ECLI:NL:RBZWB:2017:1992

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2017
Publicatiedatum
31 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 168 V
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroepschrift in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 maart 2017 uitspraak gedaan op het verzet van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin zijn beroepen niet-ontvankelijk waren verklaard wegens het niet tijdig indienen van het beroepschrift. De belanghebbende had verzet aangetekend tegen deze beslissing, waarbij hij stelde dat hij de uitspraken op bezwaar pas op 29 november 2015 had ontvangen en dat hij contact had opgenomen met de Belastingdienst over de termijn voor het indienen van beroep. De rechtbank heeft de behandeling van het verzet op 17 maart 2017 voortgezet, waarbij zowel de belanghebbende als de inspecteur aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt, en dat deze termijn is aangevangen op 26 november 2015, na de dagtekening van de uitspraken op bezwaar. Het beroepschrift van de belanghebbende is pas op 11 januari 2016 ter griffie ontvangen, wat na afloop van de termijn was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de stelling van de belanghebbende over een telefonische mededeling van de Belastingdienst niet voldoende bewijs biedt om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de niet-ontvankelijkheid kunnen rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard en bevestigd dat de eerdere beslissing om de beroepen niet-ontvankelijk te verklaren terecht was. De uitspraak is gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier C.C.A. Koster. Tegen deze uitspraak staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 16/168, BRE 16/169, BRE 16/170, BRE 16/171 en BRE 16/173
uitspraak van 31 maart 2017
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank van 22 april 2016, verzonden op 26 april 2016.

1.Behandeling van het verzet

1.1
Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank zijn de beroepen van belanghebbende (met bovengenoemde zaaknummers) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, op grond van het niet tijdig indienen van het beroepschrift.
1.2
Bij brief van 29 april 2016, ingekomen bij de rechtbank op 2 mei 2016, heeft belanghebbende verzet gedaan tegen de in 1.1 genoemde uitspraak van de rechtbank.
1.3
Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om op 16 december 2016 te Eindhoven over het verzet te worden gehoord. Hij is daar, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
1.4
De rechtbank heeft het onderzoek na de zitting van 16 december 2016 niet gesloten, omdat zij aanleiding heeft gezien om de inspecteur alsnog in de gelegenheid te stellen op het verzetschrift van belanghebbende te laten reageren. De inspecteur heeft desgevraagd bij brief van 5 januari 2017 een reactie op het verzetschrift gegeven.
1.5
Belanghebbende is vervolgens opnieuw in de gelegenheid gesteld om over het verzet te worden gehoord, nu op 17 maart 2017 te Breda. De inspecteur is ditmaal ook uitgenodigd voor de behandeling van het verzet. Bij de behandeling zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn moeder, [moeder] , en namens de inspecteur, [inspecteur] .

2.Feiten en de gronden van het verzet

2.1
De afschriften van de bestreden uitspraken op bezwaar van de inspecteur zijn gedagtekend 25 november 2015.
2.2
De brief van belanghebbende met dagtekening 8 januari 2016 is aangemerkt als beroepschrift tegen de in 2.1 genoemde uitspraken op bezwaar. Dit beroepschrift is op 11 januari 2016 bij de Centrale Balie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda afgegeven en op diezelfde dag ter griffie van de rechtbank ontvangen.
2.3
Bij de in verzet bestreden uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van de rechtbank zijn de beroepen van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig indienen van het beroepschrift.
2.4
De gronden waarop belanghebbende zijn verzet baseert, staan vermeld in het verzetschrift. Ter zitting heeft belanghebbende daaraan nog het volgende – zakelijk weergegeven – toegevoegd:
De uitspraken op bezwaar van 25 november 2015 zijn pas op 29 november 2015 door belanghebbende ontvangen. Belanghebbende heeft vervolgens contact opgenomen met de Belastingdienst om te vragen hoeveel tijd hij had voor het instellen van beroep tegen de uitspraken op bezwaar. Hiervan heeft hij een telefoonnotitie gemaakt, waarover hij op dit moment niet kan beschikken.
2.5
De inspecteur heeft ter zitting in aanvulling op zijn in 1.4 genoemde reactie op het verzetschrift het volgende – zakelijk weergegeven – toegevoegd:
De inspecteur vindt het opmerkelijk dat belanghebbende stelt de uitspraken op bezwaar op 29 november 2015 te hebben ontvangen, omdat dit een zondag betreft. Daarnaast betwist de inspecteur de blote stelling van belanghebbende dat er telefonisch contact tussen belanghebbende en de Belastingdienst heeft plaatsgevonden, omdat zijn eigen telefoonnummer op de uitspraken op bezwaar is vermeld en hij niet door belanghebbende is gebeld. Bovendien is er een rechtsmiddelenverwijzing bij de uitspraken op bezwaar vermeld, waarop is aangegeven tot wanneer beroep kon worden ingesteld.

3.Beoordeling van het verzet

3.1
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Awb). Deze termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking (artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, hierna: de AWR). De rechtbank ziet in de stelling van belanghebbende dat de uitspraken op bezwaar op zondag 29 november 2015 zijn ontvangen geen aanleiding om aan te nemen dat deze uitspraken op bezwaar na woensdag 25 november 2015 zijn verzonden. De beroepstermijn is in dit geval derhalve aangevangen op 26 november 2015 en geëindigd op woensdag 6 januari 2016.
3.2
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift eveneens tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken ter post is bezorgd en het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen (artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb). Het op 11 januari 2016 ter griffie van de rechtbank ontvangen beroepschrift is niet voor het einde van de onderhavige beroepstermijn ontvangen. Dat belanghebbende eerder per post een beroepschrift heeft verzonden en vervolgens, nu dit beroepschrift niet door de rechtbank was ontvangen, in de week na afloop van de beroepstermijn een beroepschrift heeft afgegeven aan de balie van de rechtbank met daarbij een afschrift van het eerder gedagtekende beroepschrift leidt er niet toe dat het beroepschrift tijdig is ingediend. Het voor het einde van de termijn ter post bezorgde beroepschrift dient uiterlijk in de week na afloop van de beroepstermijn ter griffie te zijn ontvangen. Dat dient derhalve hetzelfde geschrift te zijn. Belanghebbende heeft bovendien niet met bewijsstukken aan kunnen tonen dat er eerder per post een beroepschrift is verzonden. In verzet is dit evenmin gebleken. Het beroepschrift is derhalve niet tijdig ingediend.
3.3
Belanghebbende stelt in het verzetschrift dat hij, net als ieder staatsburger, het recht moet hebben om rechtsmiddelen aan te wenden tegen de uitspraken op bezwaar. Deze stelling is juist. Ter rechtsbescherming heeft een belanghebbende daarom de mogelijkheid rechtsmiddelen aan te wenden tegen een beslissing van een bestuursorgaan. Dat neemt echter niet weg dat rechtsmiddelen tijdig aangewend dienen te worden. Enkel indien sprake is van een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijk verklaring achterwege bij overschrijding van de beroepstermijn.
3.4
De rechtbank is van oordeel dat de door belanghebbende aangevoerde omstandigheid, dat de Belastingdienst een telefonische mededeling zou hebben gedaan dat tot 10 januari 2016 beroep kon worden ingesteld, in het onderhavige geval niet tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding kan leiden. Die mededeling wordt namelijk door de inspecteur betwist. De enkele stelling van belanghebbende is dan niet voldoende. Belanghebbende heeft die stelling niet met enig bewijs gestaafd. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de Belastingdienst een mondelinge mededeling over het einde van de beroepstermijn heeft gedaan. De rechtbank neemt hierbij eveneens in aanmerking dat deze termijn rechtstreeks volgt uit de in 3.1 genoemde wettelijke bepalingen. In de uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur er bovendien op gewezen dat binnen zes weken na de dagtekening van die uitspraken beroep moet worden ingesteld bij de rechtbank.
3.5
De stelling van belanghebbende dat het beroepschrift niet onredelijk laat is ingediend op grond van artikel 6:12 van de Awb en daardoor niet niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, treft eveneens geen doel. Dit artikel ziet namelijk op een beroep waarbij sprake is van het niet tijdig beslissen van de inspecteur. De inspecteur heeft echter al uitspraken op bezwaar gedaan op 25 november 2015. Dit artikel is daarom op het onderhavige geval niet van toepassing en leidt evenmin tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.
3.6
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de beroepen van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het verzet moet daarom ongegrond worden verklaard. Nu de rechtbank van oordeel is dat de beroepen terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard wordt niet meer toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil.

4.Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 31 maart 2017 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van C.C.A. Koster, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan belanghebbende en de wederpartij in het bodemgeschil op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbende en de inspecteur binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Bij het instellen van beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het beroep in cassatie.