ECLI:NL:RBZWB:2017:1952

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2017
Publicatiedatum
29 maart 2017
Zaaknummer
AWB 16_7785
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 maart 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat het verlof van eiser tot het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie had ingetrokken. Eiser had in beroep aangevoerd dat hij geen gevaarlijke situatie had geschapen en dat hij zijn alarmrevolver niet onbeheerd had achtergelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser veiligheidsmaatregelen had genomen en dat de overtreding van de voorschriften voor het opbergen van het wapen niet in redelijkheid had kunnen leiden tot intrekking van het verlof. De rechtbank oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat eiser het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kon worden toevertrouwd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht, maar er zijn geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/7785 WET

uitspraak van 24 maart 2017 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 24 augustus 2016 (bestreden besluit) van de staatssecretaris inzake het intrekken van het aan hem verleende verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 20 januari 2017. Eiser is daarbij verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Zwanenburg.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met drie weken verlengd.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aan eiser is verlof verleend tot het voorhanden hebben van een wapen en munitie.
Op 9 oktober 2015 heeft er een controle in het kader van de Wet wapens en munitie (Wwm) plaatsgevonden bij eiser thuis. Op 13 oktober 2015 is eisers wapen ingenomen.
De politiechef van de regionale eenheid Zeeland-West-Brabant heeft, namens de korpschef van de Nationale Politie (hierna: de korpschef), aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt om het aan hem verleende verlof in te trekken. Eiser heeft zijn zienswijze naar voren gebracht.
Bij primair besluit van 7 januari 2016 heeft de korpschef het aan eiser verleende verlof ingetrokken.
Bij brief van 14 januari 2016 heeft eiser administratief beroep op grond van artikel 34, eerste lid, van de Wwm ingesteld bij de Minister van Veiligheid & Justitie.
Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris het administratief beroep van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit van de korpschef gehandhaafd.
2. Eiser heeft in beroep, kort samengevat, aangevoerd dat hij op geen enkele wijze een ongewenste of gevaarlijke situatie heeft geschapen en dat hij zijn alarmrevolver niet onbeheerd heeft achtergelaten. Eiser heeft een groot aantal veiligheidsmaatregelen genomen waardoor het niet reëel is om te stellen dat hij het wapen onbeheerd heeft achtergelaten.
Ten aanzien van de vloerkluis stelt eiser dat hij niet heeft gelogen over de aanwezigheid van een vuurwapenkluis. Hij heeft direct verklaard dat hij geen specifieke vuurwapenkluis heeft, maar wel een andere veilige ruimte waar hij zijn alarmrevolver bewaart. Er is toen niet doorgevraagd naar de veilige ruimte. Tijdens het innemen van het alarmrevolver is de vloerkluis op eisers verzoek alsnog bekeken en gecontroleerd.
De aanname, dat eiser zijn munitie bewaart in een open kast die niet voldoet aan de gestelde criteria, is niet juist. Eiser bewaart zijn munitie wel degelijk op een geschikte en veilige plaats.
3. Op grond van artikel 26, eerste lid, van de Wwm is het verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben.
Op grond van artikel 28, eerste lid, van de Wwm wordt verlof tot het voorhanden hebben van een wapen en munitie, uitsluitend voor wapens en munitie behorend tot categorie III, verleend door de korpschef.
Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wwm - voor zover hier van belang - kunnen de in deze wet genoemde verloven door het bestuursorgaan dat deze heeft verleend of door Onze Minister worden gewijzigd of ingetrokken:
b. indien er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd;
e. bij niet inachtneming van een daaraan verbonden beperking of voorschrift.
4. Bij de toepassing van artikel 7 van de Wwm wordt het beleid gehanteerd zoals dat ten tijde in geding was neergelegd in de Circulaire Wapens en Munitie 2015 (Cwm 2015).
4.1
Met betrekking tot artikel 7, tweede lid, onder b, Wwm
Blijkens onderdeel B/1.1 van de Cwm 2015 zijn ‘vrees voor misbruik’ en ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’ twee verschillende omschrijvingen voor in feite dezelfde situatie. Hetgeen hierna wordt opgemerkt met betrekking tot de invulling van het ‘vrees voor misbruik-criterium’ kan daarom analoog worden toegepast indien het de intrekking of weigering van een vergunning betreft om reden dat het voorhanden hebben van wapens of munitie niet (langer) kan worden toevertrouwd.
Blijkens onderdeel B/1.2 van de Cwm 2015 vormen wapens en munitie een potentieel ernstige bedreiging voor de veiligheid in de samenleving indien zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben. Derhalve wordt er een restrictief beleid gevoerd waar het de toepassing van het criterium ‘geen vrees voor misbruik’ betreft.
Degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie komt in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich mee dat van de vergunninghouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde.
Het weigeren dan wel intrekken van een verlof is uitdrukkelijk geen strafrechtelijke sanctie, maar is een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van het eerdergenoemde maatschappelijke belang, is daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de te maken (of gemaakte) uitzondering – ook naar de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State – voldoende reden om een verlof niet te verlenen respectievelijk in te trekken. Het spreekt voor zich dat die twijfel gebaseerd moet zijn op een objectief toetsbare motivering (zie hierna).
Voor de beoordeling van de vraag of in een bepaald geval vrees voor misbruik bestaat worden in dit onderdeel een aantal concrete criteria gegeven. De korpschef zal aan de hand van deze criteria in elk geval afzonderlijk moeten bezien of er sprake is van ‘vrees voor misbruik’.
Bij het onderzoek in verband met de vraag of er vrees voor misbruik bestaat kan gebruik worden gemaakt van informatie afkomstig uit de registers van de justitiële documentatie en van andere, politiële informatie, die afkomstig kan zijn uit verschillende bronnen.
Bij dergelijk onderzoek kan blijken van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
Bij andere omtrent de aanvrager bekende feiten als bedoeld onder b. worden in de Cwm 2015 genoemd: sepots en processen-verbaal, psychische gesteldheid, verkeren in criminele kringen, betrokken derden, of een relatie met de Flora- en Faunawet.
4.2
Met betrekking tot artikel 7, tweede lid, onder e, Wwm
Blijkens onderdeel B/8 van de Cwm 2015 dient
de persoon aan wie een vergunning is verleend tot het voorhanden hebben van wapens en/of munitie – indien de wapens en de bijbehorende munitie thuis voorhanden worden gehouden – er voor te zorgen dat deze worden opgeborgen in afzonderlijke, deugdelijk afgesloten, en voor onbevoegden niet gemakkelijk bereikbare bergplaatsen. De wapens dienen dus gescheiden van de munitie te worden opgeborgen.
Blijkens onderdeel B/8.1 van de Cwm 2015 wordt als een deugdelijke bergplaats voor wapens en/of munitie uitsluitend aangemerkt een speciaal voor de opslag van wapens vervaardigde wapenkast/wapenkluis of een andere kluis die qua uitvoering en inbraakwerendheid daarmee kan worden gelijkgesteld. Een kluis dient deugdelijk te worden verankerd in de vloer of de muur van het gebouw tenzij de kluis van een dusdanig gewicht is (minimaal 200 kilo) dat het zo goed als uitgesloten is dat de kluis bij een inbraak kan worden meegenomen.
4.3
Met betrekking tot het toezicht op de naleving
Op grond van onderdeel B/9.1 van de Cwm 2015 houdt, indien het wapenverlof is verleend, de politie toezicht op de wapenverlofhouder. De politie controleert onaangekondigd bij wapenverlofhouders of zij hun wapens en munitie correct hebben opgeborgen. Dit betekent dat niet elke verlofhouder jaarlijks wordt gecontroleerd, wel zal elke verlofhouder minimaal één keer per drie jaar een thuiscontrole krijgen. Indien nodig, zullen verlofhouders op basis van een risico-indicatie en op basis van steekproeven, vaker gecontroleerd worden. Voor verlofhouders tot 25 jaar geldt een thuiscontrole van minimaal één keer per jaar.
Het is noodzakelijk dat bij alle verlofhouders en jachtaktehouders, wordt gecontroleerd of:
a. de wapens en munitie welke door de betrokkene voorhanden worden gehouden, beantwoorden aan de omschrijving op het verlof en/of de jachtakte;
b. de verlofhouder of jachtaktehouder aan alle in de wet en regelgeving omschreven eisen voldoet.
c. de wapens en/of de munitie op de juiste wijze zijn opgeborgen (zie B/8).
Bij lichtere onregelmatigheden, zoals kleine onjuistheden of slordigheden, dient een schriftelijke waarschuwing aan betrokkene te worden gegeven, waarin hem wordt meegedeeld welke onjuistheden of slordigheden zijn geconstateerd en waarin hij wordt gemaand om die in de toekomst te voorkomen.
Gegeven waarschuwingen en eventueel opgemaakte processen-verbaal kunnen er toe leiden ofwel dat aan het verleende verlof of de verleende jachtakte zwaardere voorschriften of beperkingen worden verbonden ofwel dat tot intrekking wordt overgegaan. Indien, nadat intrekking heeft plaatsgevonden, in een eventueel volgende beroepsprocedure kan worden aangetoond dat betrokkene één of enkele malen schriftelijk is gewezen op de niet correcte naleving van de WWM dan bestaat er een grotere kans dat de intrekking ook in beroep zal worden gehandhaafd. Een schriftelijke waarschuwing is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Er kan geen bezwaar of beroep tegen worden ingesteld.
5. Ten aanzien van de grondslag van het bestreden besluit overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens de gemachtigde van de korpschef op de hoorzitting en de gemachtigde van de staatssecretaris ter zitting van de rechtbank wordt eiser niet langer verweten dat hij zich tijdens en na de controle op zodanige wijze heeft gedragen dat er aanwijzingen zijn dat het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer aan hem kan worden toevertrouwd. Hem wordt slechts nog verweten dat hij zich niet aan de voorschriften heeft gehouden ten aanzien van het opbergen van zijn wapen en munitie. Desalniettemin, zo heeft de gemachtigde ter zitting verduidelijkt, is de intrekking van het verlof van eiser zowel gebaseerd op artikel 7, tweede lid, onder b als onder e van de Wwm. Het zich niet houden aan de betreffende voorschriften levert in dit geval tevens een aanwijzing op dat het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer aan hem kan worden toevertrouwd.
6. Aan eiser wordt verweten dat ten tijde van de controle op 9 oktober 2015:
1) zijn (geladen) wapen niet in een kluis, maar in een onbeheerde auto lag;
2) hij niet naar waarheid heeft verklaard over het al dan niet aanwezig zijn van een wapenkluis;
3) hij zijn munitie (knalpatronen) in een niet afgesloten kast in de schuur bewaarde.
De staatssecretaris heeft hieraan, in navolging van de korpschef, de conclusie verbonden dat eiser de voorschriften voor het opbergen van wapen en munitie niet heeft nageleefd.
Ten aanzien van het eerste verwijt heeft eiser gesteld dat hij op het moment van de controle honden aan het trainen was op het achterterrein van zijn woning. Hij gebruikt daarbij zijn alarmrevolver. Eiser heeft gesteld dat het correct is dat hij zijn wapen voor korte tijd, op een vanaf de buitenzijde onzichtbare plaats in zijn auto heeft weggelegd. Eiser heeft erkend dat dit een verkeerde keuze is geweest en heeft toegelicht waarom hij op dat moment die keuze heeft gemaakt. Volgens eiser is nooit sprake geweest van een gevaarlijke situatie, vanwege de diverse veiligheidsmaatregelen die hij heeft getroffen. Zo stond de auto op slot op het omheinde achterterrein van zijn woning, werd deze continu bewaakt door beveiligingscamera’s en politiehonden en had eiser voortdurend zicht op de auto.
Ten aanzien van het tweede verwijt heeft eiser gesteld dat hij niet heeft gelogen over het al dan niet aanwezig zijn van een wapenkluis. Hij heeft tegen de controleur verklaard dat hij geen specifieke vuurwapenkluis heeft. In het telefoongesprek direct na de controle heeft eiser gemeld dat hij wel een vloerkluis heeft waar hij het wapen normaal gesproken bewaart. Deze vloerkluis is op eisers verzoek alsnog gecontroleerd.
Ten aanzien van het derde verwijt heeft eiser gesteld dat de kast waarin hij zijn munitie bewaart voldoet aan de daaraan te stellen criteria. Dat de kast ten tijde van de controle niet afgesloten was, komt omdat de munitie op was. De kast is een deugdelijke bergplaats voor wapens en/of munitie, aangezien deze qua uitvoering en inbraakwerendheid kan worden gelijkgesteld met een speciaal voor de opslag van wapens vervaardigde wapenkast/ wapenkluis.
Ten slotte heeft eiser erop gewezen dat in soortgelijke situaties (het niet voldoen aan de opbergvoorschriften) de mogelijkheid is geboden om het een en ander alsnog in orde te maken en waarbij niet meteen is overgegaan tot intrekking van het verlof.
7. De rechtbank overweegt dat eiser, volgens het bestreden besluit en de toelichting namens de staatssecretaris ter zitting, slechts het overtreden van de voorschriften wordt verweten. De vraag is dus of het wapen en de munitie op een wijze waren/werden opgeborgen die daarmee in strijd was. Wat eiser al of niet zou hebben verklaard over een wapenkluis dan wel vloerkluis doet dan niet ter zake. Feit is dat eiser een vloerkluis heeft en dat die is gecontroleerd. Uit de stukken valt voorts niet op te maken dat die vloerkluis niet voldeed aan de gestelde eisen ten aanzien van een opbergplaats voor het wapen van eiser.
Ten aanzien van de opbergplaats van de munitie is ten tijde van de controle vastgesteld dat de betreffende kast niet afgesloten was. Eiser heeft aangevoerd dat dat ook niet nodig was omdat er geen munitie in lag, nu deze op was. Dat heeft verweerder niet weersproken. De kast is alsnog op 4 maart 2016 gecontroleerd. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. In dat proces-verbaal is weliswaar gesteld dat “verbalisant gelijk tegen betrokkene heeft gezegd dat die kast niet als een zodanige opbergplaats is bedoeld voor het opbergen van een wapen en of munitie”. Echter, niet is getoetst aan het criterium zoals dat is beschreven in de Cwm 2015, namelijk: kan de kast waarin de munitie werd opgeborgen qua uitvoering en inbraakwerendheid worden gelijkgesteld met een wapenkast/wapenkluis die speciaal daarvoor is vervaardigd.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder ten onrechte tot de vaststelling is gekomen dat eiser de voorschriften heeft overtreden waar het de opbergplaatsen van het wapen en van de munitie betreft.
De rechtbank stelt vast dat eiser ten tijde van de controle het voorschrift heeft overtreden op het punt van het veilig opbergen van zijn wapen. Het had immers op zijn weg gelegen om het wapen, alvorens hij naar de voordeur was gelopen om de controleurs binnen te laten, op te bergen in zijn vloerkluis. Eiser heeft op het moment van de controle naar het oordeel van de rechtbank een voorstelbare, maar onjuiste, keuze gemaakt toen hij het wapen in de auto achterliet. Eiser heeft hierbij echter wel dusdanige veiligheidsmaatregelen getroffen dat het er niet voor kan worden gehouden dat er op enig moment daadwerkelijk gevaar heeft bestaan.
De rechtbank is van oordeel dat het niet naleven van de voorschriften in dit geval niet in redelijkheid had kunnen leiden tot intrekking van het verlof. Het had naar het oordeel van de rechtbank in de rede gelegen om, gelet op alle feiten en omstandigheden, in dit geval aansluiting te zoeken bij de lichtere onregelmatigheden die worden beschreven in onderdeel B/9.1 van de Cwm 2015 waarvoor een waarschuwing kan worden gegeven.
De rechtbank overweegt dat het niet naleven van de voorschriften ten aanzien van het opbergen van wapens of munitie volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) weliswaar
kanleiden tot de conclusie dat er (tevens) een aanwijzing bestaat dat aan de houder van het verlof het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd, maar dat daarbij alle omstandigheden van het geval meegewogen moeten worden. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden van het onderhavige geval geen dusdanige aanwijzing opleveren. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het een alarmrevolver betreft en dat de overtreding van het voorschrift, zoals hiervoor reeds overwogen, niet op enig moment tot gevaar voor misbruik heeft geleid. De intrekkingsgrond van artikel 7, tweede lid, onder b van de Wwm was in dit geval niet van toepassing. De staatssecretaris heeft deze intrekkingsgrond ten onrechte aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
8. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Het primaire besluit van 7 januari 2016 zal de rechtbank herroepen.
9. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • draagt de staatssecretaris op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.