4.3Met betrekking tot het toezicht op de naleving
Op grond van onderdeel B/9.1 van de Cwm 2015 houdt, indien het wapenverlof is verleend, de politie toezicht op de wapenverlofhouder. De politie controleert onaangekondigd bij wapenverlofhouders of zij hun wapens en munitie correct hebben opgeborgen. Dit betekent dat niet elke verlofhouder jaarlijks wordt gecontroleerd, wel zal elke verlofhouder minimaal één keer per drie jaar een thuiscontrole krijgen. Indien nodig, zullen verlofhouders op basis van een risico-indicatie en op basis van steekproeven, vaker gecontroleerd worden. Voor verlofhouders tot 25 jaar geldt een thuiscontrole van minimaal één keer per jaar.
Het is noodzakelijk dat bij alle verlofhouders en jachtaktehouders, wordt gecontroleerd of:
a. de wapens en munitie welke door de betrokkene voorhanden worden gehouden, beantwoorden aan de omschrijving op het verlof en/of de jachtakte;
b. de verlofhouder of jachtaktehouder aan alle in de wet en regelgeving omschreven eisen voldoet.
c. de wapens en/of de munitie op de juiste wijze zijn opgeborgen (zie B/8).
Bij lichtere onregelmatigheden, zoals kleine onjuistheden of slordigheden, dient een schriftelijke waarschuwing aan betrokkene te worden gegeven, waarin hem wordt meegedeeld welke onjuistheden of slordigheden zijn geconstateerd en waarin hij wordt gemaand om die in de toekomst te voorkomen.
Gegeven waarschuwingen en eventueel opgemaakte processen-verbaal kunnen er toe leiden ofwel dat aan het verleende verlof of de verleende jachtakte zwaardere voorschriften of beperkingen worden verbonden ofwel dat tot intrekking wordt overgegaan. Indien, nadat intrekking heeft plaatsgevonden, in een eventueel volgende beroepsprocedure kan worden aangetoond dat betrokkene één of enkele malen schriftelijk is gewezen op de niet correcte naleving van de WWM dan bestaat er een grotere kans dat de intrekking ook in beroep zal worden gehandhaafd. Een schriftelijke waarschuwing is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Er kan geen bezwaar of beroep tegen worden ingesteld.
5. Ten aanzien van de grondslag van het bestreden besluit overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens de gemachtigde van de korpschef op de hoorzitting en de gemachtigde van de staatssecretaris ter zitting van de rechtbank wordt eiser niet langer verweten dat hij zich tijdens en na de controle op zodanige wijze heeft gedragen dat er aanwijzingen zijn dat het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer aan hem kan worden toevertrouwd. Hem wordt slechts nog verweten dat hij zich niet aan de voorschriften heeft gehouden ten aanzien van het opbergen van zijn wapen en munitie. Desalniettemin, zo heeft de gemachtigde ter zitting verduidelijkt, is de intrekking van het verlof van eiser zowel gebaseerd op artikel 7, tweede lid, onder b als onder e van de Wwm. Het zich niet houden aan de betreffende voorschriften levert in dit geval tevens een aanwijzing op dat het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer aan hem kan worden toevertrouwd.
6. Aan eiser wordt verweten dat ten tijde van de controle op 9 oktober 2015:
1) zijn (geladen) wapen niet in een kluis, maar in een onbeheerde auto lag;
2) hij niet naar waarheid heeft verklaard over het al dan niet aanwezig zijn van een wapenkluis;
3) hij zijn munitie (knalpatronen) in een niet afgesloten kast in de schuur bewaarde.
De staatssecretaris heeft hieraan, in navolging van de korpschef, de conclusie verbonden dat eiser de voorschriften voor het opbergen van wapen en munitie niet heeft nageleefd.
Ten aanzien van het eerste verwijt heeft eiser gesteld dat hij op het moment van de controle honden aan het trainen was op het achterterrein van zijn woning. Hij gebruikt daarbij zijn alarmrevolver. Eiser heeft gesteld dat het correct is dat hij zijn wapen voor korte tijd, op een vanaf de buitenzijde onzichtbare plaats in zijn auto heeft weggelegd. Eiser heeft erkend dat dit een verkeerde keuze is geweest en heeft toegelicht waarom hij op dat moment die keuze heeft gemaakt. Volgens eiser is nooit sprake geweest van een gevaarlijke situatie, vanwege de diverse veiligheidsmaatregelen die hij heeft getroffen. Zo stond de auto op slot op het omheinde achterterrein van zijn woning, werd deze continu bewaakt door beveiligingscamera’s en politiehonden en had eiser voortdurend zicht op de auto.
Ten aanzien van het tweede verwijt heeft eiser gesteld dat hij niet heeft gelogen over het al dan niet aanwezig zijn van een wapenkluis. Hij heeft tegen de controleur verklaard dat hij geen specifieke vuurwapenkluis heeft. In het telefoongesprek direct na de controle heeft eiser gemeld dat hij wel een vloerkluis heeft waar hij het wapen normaal gesproken bewaart. Deze vloerkluis is op eisers verzoek alsnog gecontroleerd.
Ten aanzien van het derde verwijt heeft eiser gesteld dat de kast waarin hij zijn munitie bewaart voldoet aan de daaraan te stellen criteria. Dat de kast ten tijde van de controle niet afgesloten was, komt omdat de munitie op was. De kast is een deugdelijke bergplaats voor wapens en/of munitie, aangezien deze qua uitvoering en inbraakwerendheid kan worden gelijkgesteld met een speciaal voor de opslag van wapens vervaardigde wapenkast/ wapenkluis.
Ten slotte heeft eiser erop gewezen dat in soortgelijke situaties (het niet voldoen aan de opbergvoorschriften) de mogelijkheid is geboden om het een en ander alsnog in orde te maken en waarbij niet meteen is overgegaan tot intrekking van het verlof.
7. De rechtbank overweegt dat eiser, volgens het bestreden besluit en de toelichting namens de staatssecretaris ter zitting, slechts het overtreden van de voorschriften wordt verweten. De vraag is dus of het wapen en de munitie op een wijze waren/werden opgeborgen die daarmee in strijd was. Wat eiser al of niet zou hebben verklaard over een wapenkluis dan wel vloerkluis doet dan niet ter zake. Feit is dat eiser een vloerkluis heeft en dat die is gecontroleerd. Uit de stukken valt voorts niet op te maken dat die vloerkluis niet voldeed aan de gestelde eisen ten aanzien van een opbergplaats voor het wapen van eiser.
Ten aanzien van de opbergplaats van de munitie is ten tijde van de controle vastgesteld dat de betreffende kast niet afgesloten was. Eiser heeft aangevoerd dat dat ook niet nodig was omdat er geen munitie in lag, nu deze op was. Dat heeft verweerder niet weersproken. De kast is alsnog op 4 maart 2016 gecontroleerd. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. In dat proces-verbaal is weliswaar gesteld dat “verbalisant gelijk tegen betrokkene heeft gezegd dat die kast niet als een zodanige opbergplaats is bedoeld voor het opbergen van een wapen en of munitie”. Echter, niet is getoetst aan het criterium zoals dat is beschreven in de Cwm 2015, namelijk: kan de kast waarin de munitie werd opgeborgen qua uitvoering en inbraakwerendheid worden gelijkgesteld met een wapenkast/wapenkluis die speciaal daarvoor is vervaardigd.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder ten onrechte tot de vaststelling is gekomen dat eiser de voorschriften heeft overtreden waar het de opbergplaatsen van het wapen en van de munitie betreft.
De rechtbank stelt vast dat eiser ten tijde van de controle het voorschrift heeft overtreden op het punt van het veilig opbergen van zijn wapen. Het had immers op zijn weg gelegen om het wapen, alvorens hij naar de voordeur was gelopen om de controleurs binnen te laten, op te bergen in zijn vloerkluis. Eiser heeft op het moment van de controle naar het oordeel van de rechtbank een voorstelbare, maar onjuiste, keuze gemaakt toen hij het wapen in de auto achterliet. Eiser heeft hierbij echter wel dusdanige veiligheidsmaatregelen getroffen dat het er niet voor kan worden gehouden dat er op enig moment daadwerkelijk gevaar heeft bestaan.
De rechtbank is van oordeel dat het niet naleven van de voorschriften in dit geval niet in redelijkheid had kunnen leiden tot intrekking van het verlof. Het had naar het oordeel van de rechtbank in de rede gelegen om, gelet op alle feiten en omstandigheden, in dit geval aansluiting te zoeken bij de lichtere onregelmatigheden die worden beschreven in onderdeel B/9.1 van de Cwm 2015 waarvoor een waarschuwing kan worden gegeven.
De rechtbank overweegt dat het niet naleven van de voorschriften ten aanzien van het opbergen van wapens of munitie volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) weliswaar
kanleiden tot de conclusie dat er (tevens) een aanwijzing bestaat dat aan de houder van het verlof het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd, maar dat daarbij alle omstandigheden van het geval meegewogen moeten worden. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden van het onderhavige geval geen dusdanige aanwijzing opleveren. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het een alarmrevolver betreft en dat de overtreding van het voorschrift, zoals hiervoor reeds overwogen, niet op enig moment tot gevaar voor misbruik heeft geleid. De intrekkingsgrond van artikel 7, tweede lid, onder b van de Wwm was in dit geval niet van toepassing. De staatssecretaris heeft deze intrekkingsgrond ten onrechte aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
8. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Het primaire besluit van 7 januari 2016 zal de rechtbank herroepen.
9. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- draagt de staatssecretaris op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op: