4.3De bewijsoverwegingen
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het bewijs van de feiten uit van de volgende uit de bewijsmiddelen van het dossier vaststaande feiten en omstandigheden. Deze feiten zijn door de verdediging niet betwist.
Op 9 augustus 2015 ontmoet de dan 14-jarige aangeefster [slachtoffer] , geboren [geboortedag slachtoffer] 2001, de dan 26-jarige voor haar onbekende verdachte bij het zwembad in Terneuzen. Aangeefster krijgt het telefoonnummer van verdachte en zij stuurt hem even later een whatsapp-berichtje om elders in Terneuzen af te spreken. Als verdachte daar arriveert stapt aangeefster in de auto van verdachte en rijdt zij met verdachte mee. Verdachte rijdt naar zijn ouderlijk huis, aan de [adres 1] in Terneuzen.
In die woning hebben aangeefster en verdachte seks met elkaar, zowel beneden op de bank als even later boven op een slaapkamer. De seksuele handelingen die verdachte erkent bij aangeefster te hebben gepleegd bestonden uit: het betasten van de borsten en de vagina van aangeefster, het kussen van aangeefster en het brengen van zijn penis in de mond en de vagina van aangeefster.
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat verdachte op 9 augustus 2015 meermalen met aangeefster, die toen ouder dan 12 en jonger dan 16 jaar was, meerdere malen, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van haar borsten en vagina, het kussen van aangeefster en het binnendringen van het lichaam van aangeefster.
Feit 2
Bewezenverklaring van de onder 2 tenlastegelegde verkrachting kan alleen dan volgen,
indien sprake is geweest van het door geweld of een andere feitelijkheid (of bedreiging
daarmee) dwingen tot het ondergaan van seksuele handelingen.
De in de tenlastelegging opgenomen beschrijving van de aan de verdachte verweten geweldshandelingen is ontleend aan de door aangeefster gegeven beschrijving van hetgeen zou zijn voorgevallen. Verdachte ontkent ten stelligste dat hij aangeefster tot seks gedwongen heeft en/of dat (een) ander(en) daarbij betrokken was/waren. Er staat slechts vast dat verdachte ontuchtige handelingen met aangeefster heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster.
De bewijsbeslissing over het tenlastegelegde geweld komt aldus in de kern neer op de beoordeling van de betrouwbaarheid van aangeefster en de geloofwaardigheid van haar verklaringen respectievelijk verdachte over de feitelijke toedracht van het tenlastegelegde.
In het dossier is gerelateerd dat de politie op 9 augustus 2015, naar aanleiding van een melding van vermissing van aangeefster door haar vriendinnen en haar ouders, die zich zorgen over haar maakten (pv I, pgs. 10-11 en p. 128), naar aangeefster op zoek is gegaan.
Omstreeks 23:24 uur die dag ziet een verbalisant een jonge vrouw lopen in de Newtonstraat. Nadat hij haar heeft aangesproken en heeft vastgesteld dat zij degene is waarnaar men op zoek is, vertelt hij haar dat hij van de politie is en dat hij naar haar op zoek is. Daarop antwoordt zij: “Ik heb niks gedaan” en loopt zij door. Na nogmaals aanspreken gaat zij mee naar het politiebureau (pv I, p. 13). Op het bureau verklaart aangeefster omstreeks 00:45 uur voor het eerst over wat haar zou zijn overkomen (pv I, pgs. 41-45).
Zij verklaart over de geweldshandelingen en de seksuele handelingen die zij heeft moeten ondergaan dan wel heeft moeten verrichten en de omstandigheden waaronder dat is gebeurd onder meer als volgt:
a. a) dat zij aan verdachte heeft gevraagd om haar in zijn auto naar een vriendin te brengen en haar daartoe bij het ziekenhuis af te zetten, maar dat verdachte dat niet deed en met haar naar de woning van zijn ouders is gereden, omdat hij daar naar zijn zeggen nog even iets moest pakken, terwijl hij de portieren van de auto op slot had gedaan en dat zij toen zo dom is geweest om met verdachte mee te gaan in die woning;
b) dat er vervolgens nog drie andere Turks sprekende jongens in die woning kwamen, die aan haar gingen zitten en onder andere, onder haar kleding, haar borsten hebben betast en daarin hebben geknepen. Toen zij tegen de jongens zei dat zij Nederlands moesten praten werd zij overal op haar lichaam geslagen. Zij kreeg vooral klappen aan de linkerkant van haar hoofd, waar zij veel pijn van had. Ook werd zij aan haar haren getrokken;
c) dat zij toestemming kreeg om naar de wc te gaan en dat zij daar naar haar vriendin heeft gebeld. Deze zei haar dat zij de politie moest bellen. Deze vriendin zei dat zijzelf al naar de politie was geweest. Daarop kwam één van de jongens en deze pakte telefoon van aangeefster af;
d) dat zij, toen de jongens nog beneden waren, naar boven in die woning is gelopen om te kijken of zij daar de woning uit kon vluchten aangezien de jongens de deuren op slot hadden gedaan en ook de rolluiken naar beneden hadden gedaan;
e) dat daarop twee van de jongens, waaronder verdachte, naar boven kwamen, dat deze haar uitkleedden waarna zij tegen haar wil die beide jongens heeft moeten pijpen (waarmee zij bedoelt dat zij met haar mond aan hun piemel moest zuigen) en dat zij zich door die beide jongens heeft moeten laten neuken (waarmee zij bedoelt dat de jongens hun piemel in haar vagina deden), waarbij zij meerdere malen werd geslagen op haar hoofd, benen en kont toen zij daar niet aan meewerkte en dat beide jongens (in haar) zijn klaargekomen;
f) dat zij woning heeft kunnen verlaten omdat zij een sleutel die op de tafel lag pakte waarmee zij de voordeur van de woning kon openen.
De rechtbank overweegt dat voor deze verklaringen van aangeefster steun kan worden gevonden in de resultaten van de (Y-chromosomale) DNA-onderzoeken en de onderzoeken van de biologische sporen in de bemonsteringen van de schaamlippen, de vagina, van een aangetroffen zuigzoen en van de rechtertepel van aangeefster, waaruit blijkt dat deze bemonsteringen sperma en speeksel bevatten dat afkomstig kan zijn van verdachte (pv I, p. 142) en minimaal één onbekende man (pv II, p. 26).
Echter, bij nadere beoordeling van de bevindingen uit het dossier en de verklaringen van aangeefster over de feiten kan daar het volgende tegenover worden gesteld.
Nog daargelaten de eerste reactie van deze 14-jarige aangeefster (“Ik heb niks gedaan”) tegenover de verbalisant die haar omstreeks 23:24 uur aansprak, kort nadat er volgens haar sprake zou zijn geweest van een brute verkrachting door meerdere onbekende personen waarna zij uit de woning waarin dat zou zijn gebeurd had weten te ontkomen, terwijl zij eerder tegen haar moeder had gezegd dat zij rond 20.00 uur thuis zou zijn (pv I, p. 47, eerste alinea), overweegt de rechtbank als volgt:
Ad a) De rechtbank acht het zeer wel mogelijk dat verdachte de (achter-)portieren van de auto op slot heeft gedaan, bijvoorbeeld door vergrendeling van deze portieren, zoals de raadsman heeft aangevoerd. Een en ander neemt niet weg dat aangeefster bij aankomst bij de ouderlijke woning van verdachte de auto vrijwillig heeft kunnen verlaten nadat verdachte de portieren had ontgrendeld. Dat aangeefster haar portier van de binnenzijde niet kon openen, zoals zij heeft verklaard (pv I, p. 60 vierde alinea van onderen), is niet aannemelijk geworden. Ook overigens blijkt niet dat aangeefster door verdachte is gedwongen om met hem in de woning te gaan (pv I, p. 67, derde alinea).
Ad b en e) In het dossier is geen steunbewijs te vinden voor de verklaring van aangeefster dat zij meerdere malen is geslagen op diverse plaatsen op haar lichaam. Aangeefster is op 10 augustus 2015 omstreeks 03:06 uur, dat wil zeggen binnen vier uur nadat zij op straat was aangetroffen, ten behoeve van een zedenonderzoek onderzocht door een forensisch arts in het ziekenhuis te Terneuzen. Deze arts heeft behoudens een huidverkleuring op haar linkerborst (wegens een zuigzoen) geen uiterlijk waarneembaar letsel bij aangeefster aangetroffen (pv I, pgs. 128-129).
Voor wat betreft het aangetroffen DNA van één andere onbekende man op/in het lichaam van aangeefster overweegt de rechtbank dat aangeefster, volgens haar vriendinnen, ten tijde van het tenlastegelegde reeds seksueel actief was (pv I, p. 85, laatste twee alinea’s; pv II, p. 34, derde alinea) en dat haar volgens haar eigen verklaring van 10 augustus 2015 al tweemaal eerder een zedenfeit was overkomen (pv I, p. 45 vierde alinea). Op grond hiervan kan niet zonder redelijke twijfel worden uitgesloten dat aangeefster op een eerder moment dan de tenlastegelegde feiten seksueel contact met een ander mannelijk persoon heeft gehad. Dat kan de verklaring zijn voor het op aangeefster aangetroffen DNA van de onbekende man.
Ad c) Uit de uitgelezen chatberichten op de in beslag genomen telefoon van aangeefster kan worden opgemaakt dat aangeefster in de gesprekken met haar vriendin [naam 1] geen antwoord kon of wilde geven op de vraag over de locatie waar zij was (pv I p. 28 en p. 32), dat zij benieuwd was of haar ouders het wisten en dat er “1 iemand bij haar is” (pv I, p 29 en p. 32), terwijl zij in het gesprek met haar vader op diens vraag: “Je weet toch wel iets” als antwoord heeft gegeven: “Nee. 1000 turken hier. ik wil weg” (pv I, p. 31). Op grond van deze bevindingen kan niet zonder redelijke twijfel worden uitgesloten dat aangeefster tegenover haar ouders een excuus zocht voor het feit dat zij niet op de afgesproken tijd thuis was gekomen. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat de persoon van aangeefster ook aanleiding geeft om haar verklaringen met terughoudendheid te bezien aangezien vriendinnen twijfels hebben geuit over de geloofwaardigheid van aangeefster in haar verklaringen.
(Ad d en f) Tegenover de verklaring van aangeefster dat de rolluiken door de jongens werden gesloten voorafgaand aan de tenlastegelegde feiten staat de verklaring van verdachte dat de rolluiken van de woning al waren gesloten vanaf het moment dat er eerder in de woning was ingebroken, over welke inbraak zijn vader eveneens heeft verklaard (pv II, p, 30). Bovendien staat aangeefster alleen in haar verklaring dat de sleutel van de voordeur van de woning nog op een tafel lag en dat zij deze heeft weten te bemachtigen zonder dat de nog aanwezige jongens dit zouden hebben opgemerkt.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verklaringen van aangeefster onvoldoende geloofwaardig zijn om ten grondslag te kunnen leggen aan een bewezenverklaring van de tenlastegelegde verkrachting. Evenmin kan met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat (een) andere perso(o)n(en) bij de seksuele handelingen tussen verdachte en aangeefster betrokken was/waren. Dit brengt mee dat verdachte vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs van de onder 2 tenlastegelegde verkrachting moet worden vrijgesproken. Dit laat onverlet dat er vanaf enig moment tijdens de seksuele handelingen door verdachte van vrijwilligheid aan de zijde van aangeefster geen sprake (meer) geweest zou kunnen zijn.
Feiten 1 en 3
Op grond van het vorenstaande en de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan, met uitzondering van het tenlastegelegde slaan op de vagina van aangeefster en het tenlastegelegde medeplegen. Zoals hiervoor onder feit 2 is overwogen, is er onvoldoende bewijs dat aangeefster is geslagen en dat er naast verdachte nog andere personen betrokken waren bij de ontuchtige handelingen. Van deze onderdelen van de feiten 1 en 3 zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.