ECLI:NL:RBZWB:2017:1810

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2017
Publicatiedatum
24 maart 2017
Zaaknummer
02/166854-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling in uitgaansgelegenheid met glas

Op 24 maart 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 augustus 2016 in een café in Tilburg een andere man met een glas in het gezicht heeft geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een conflict, met kracht een bierglas tegen het gezicht van het slachtoffer heeft geslagen, waardoor deze een diepe snijwond van ongeveer 10 centimeter op zijn linkerwang opliep. De officier van justitie beschouwde dit als zware mishandeling en eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. De verdediging betoogde dat de verdachte geen opzet had op het toebrengen van letsel, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor voorwaardelijk opzet. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan zware mishandeling en legde een taakstraf van 240 uur op, met vervangende hechtenis van 120 dagen bij niet-naleving. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die zowel materiële als immateriële schade had geleden. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn geringe strafblad, maar vond de ernst van het delict en de gevolgen voor het slachtoffer zwaarwegend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/166854-16
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 maart 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
raadsman mr. T.M. ten Velde, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 maart 2017, waarbij de officier van justitie mr. R.P.L. van Loon en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
hij op of omstreeks 13 augustus 2016, te Tilburg (Heuvel), aan [slachtoffer] ,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een diepe (open) sneewond in
de (linker-)wang en/of het gezicht (met een lengte van ongeveer 10
centimeter), heeft toegebracht door
met kracht (met) een (bier-)glas, althans een (daarop gelijkend) (glazen)
voorwerp, op/tegen de (linker-)wang en/of het gezicht en/of hoofd van die
[slachtoffer] te slaan en/of te stoten en/of te duwen en/of
met kracht een (bier-)glas, althans een (daarop gelijkend) (glazen)
voorwerp, te gooien en/of te werpen op/tegen de (linker-)wang en/of het
gezicht en/of hoofd van die [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 augustus 2016, te Tilburg (Heuvel), opzettelijk
[slachtoffer] heeft mishandeld door
(met kracht) (met) een (bier-)glas, althans een (daarop gelijkend) (glazen)
voorwerp, op/tegen de (linker-)wang en/of het gezicht en/of hoofd van die
[slachtoffer] te slaan en/of te stoten en/of te duwen en/of
(met kracht) een (bier-)glas, althans een (daarop gelijkend) (glazen)
voorwerp, te gooien en/of te werpen op/tegen de (linker-)wang en/of het
gezicht en/of hoofd van die [slachtoffer] ,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een diepe (open) sneewond
in de (linker-)wang en/of het gezicht (met een lengte van ongeveer 10
centimeter), in elk geval enig letsel, ten gevolge heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde, te weten zware mishandeling, en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. De officier van justitie stelt zich daarbij op het standpunt dat verdachte door het slaan met een glas in de hand tegen het gezicht van het slachtoffer minst genomen het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair tenlastegelegde en wijst daarbij op het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte op het plegen van een zware mishandeling. Verdachte heeft immers verklaard dat hij vergeten was dat hij een glas in zijn handen had. Daarnaast heeft verdachte zichzelf ook verwond en had hij het zware lichamelijke letsel ook niet voorzien. Het subsidiair tenlastegelegde kan wel worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangever [slachtoffer] (hierna: aangever) heeft verklaard dat hij zich op 13 augustus 2016 samen met [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] (de vriendin van aangever) in [cafe] te Tilburg bevond. Op een gegeven moment zag aangever dat een jongen die achter [naam 3] aan de bar zat, haar met zijn linkerhand bij haar linker bovenarm beetpakte. Aangever zag dat [naam 3] dit niet prettig vond. Hij zei tegen de jongen: ‘laat haar met rust’ of woorden van gelijke strekking. Op hetzelfde moment bracht hij zijn rechterhand naar de linker bovenarm van [naam 3] , waar hij de linkerhand van de jongen vastpakte. Op dat moment zag [naam 3] de kans om zich los te rukken waardoor er een ruimte ontstond tussen aangever, [naam 3] en de jongen. Direct daarop zag hij dat de jongen zijn rechterhand richting zijn gezicht bracht en hem een klap gaf. Hierna voelde aangever direct iets warm stromen vanuit zijn nek en realiseerde hij zich dat hij met een glas in zijn gezicht was geslagen. Aangever voelde hierdoor pijn. Hij merkte dat er nog stukjes/scherven glas in zijn gezicht zaten. [1]
Uit de geneeskundige verklaring van het Elisabeth Tilburg Ziekenhuis blijkt dat aangever op de linkerwang over het jukbeen verlopend, een snijverwonding heeft van ruim 10 centimeter lengte. De wond heeft flink gebloed en aangever is door een plastisch chirurg geopereerd, waarbij de wond is gehecht. [2] + [3]
Ter zitting is de getuige [getuige 1] onder ede gehoord. Hij heeft verklaard dat verdachte geduwd dan wel geslagen werd door aangever. Verdachte stapte van zijn barkruk af, deed één of twee stappen naar voren en sloeg of duwde aangever met het glas nog in zijn hand in het gezicht. [4]
Getuige [naam 3] heeft verklaard dat zij voelde dat iemand haar linker arm vastpakte en dat aangever hierop de arm van verdachte beetpakte en zei: ‘laat haar met rust’. Verdachte stapte hierna van zijn kruk en ging naast aangever staan. Vervolgens zag getuige [naam 3] dat verdachte een glas in zijn hand had en vol in het gezicht van aangever sloeg. [5]
Van het incident zijn camerabeelden beschikbaar en deze zijn door verbalisant [verbalisant 1] bekeken. Hij beschrijft dat op de beelden te zien is dat een man op de kruk aan de bar zit. Hij buigt zich voorover en komt met zijn hoofd in de buurt van de vrouw en houdt deze houding even aan. Een man met een donkerkleurig T-shirt zet een stap in de richting van de man die op de kruk zit. De man stapt van zijn kruk af en stapt op de man met het donkere shirt af. De man maakt met zijn lichaam een draaiende beweging naar links. De man met het zwarte T-shirt deinst na deze indraaiende beweging naar achteren. [6]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij die avond in [cafe] samen met [getuige 1] aan de bar op barkrukken zat. Ze zaten met hun rug tegen de bar. Hij dronk die avond water. Hij sprak [naam 3] aan, waarna aangever naar hem toe kwam. [7]
bewijsoverweging
De rechtbank stelt op basis van voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte, nadat hij van zijn barkruk is afgestapt en een of twee stappen in de richting van aangever heeft gezet, met kracht met een glas tegen het gezicht van aangever heeft geslagen.
Het letsel dat aan aangever is toegebracht wordt door de rechtbank gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Door de klap met het glas heeft aangever een forse wond van 10 centimeter op zijn linkerwang, lopend over zijn jukbeen opgelopen. Aangever is door een plastisch chirurg geopereerd, waarbij, zoals op de foto op pagina 54 van het eind-proces-verbaal, een groot aantal hechtingen is geplaatst. Deze zijn na vijf dagen verwijderd. De rechtbank is van oordeel dat dit letsel naar normaal spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel is aan te merken.
Met betrekking tot de stelling van de raadsman dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op het ontstaan van het letsel, nu hij zich niet bewust was van het glas in zijn hand en in een reflex heeft gehandeld, nadat hij door aangever van zijn kruk was geduwd, overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij die avond met [getuige 1] in [cafe] op barkrukken aan de bar zat en dat hij een glas water had. Verdachte was zich er, gelet op zijn verklaring, op enig moment van bewust dat hij een glas in zijn hand had. Het is ook slecht voorstelbaar dat iemand zich niet bewust is van een glas in zijn hand als hij op de door verdachte beschreven wijze samen met een vriend iets aan het drinken is. De verklaring van verdachte dat hij door aangever van zijn kruk werd geduwd en uit een reflex heeft uitgehaald om aangever van zich af te houden, wordt weerlegd door de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen. Uit de verklaringen van [getuige 1] en [naam 3] volgt immers dat, nadat aangever verdachte bij de arm had gepakt of had geduwd, verdachte zelf van zijn kruk is gestapt, een of twee passen naar aangever is toegelopen en hem toen met het glas hard in het gezicht heeft geslagen. Deze verklaringen worden bevestigd door de beschrijving van de camerabeelden, waaruit volgt dat verdachte van zijn kruk stapte, richting aangever liep en een indraaiende beweging naar links maakte. Hoewel het voorval zich in slechts enkele seconden heeft afgespeeld, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een reflex als door verdachte betoogd. Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt de rechtbank namelijk af dat verdachte eerst van zijn kruk is gestapt, vervolgens naar verdachte toe is gelopen en hem dan met het glas in zijn gezicht heeft geslagen.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte, zoals hierboven weergegeven, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is - mede in ogenschouw genomen hetgeen de rechtbank omtrent de gestelde reflex heeft overwogen - onvoldoende gebleken.
Gelet hierop had verdachte het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde daarom wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op
of omstreeks13 augustus 2016, te Tilburg (Heuvel), aan [slachtoffer] ,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een diepe open sneewond in
de linkerwang
en/of het gezichtmet een lengte van ongeveer 10
centimeter, heeft toegebracht door
met kracht met een
(bier-)glas,
althans een (daarop gelijkend) (glazen)
voorwerp, op/tegen de linkerwang
en/of het gezicht en/of hoofdvan die
[slachtoffer] te slaan
en/of te stoten en/of te duwen en/of
met kracht een (bier-)glas, althans een (daarop gelijkend) (glazen)
voorwerp, te gooien en/of te werpen op/tegen de (linker-)wang en/of het
gezicht en/of hoofd van die [slachtoffer].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn
strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in de reclasseringsrapportage, te weten een meldplicht en een deelname aan een training cognitieve vaardigheden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat kan worden volstaan met oplegging van een werkstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van 2 jaar en de oplegging van bijzondere voorwaarden (meldplicht en gedragsinterventie).
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft in een uitgaansgelegenheid aangever met een glas in zijn gezicht geslagen. Het glas is tegen de wang van aangever gebroken, waardoor aangever een snee van ongeveer 10 centimeter in zijn gezicht heeft opgelopen, waaraan hij moest worden geopereerd. Door aldus te handelen heeft verdachte aangever zwaar mishandeld en gehandeld zonder respect voor de lichamelijk integriteit van het slachtoffer. De rechtbank is niet op de hoogte van de grootte van het litteken en voorts is niet duidelijk geworden in hoeverre het litteken, dat als gevolg van het handelen van verdachte bij aangever is ontstaan, zichtbaar zal blijven. Tot op heden wordt hij hierdoor nog dagelijks met de gevolgen van het handelen van verdachte geconfronteerd.
Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 23 februari 2017 waaruit blijkt dat hij niet eerder veroordeeld is voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank slaat ook acht op de straffen die in soortgelijke zaken in Nederland worden opgelegd.
Voorts houdt de rechtbank rekening met het rapport van 30 november 2016 dat door Reclassering Nederland over verdachte is opgemaakt. Hieruit blijkt dat er, behalve zijn impulsieve gedrag, geen risicofactoren aanwezig zijn in het leven van verdachte. Een langdurig reclasseringstoezicht lijkt dan ook niet geïndiceerd. Echter, verdachte lijkt wel baat te hebben bij een gedragsinterventie waarbij hij leert de controle over zijn gedrag uit te oefenen en impulsief gedrag leert te beheersen.
Gelet op de jonge leeftijd van verdachte en zijn geringe strafblad acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf een te zware strafmodaliteit. Zij acht een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf met daarbij de voorwaarde het volgen van een gedragsinterventie het meest passend. Echter, de rechtbank dient rekening te houden met artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, welk artikel voornoemde combinatie van modaliteiten in dit geval uitsluit. Er is immers sprake van een veroordeling voor zware mishandeling, een strafbaar feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan zes jaar is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van aangever heeft gemaakt. Zoals ook het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch meermalen heeft geoordeeld (zie onder meer ECLI:NL:GHSHE:2017:2084), volgt uit de wetgeschiedenis van artikel 22b Sr dat een combinatie van hoofdstraffen, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag en een taakstraf, bij een veroordeling ter zake van een misdrijf dat valt onder de reikwijdte van artikel 22b lid 1 Sr, nadrukkelijk behoort tot het palet van mogelijke straffen. De rechtbank zal gelet hierop, rekening houdend met dit artikel en de omstandigheden van deze zaak, ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 dag aan verdachte op te leggen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 7.348,07.
Voor wat betreft de gevorderde materiële schade (€ 1.348,07) overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.348,07 ter zake van materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. Voornoemd bedrag bestaat uit de kosten die zijn gemaakt ten behoeve van de betaling van het eigen risico (€ 885,00), de kosten met betrekking tot de schade aan de kleding (€ 444,84) en de reiskosten (€ 18,23).
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade (€ 6.000,00) overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank acht het aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit immateriële schade heeft geleden, zodat zij grond ziet voor toewijzing van schadevergoeding in verband met deze schade. De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 2.500,00. Zij ziet aldus redenen om het gevorderde bedrag te matigen en zal de vordering tot genoemd bedrag toewijzen. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 24c, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair:zware mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 90 (negentig) dagen;
- bepaalt dat een
gedeelte van deze gevangenisstraf groot 89 (negenentachtig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij Reclassering Nederland te Alleenhouderstraat 25, Tilburg en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie, te weten GI-RN Cognitieve Vaardigheden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 3.848,07, waarvan € 1.348,07 ter zake van materiële schade en € 2.500,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 13 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 3.848,07 te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 13 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 48 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M.L. Felix, voorzitter, mr. M. van de Wetering en
mr. R.J.H. van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Willeboordse, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 maart 2017.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt, tenzij anders vermeld, bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s betreffen dit de pagina’s uit het dossier van de Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, District Hart van Brabant, DAP Hart van Brabant, registratienummer PL2000-2016210837, doorgenummerd van 1 t/m 63.
2.De geneeskundige verklaring van het Elisabeth Tilburg Ziekenhuis, opgesteld door dr. A. Damen, plastisch chirurg, van 26 september 2016, pagina 8.
3.De foto’s van het letsel van [slachtoffer] , pagina 46 t/m 56.
4.De verklaring van getuige [getuige 1] , afgelegd ter zitting van 10 maart 2017.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] van 13 augustus 2016, pagina 22, eerste alinea.
6.Het proces-verbaal van bevindingen van 13 augustus 2016, pagina 13.
7.De verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 10 maart 2017.