ECLI:NL:RBZWB:2017:2019

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 maart 2017
Publicatiedatum
3 april 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2527
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag tot hogere BCF-bijdrage door een gemeente op basis van BTW-richtlijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een gemeente en de inspecteur van de Belastingdienst over de hoogte van de bijdrage uit het BTW-compensatiefonds (BCF) voor het jaar 2012. De gemeente, als belanghebbende, had bezwaar gemaakt tegen de wijze van afronding van de component 'compensabel' in het mengpercentage dat gebruikt wordt voor de berekening van de BCF-bijdrage. De inspecteur had vastgesteld dat het mengpercentage voor de compensabele btw op 95,27% moest worden vastgesteld en dat deze niet verder naar boven afgerond mocht worden. De gemeente stelde dat de afronding op het naastgelegen hogere gehele getal moest plaatsvinden, wat zou resulteren in een hogere BCF-bijdrage. De rechtbank oordeelde dat de vaststelling van de BCF-bijdrage een nationale aangelegenheid betreft en dat de gemeente zich tevergeefs beroept op de rechtstreekse werking van artikel 175, eerste lid, van de BTW-richtlijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde de beslissing van de inspecteur. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen nationale wetgeving en Europese richtlijnen in het kader van belastingheffing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/2527
uitspraak van 8 maart 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft ten aanzien van belanghebbende met dagtekening 1 december
2015 een beschikking als bedoeld in artikel 9, vierde lid, van de Wet op het BTW-compensatiefonds (hierna: Wet BCF) genomen.
1.2.
De inspecteur heeft de beschikking bij zijn uitspraak op bezwaar van 12 april 2016 gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 20 april 2016, bij de rechtbank
ontvangen op 21 april 2016, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting, bij brief ontvangen bij de rechtbank op
12 januari 2017, nadere stukken als bedoeld in artikel 8:58 van de Awb ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari te Breda. Van het
verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van het proces-verbaal wordt tegelijk met het afschrift van de uitspraak aan partijen verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is een gemeente. Zij verricht met name overheidshandelingen in het kader van de aan haar opgedragen taken. Daarnaast treedt zij voor diverse taken op als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) en als niet-ondernemer anders dan als overheid.
2.2.
Voor de btw op kosten die niet rechtstreeks toerekenbaar zijn aan één van de in 2.1 genoemde taken – de zogenaamde gemengde kosten – past belanghebbende voor de vaststelling van haar recht op aftrek en/of compensatie van btw via het BTW-compensatiefonds (hierna: BCF) een mengpercentage toe. Op basis van dit mengpercentage wordt de in rekening gebrachte btw verdeeld over de categorieën: aftrekbaar, compensabel en niet-compensabel/niet aftrekbaar.
2.3.
Op basis van eerdere gesprekken hebben partijen in november 2012 overeenstemming bereikt over de te hanteren mengpercentages over de jaren 2006 tot en met 2011. Belanghebbende heeft deze mengpercentages ook over het onderhavige jaar (2012) toegepast. Dit heeft ertoe geleid dat aan belanghebbende over 2012 een bijdrage uit het BCF is verleend van € 4.268.289.
2.4.
Op 15 januari 2015 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aangiften omzetbelasting van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 en de opgaven BCF van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012. De uitkomsten van het onderzoek zijn vastgelegd in een rapport van 27 maart 2015. Het onderzoek was een vervolg op de eerdere gesprekken die zijn gevoerd over de (berekeningswijze van de) mengpercentages (zie 2.3). Tijdens het onderzoek heeft de inspecteur vastgesteld dat het te compenseren bedrag over 2012 moest worden verhoogd met € 8.950 en het mengpercentage als volgt moest worden bepaald:
 Aftrekbaar 2,33 %
 Compensabel 95,27 %
 Niet compensabel/niet aftrekbaar 2,40 %
De hoogte van de component ‘compensabel’ in het mengpercentage – afgerond op twee decimalen – is als zodanig tussen partijen niet in geschil. Wel in geschil is of de component ‘compensabel’ verder naar boven afgerond dient te worden. De inspecteur heeft belanghebbende hierover in zijn brief van
20 mei 2015 onder meer het volgende medegedeeld:
‘Tijdens onze besprekingen heb ik aangegeven dat in oktober 2013 landelijk is afgesproken, in het kader van eenheid van beleid, dat de mengpercentages voor de BCF, BTW verrekenbaar op aangifte en de kostprijsverhogende BTW afgerond moeten worden op
2 cijfers achter de komma.
(…)
De berekende percentages voor de verdeling tussen verrekenbare BTW op aangifte / BCF / kostprijsverhogende BTW worden afgerond overeenkomstig het landelijke standpunt van de Belastingdienst, namelijk op 2 cijfers achter de komma.’
2.5.
Bij brief van 18 november 2015 heeft de inspecteur aan belanghebbende te kennen gegeven dat haar op grond van de bevindingen uit het boekenonderzoek over 2012 een aanvullende bijdrage uit het BCF wordt verleend van € 8.950. De totale bijdrage uit het BCF wordt daarbij voor belanghebbende over 2012 vastgesteld op € 4.277.239 (€ 4.268.289 + € 8.950). Bij de in 1.1 vermelde beschikking heeft de inspecteur kennelijk dit bijdragebedrag vastgesteld, resulterend in een aanvullende bijdrage van € 8.950 met daarbij een vergoeding van belastingrente van € 317. Omdat belanghebbende zich niet kon vinden in de wijze van afronding van de component ‘compensabel’ in het mengpercentage is zij daartegen in bezwaar gekomen.
2.6.
In zijn uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de beschikking gehandhaafd. Hiertegen richt zich het beroep.

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of het mengpercentage – voor zover het de compensabele btw betreft – moet worden afgerond op het naastgelegen hogere gehele getal.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en verhoging van de vastgestelde BCF-bijdrage van € 4.277.239 met € 2.293. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de component ‘compensabel’ in het mengpercentage moet worden afgerond op de hogere eenheid en dat deze voor 2012 dus moet worden vastgesteld op 96%. Belanghebbende beroept zich op de rechtstreekse werking van de afrondingsregel van artikel 175, eerste lid, van de BTW-richtlijn, omdat in artikel 1, tweede lid, van de Wet BCF is bepaald dat begrippen in deze wet die zijn ontleend aan de Wet OB, dezelfde betekenis hebben als in de Wet OB (de schakelbepaling).
4.2.
De rechtbank overweegt dat belanghebbende beoogt een hogere aanvullende bijdrage uit het BCF te krijgen. Haar stelling dat de schakelbepaling met zich brengt dat genoemde bepaling in de BTW-richtlijn op BCF-bijdragen van toepassing is, volgt de rechtbank niet. De schakelbepaling bewerkstelligt namelijk enkel dat aan de in de Wet BCF gehanteerde omzetbelastingbegrippen in beginsel dezelfde betekenis moet worden gegeven als het geval is voor de toepassing van de Wet OB en de op die wet gebaseerde bepalingen (zie Kamerstukken II 1999-2000, 27293, nr. 3, p. 16). Dit impliceert dus niet dat de bepalingen in de BTW-richtlijn van overeenkomstige toepassing zijn. De vaststelling van een bijdrage uit het BCF ziet niet op de heffing van omzetbelasting en betreft een zuiver nationale aangelegenheid. Dat neemt niet weg dat bij de uitleg van een begrip in de Wet BCF, gelet op de schakelbepaling, indirect de BTW-richtlijn leidend kan zijn. In dit geval gaat het echter niet om de uitleg van een dergelijk begrip.
4.3.
Voor het zich hier voordoende geval dat de rechtbank van oordeel is dat belanghebbende zich tevergeefs beroept op artikel 175, eerste lid, van de BTW-richtlijn, is tussen partijen niet in geschil dat het beroep ongegrond is.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 8 maart 2017 door mr. M.R.T. Pauwels, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. T. van Rij, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.