam verzoekers 2] naar voren dat de toename van de geluidsverstoring effecten heeft op de Vrachelse heide. Daarnaast brengen [naam verzoekers 2] ten aanzien van de procedure naar voren dat de evenementenvergunning pas op 16 maart 2017 is verleend, zij hebben bezwaar hebben gemaakt tegen de ontheffing van het Besluit geluidproductie sportmotoren en het college op 15 maart 2017 een herzien besluit heeft toegestuurd, dat nog steeds is gedateerd op 25 januari 2017. Verder stellen [naam verzoekers 2] dat het motorcrossevenement een grote ruimtelijke impact heeft, waardoor niet kan worden volstaan met een omgevingsvergunning, maar een bestemmingsplanprocedure moet worden gevolgd. Bovendien heeft ten onrechte geen toetsing plaatsgevonden aan een goede ruimtelijke ordening en ontbreekt een onderzoek naar de nut en noodzaak en mogelijke alternatieve locaties. Ook zijn andere milieuaspecten, zoals archeologie, ten onrechte niet meegenomen in de beoordeling. [naam verzoekers 2] vreest verder voor overlast onder meer als gevolg van geluid en stofwolken.
4.
[naam verzoeker 1] exploiteert aan [adres verzoeker 1] te [vestigingsplaats verzoeker 1], in de nabije omgeving van de gronden waar het motorcrossevenement is voorzien, een paardenhouderij en een camping. [naam verzoekers 2] is woonachtig aan het [adres verzoeker 2] te [vestigingsplaats verzoekers 2]. Niet in geschil is en ook de voorzieningenrechter stelt vast dat zij kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Deze conclusie geldt eveneens voor [naam verzoekers 2], die op grond van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb als belanghebbende kan worden aangemerkt.
5. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het motorcrossevenement is voorzien op zaterdag 8 april 2017 en zondag 9 april 2017 en vergunninghouder voornemens is om op korte termijn te starten met de opbouw van het evenement. Gelet hierop hebben naar het oordeel van de voorzieningenrechter Van Olst, [naam verzoekers 2] een voldoende spoedeisend belang.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college op 15 maart 2017 een herzien besluit (bestreden besluit II) heeft genomen. Naar aanleiding van de gemaakte bezwaren is in het herziene besluit onder meer vastgelegd dat het een eenmalig crossevenement betreft, zijn nadere voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbonden en is op meerdere punten een nadere motivering opgenomen. De voorzieningenrechter constateert dat uit het herziene besluit blijkt niet hoe dit besluit zich verhoudt tot bestreden besluit I. Ook dateren het herziene besluit en bestreden besluit I beide van 25 januari 2017.
Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat het herziene besluit dateert van 15 maart 2017 en bestreden besluit I vervangt. Het college heeft dan ook ten onrechte het herziene besluit gedateerd op 25 januari 2017 en geen toelichting in het herziene besluit opgenomen over de verhouding ten opzichte van bestreden besluit I, namelijk dat sprake is van een zogenoemd artikel 6:19‑besluit. Het college heeft ter zitting toegelicht dat deze gebreken in de beslissing op bezwaar worden gerepareerd. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat [naam verzoeker 1], [naam verzoekers 2] in hun belangen zijn geschaad, nu de gemaakte bezwaren zich van rechtswege ook richten tot het herziene besluit.
Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om op dit punt een voorlopige voorziening te treffen. Verder zal de voorzieningenrechter bij de beoordeling van de verzoeken de bij het herziene besluit verleende omgevingsvergunning als uitgangspunt nemen.
7. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), voor zover hier van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo geldt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
De onder 2° bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Op grond van artikel 2.7 van het Bor worden als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet aangewezen categorieën van gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Op grond van artikel 4, aanhef en onderdeel 11, van bijlage II van het Bor komen voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking: ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
8. De aanvraag omgevingsvergunning ziet op het houden van een motorcrossevenement op de hiervoor genoemde gronden. Deze gronden zijn gelegen binnen het bestemmingsplan “Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind)” en hebben onder meer de bestemming “Agrarisch” en de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie”. In tegenstelling tot vergunninghouder is de voorzieningenrechter van oordeel dat het houden van een tweedaags motorcrossevenement op deze gronden in strijd is met het bestemmingsplan, waardoor een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is benodigd. Het motorcrossevenement met bijbehorende op- en afbouw is namelijk niet zodanig kortdurend en incidenteel dat het bestemmingsplan zich daartegen niet verzet. De voorzieningenrechter verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2026. De voorzieningenrechter is met het college van het oordeel dat het houden van een tweedaags motorcrossevenement kan worden aangemerkt als ander gebruik van gronden dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10 voor een termijn van ten hoogste tien jaar, als bedoeld in artikel 4, aanhef en onderdeel 11, van bijlage II van het Bor. Gelet hierop was het college bevoegd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, van de Wabo gelezen in samenhang met voornoemd artikel van bijlage II van het Bor in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen. Dit betekent dat het doorlopen van een bestemmingsplanprocedure niet noodzakelijk is.
De voorzieningenrechter stelt bij de beoordeling van de verzoeken voorop dat de bevoegdheid van het college om een omgevingsvergunning te verlenen voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan een discretionaire bevoegdheid betreft, waardoor het college bij toepassing van deze bevoegdheid een ruime mate van beoordelingsvrijheid heeft. Gelet hierop moet het gebruik van een dergelijke bevoegdheid terughoudend door de voorzieningenrechter worden getoetst.