Op 14 februari 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen over een wrakingsverzoek van een verzoeker in een strafzaak. Het wrakingsverzoek was ingediend op 22 december 2016 en was gericht tegen de rechters mrs. Janssen, Dekker en Fleskens, die belast waren met de behandeling van de strafzaak tegen de verzoeker. De verzoeker was van mening dat de rechters partijdig waren en dat er sprake was van vooringenomenheid, onder andere vanwege beslissingen die waren genomen tijdens eerdere zittingen. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen, omdat het verzoek tardief was en de aangevoerde gronden niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechters niet onpartijdig waren. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren van de verdediging voornamelijk betrekking hadden op processuele beslissingen die niet via wraking konden worden aangevochten. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. De rechtbank besloot dat de behandeling van de strafzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing door het wrakingsverzoek.