2.1Tussen partijen staan de volgende feiten in rechte vast:
[verweerster] is geboren op 9 oktober 1960 en is thans 56 jaar oud. Via verschillende (uitzend)werkgevers is zij vanaf 1 september 2010 onafgebroken werkzaam geweest voor [verzoekster] als medewerkster bediening, laatstelijk voor 65 uur per maand, tegen een loon van € 10,90 bruto per uur;
[verweerster] is thans voor onbepaalde tijd in dienst;
[verzoekster] exploiteert te Hoogerheide in het gemeentehuis een multifunctioneel centrum met diverse sportzalen, een theaterzaal, een bar en een lunchroom. [verzoekster] is een familiebedrijf, waarin thans uitsluitend de heer en mevrouw [vertegenwoordiger verzoekster] werkzaam zijn en waarbij [verweerster] de enige werknemer is;
sinds 9 december 2015 is [verweerster] arbeidsongeschikt, welke arbeidsongeschiktheid zijn oorzaak vindt in reumatische klachten;
bij e-mail d.d. 12 december 2015 deelt [verzoekster] aan [verweerster] mede, dat de bedrijfsarts is ingeschakeld en dat die binnenkort contact met [verweerster] zal opnemen. Voorts staat in de mail: ‘Ik zou graag willen weten of de reuma klachten erger zijn geworden dan vorig jaar waardoor je de werkzaamheden niet meer kan uitoefenen. Verder wil ik je vragen om de sleutels van het pand voor de feestdagen in te leveren. Ik wens je een spoedig herstel en alvast een fijn weekend.’;
bij mail van 25 februari 2016 geeft de gemachtigde van [verweerster] aan [verzoekster] aan, dat het contact via de gemachtigde moet lopen in plaats van via [verweerster] ;
in het spreekuurverslag d.d. 8 april 2016 van de bedrijfsarts staat het volgende: ‘De vraagstelling aan mij was of betrokkene voor aanvang dienstverband had kunnen weten dat de werkzaamheden zouden leiden tot toename van klachten en arbeidsongeschiktheid voor haar eigen werk. Op basis van de tijdens het spreekuur overgelegde medische gegevens kan ik niet tot de conclusie komen dat zij dit voor aanvang dienstverband had kunnen voorspellen. December 2015 en januari 2016 zijn er verklaringen van een 2 tal artsen die aangeven dat zij duurzaam ongeschikt is voor haar eigen functie, maar dat is na aanvang dienstverband.’;
partijen starten gesprekken over het inzetten van mediation, welke gesprekken zich over meerdere maanden uitstrekken;
de bedrijfsarts geeft in de terugkoppeling van 16 juni 2016 aan, dat [verweerster] met inachtneming van nader genoemde beperkingen medisch gezien inzetbaar is in aangepaste werkzaamheden al dan niet buiten de huidige conflictsituatie om;
bij brief d.d. 7 juli 2016 roept [verzoekster] [verweerster] op om passende werkzaamheden uit te voeren;
[verweerster] is van mening de werkzaamheden niet uit te kunnen voeren en vraagt een deskundigenoordeel aan;
bij e-mail d.d. 12 juli 2016 kondigt [verzoekster] aan genoodzaakt te zijn om de aangekondigde loonstop met ingang van 11 juli 2016 definitief door te voeren, totdat [verweerster] passende werkzaamheden uitvoert danwel het UWV in het kader van een deskundigenoordeel zou oordelen, dat de aangeboden werkzaamheden niet passend zouden zijn;
het deskundigenoordeel d.d. 18 augustus 2016 luidt, dat [verzoekster] niet aannemelijk heeft gemaakt, dat [verweerster] per 27 juni 2016 geschikt is voor het aangeboden werk en dat er niet gesteld kan worden, dat de door [verzoekster] aangeboden arbeid passend is;
bij e-mail d.d. 23 augustus 2016 bericht de bedrijfsarts, dat hij bij zijn oordeel blijft, dat [verweerster] medisch beschouwd wel benutbare mogelijkheden had met inachtneming van de omschreven beperkingen;
bij e-mail d.d. 26 augustus 2016 wordt [verweerster] door [verzoekster] wederom opgeroepen om passende werkzaamheden uit te voeren en wel op zaterdag 27 augustus 2016;
[verweerster] is van mening de werkzaamheden niet uit te kunnen voeren en vraagt wederom een deskundigenoordeel aan. [verzoekster] heeft vanaf 27 augustus 2016 een loonstop opgelegd;
uit het deskundigenoordeel d.d. 5 oktober 2016 volgt, dat de aangeboden werkzaamheden passend waren. Bij brief d.d. 14 oktober 2016 wordt [verweerster] door [verzoekster] nogmaals opgeroepen deze werkzaamheden uit te voeren, aan welke oproep [verweerster] gevolg geeft;
het – uiteindelijk gestarte – mediationtraject levert niet het gewenste resultaat op en wordt in december 2016 beëindigd;
in de terugkoppeling d.d. 26 januari 2017 geeft de bedrijfsarts aan, dat de verwachting is, dat [verweerster] ten tijde van het volgende consult zo ver gevorderd zal zijn in haar herstel, dat zij vanaf dan via een spoor 2 traject begeleid kan worden naar aangepaste werkzaam-heden op de arbeidsmarkt;
op 23 februari 2017 geeft de bedrijfsarts aan, dat [verweerster] medisch gezien weer benutbare mogelijkheden heeft met inachtneming van de eerder omschreven beperkingen en dat er nu een traject opgestart kan worden met het oog op re-integratie via het 2e spoor.