Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Laco Strijen B.V.,
1.Het procesverloop
2.Het verzoek
3.Het verweer
4.De beoordeling
even het huidige werkniveau aanhouden”. Gesteld noch gebleken is dat [verzoeker] met betrekking tot deze adviezen een deskundigenoordeel bij het UWV heeft aangevraagd. Laco mocht derhalve uitgaan van de oordelen van haar bedrijfsarts. Pas op 22 juni 2016 (nadat het incident tussen [verzoeker] en zijn leidinggevende heeft plaatsgevonden) schrijft de bedrijfsarts dat [verzoeker] niet in staat is om zijn werk te doen en dat hij, met betrekking tot zijn re-integratie, even rust moet houden en de uitslagen van de ingezette medische onderzoeken af moet wachten. [verzoeker] heeft niet gesteld, noch is gebleken, dat hij door Laco na 22 juni 2016 is opgeroepen om werkzaamheden te verrichten. Geenszins is dus komen vast te staan dat Laco op een onjuiste wijze vorm gaf aan het re-integratietraject. Gelet op voorgaande had het op de weg van [verzoeker] gelegen om zijn stellingen dat hij meer dan de overeengekomen 38 uren per week werkte, dat enkel de vrije maandagen niet afdoende rust gaven en dat Laco regelmatig vergaderingen en cursussen op maandagen plande, nader te onderbouwen, hetgeen hij niet heeft gedaan.
Sinds [voornaam verzoeker] vanaf mei weer helemaal aan de slag zou gaan lijkt er sprake te zijn van achteruitgang in zijn algehele functioneren. Er hebben hierover verschillende gesprekken plaatsgevonden o.a. functioneringsgesprek maar ook met de Arbo coördinator en de regiomanager”. Het voornoemde woord “hierover” lijkt te impliceren dat de gestelde gesprekken (voornamelijk) hebben plaatsgevonden om de arbeidsongeschiktheid en het vermeend (dis)functioneren van [verzoeker] te bespreken. Laco heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld wanneer die gesprekken hebben plaatsgevonden en dat tijdens die gesprekken (oplossingsgericht) over de arbeidsverhouding tussen partijen is gesproken. Laco stelt nog bij akte dat de door haar ondernomen pogingen niet tot een wezenlijke verbetering hebben geleid, reden waarom zij in juni 2016 een mediator heeft ingeschakeld om de arbeidsverhouding te herstellen dan wel verbeteren. Niet is gebleken welke pogingen – anders dan de gesprekken van 3 juni en 13 november 2015, die op zichzelf onvoldoende zijn – Laco dan heeft ondernomen. Laco heeft geen andere gespreksverslagen of stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat zij (voldoende) inspanningen heeft verricht om de arbeidsrelatie te herstellen. De kantonrechter kan [verzoeker] dan ook volgen in zijn stelling dat op het moment dat het mediationtraject gestart werd, de arbeidsrelatie dusdanig verstoord was dat dit traject niet langer zinvol werd geacht. Dat Laco onvoldoende inspanningen heeft verricht om de situatie te neutraliseren klemt te meer omdat [verzoeker] al lange tijd in dienst was en altijd naar behoren heeft gefunctioneerd. Laco heeft na het incident op 2 juni 2015 spreekwoordelijk haar kop in het zand gestoken en de verstoring in stand gelaten. Die opstelling acht de kantonrechter laakbaar, en wel zodanig dat dit valt te kwalificeren als een ernstig verwijtbaar nalaten in de zin van artikel 7:671b lid 8 onderdeel c BW.
Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 3, pag. 32-34 en
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 7, pag. 91). Als ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan dient de werknemer hiervoor volgens die wetsgeschiedenis te worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van de werkgever te voorkomen. In de billijke vergoeding kan niet tot uitdrukking komen of het ontslag redelijk is mede in het licht van de gevolgen van het ontslag voor de werknemer, omdat dit al is verdisconteerd in de transitievergoeding. De hoogte van de billijke vergoeding moet daarom worden bepaald op een wijze die en op het niveau dat aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, waarbij criteria als loon en lengte van het dienstverband geen rol hoeven te spelen. Er kan wel rekening worden gehouden met de financiële situatie van de werkgever. Uitgaande van het voorgaande zal de kantonrechter de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van € 5.000,00 bruto. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat de arbeidsrelatie door het nalaten van Laco dusdanig verstoord is geraakt dat dit heeft geleid tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst, maar dat de verstoring niet uitsluitend door dit nalaten is veroorzaakt. De ernstig verwijtbare gedraging van Laco rechtvaardigt derhalve wel een vergoeding, maar de gedraging is niet zodanig ernstig dat dit een vergoeding rechtvaardigt zoals door [verzoeker] verzocht.