ECLI:NL:RBZWB:2017:1158

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2017
Publicatiedatum
28 februari 2017
Zaaknummer
AWB 16_3670, 17/23, 17/24, 17/25, 17/27, 17/36, 17/38 en 17/39
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke huisvesting van meerdere personen in een eengezinswoning in strijd met bestemmingsplan

Op 24 februari 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers, omwonenden, beroep hebben ingesteld tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur. Deze besluiten betroffen de verlening van een omgevingsvergunning voor het tijdelijk huisvesten van zes personen in een eengezinswoning, in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de vergunning te verlenen. De rechtbank overwoog dat de eisers onvoldoende hebben aangetoond dat de motivering van het college tekortschiet en dat er geen gegronde klachten zijn over geluidshinder of andere overlast. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag voldeed aan de voorwaarden van de Beleidsregel huisvesting personen Etten-Leur en dat er geen sprake was van een verstoring van de openbare orde of een geordend woon- en leefmilieu. De beroepen van de eisers werden ongegrond verklaard, en de bestreden besluiten bleven in stand. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 16/3670 WABOA, 17/23 WABOA, 17/24 WABOA, 17/25 WABOA, 17/27 WABOA, 17/36 WABOA, 17/38 WABOA en 17/39 WABOA

uitspraak van 24 februari 2017 van de meervoudige kamer in de zaken tussen

1. [naam eiser1] en [naam eiser2],
2. [naam eiser3] en [naam eiser4],
3. [naam eiser5] en [naam eiser6],
4. [naam eiser7] en [naam eiser8],
5. [naam eiser9] en [naam eiser10],
6. [naam eiser11] en [naam eiser12],
7. [naam eiser13],
8. [naam eiser14],
9. [naam eiser15] en [naam eiser16],
10. [naam eiser17] en [naam eiser18],
11. [naam eiser19] en [naam eiser20],
te [woonplaats] , eisers,
gemachtigde: mr. R.J.G. Ensink,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [woonplaats] .

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van 26 april 2016 (bestreden besluiten) van het college inzake de aan [naam vergunninghouder] verleende omgevingsvergunning voor het in strijd met het bestemmingsplan tijdelijk huisvesten van zes personen in een eengezinswoning aan de [adres] te [woonplaats] .
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 januari 2017. Van de zijde van eisers zijn verschenen [naam eiser3] , [naam eiser5] , [naam eiser9] , [naam eiser14] , [naam eiser15] , [naam eiser19] en hun gemachtigde mr. R.J.G. Ensink. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] en [naam vertegenwoordiger2] . Vergunninghouder [naam vergunninghouder] is eveneens verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[naam vergunninghouder] (hierna: vergunninghouder) is eigenaar van het perceel en de daarop gelegen woning aan de [adres] te [woonplaats] . Vergunninghouder heeft op 25 augustus 2015 een verzoek ingediend om in aanmerking te komen voor een omgevingsvergunning voor het in afwijking van het bestemmingsplan huisvesten van meerdere personen in de eengezinswoning aan de [adres] te [woonplaats] .
Bij besluit van 10 december 2015 (primair besluit) heeft het college de omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan verleend voor het tijdelijk huisvesten van zes personen in een eengezinswoning op het perceel [adres] te [woonplaats] .
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 25 februari 2016 heeft een hoorzitting plaatsgevonden ten overstaan van de commissie voor de bezwaarschriften (commissie). De commissie heeft geadviseerd om de bezwaren van eisers ongegrond te verklaren. Bij de bestreden besluiten heeft het college overeenkomstig het advies van de commissie de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
2. Eisers hebben aangevoerd dat een goede ruimtelijke onderbouwing ontbreekt. De motivering van het bestreden besluit is onvoldoende om aan te nemen dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Volgens eisers is het college ten onrechte van mening dat de goede ruimtelijke ordening besloten ligt in de Beleidsregel zelf ofwel daarin is gewaarborgd en die beleidsregel dus een passend toetsingskader vormt. Verder ontbreekt een onderbouwing van de tijdelijkheid van het strijdig gebruik. Tevens is het bestreden besluit gebrekkig gemotiveerd ten aanzien van de parkeerbehoefte en parkeerdruk. De parkeerdruk door een groep van 6 arbeidsmigranten is wezenlijk anders dan bewoning door één gezin. Eisers vinden dat moet worden uitgegaan van de door CROW gehanteerde parkeernormen. Toegepast op de bewoning van 6 volwassenen betekent dit een parkeerbehoefte van 5,4 parkeerplaatsen. De bestaande behoefte van een eengezinswoning is 2,1 parkeerplaatsen. Er zijn onvoldoende parkeerplaatsen om de toegenomen behoefte van (5,4 -2,1 =) 3,2 parkeerplaatsen op te vangen. Eisers zijn verder van mening dat er sprake is van strijd met de artikelen 7.18 en 4.6 van het Bouwbesluit 2012. Voorts hebben eisers aangevoerd dat er ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de gevolgen van de gebruikswijziging voor de te verwachten geluidhinder en andere overlast. Het college heeft verwezen naar het door vergunninghouder van toepassing verklaard huishoudelijk reglement. Dit reglement is niet als voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden en dus niet door het college te handhaven. Er hebben zich reeds overlastgevende incidenten voorgedaan, zoals: parkeren op een invalidenparkeerplaats en op het trottoir, geluidsoverlast door luidruchtig telefoneren en stankoverlast door roken in de buitenruimte op het eigen terrein. Eisers stellen slechts melding bij de politie te hebben gemaakt van enkele overlastincidenten omdat zij bang waren voor represailles. Het belang van een veilig en geordend woon- en leefklimaat dient zwaarder te wegen dan het belang van de eigenaar van de [adres] , aldus eisers.
Het beroep van [naam eiser20] is ter zitting ingetrokken.
3. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) - voor zover hier van belang - is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef onder a, onder 2º, van de Wabo kan voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Ingevolge artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) worden als categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Ingevolge artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II van het Bor komen voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.
4. Op het perceel [adres] te [woonplaats] rust ingevolge het bestemmingsplan ‘Het Hooghuis’ de bestemming “Wonen-Aaneengesloten”. Ingevolge artikel 5 van de planvoorschriften zijn de op de plankaart aangewezen gronden bestemd voor woningen met de daarbij behorende tuinen, paden en andere voorzieningen ten behoeve van de bestemming. Ter plaatse van de op de plankaart opgenomen subbestemming Wa zijn de gronden bestemd voor aaneengesloten woningen (minimaal drie aaneen). Op grond van de begripsbepalingen (artikel 1 onder aaa van de planvoorschriften) dient onder een woning te worden verstaan een gebouw dat dient voor de vestiging van één huishouden. Vergunninghouder heeft met zijn aanvraag beoogd dat zes (afzonderlijke) personen worden gehuisvest. Tussen partijen is niet in geschil dat deze woonvorm niet kan worden aangemerkt als één huishouden. Dit gebruik is derhalve niet in overeenstemming met het bestemmingsplan.
5. Ter zitting heeft gemachtigde van eisers aangegeven dat niet wordt betwist dat artikel 2.12, eerste lid, aanhef onder a, onder 2º, van de Wabo juncto artikel 2.7 van het Bor juncto artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II van het Bor het college de bevoegdheid geeft om gebruik in afwijking van de bestemming toe te staan. Volgens eisers is de motivering van het college echter onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Eisers stellen zich derhalve op het standpunt dat de afwijkingsbevoegdheid ontbreekt.
Bij zijn beslissing om al dan niet gebruik te maken van deze bevoegdheid heeft het college beleidsvrijheid, reden voor de bestuursrechter om die beslissing terughoudend te toetsen. Deze toets houdt in dat de bestuursrechter zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen om al dan niet de omgevingsvergunning voor het strijdige gebruik te verlenen.
6. De gemeenteraad van de gemeente Etten-Leur heeft op 14 februari 2012 ten aanzien van deze afwijkingsbevoegdheid beleid over de huisvesting van arbeidsmigranten vastgesteld. Dit beleid is neergelegd in de beleidsregel huisvesting personen Etten-Leur (hierna: Beleidsregel). Deze Beleidsregel is na het bestreden besluit (met terugwerkende kracht) ingetrokken. Nu deze Beleidsregel ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geldend was, is het college hier bij de besluitvorming terecht vanuit gegaan.
7. Ingevolge artikel 3 van de Beleidsregel is bepaald dat het college medewerking verleent aan een verzoek om afwijking ten behoeve van bewoning als voldaan wordt aan onderstaande voorwaarden:
a. het verzoek richt zich op een woning, gelegen in de bebouwde kom, niet gelegen op een industrieterrein;
b. het verzoek richt zich op bewoning van een (deel van een) woning, door maximaal 6 personen of 5 personen indien daarnaast nog een huishouden in de woning is
gehuisvest;
c. medewerking aan het verzoek leidt er niet toe dat meer dan 10% van de woningen in de betreffende straat met dezelfde postcode wordt gebruikt ten behoeve van bewoning;
d. medewerking aan het verzoek leidt niet tot een verstoring van de openbare orde,
veiligheid of gezondheid, dan wel een verstoring van een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woning waarop het verzoek betrekking heeft Daarbij wordt onder andere gekeken naar de aanwezigheid van voldoende parkeerruimte.
8. Volgens het college voldoet de aanvraag aan de in artikel 3 van de Beleidsregel neergelegde voorwaarden. Volgens eisers is niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 3, onder d, van de Beleidsregel. Eisers hebben hierbij - zoals onder rechtsoverweging 2 uitgebreider uiteengezet - gewezen op de parkeerproblemen, de geluidhinder en andere overlast.
8.1
De rechtbank overweegt dat het college bij de beoordeling of er voldoende parkeerplaatsen zijn een afstandscriterium hanteert van 150 meter rondom het huisadres. Het college legt hiermee de verbinding met de normen die gelden in de Parkeerverordening Etten-Leur. De rechtbank acht het uitgangspunt dat gekeken wordt naar de parkeermogelijkheden in de nabije omgeving van 150 meter van woning [adres] niet onredelijk.
8.2
De rechtbank stelt voorts vast dat er parkeeronderzoeken hebben plaatsgevonden. Tijdens twee avonden is ter plaatse gecontroleerd. Op 11 januari 2016 was in de [adres] een parkeerdruk van 96% en in de [adres2] een parkeerdruk van 78%. Op 26 januari 2016 was er in de [adres] een parkeerdruk van 100%, in de [adres2] een parkeerdruk van 83% en in de [adres3] een parkeerdruk van 52%. Daarnaast is zes maal in de periode van 12 november 2015 tot en met 29 november 2015 op willekeurige tijdstippen overdag door BOA’s vastgesteld dat er geen parkeerproblemen waren. In de periode 13 januari 2016 tot en met 26 januari 2016 is zeven maal gecontroleerd en evenmin zijn parkeerprobleem vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college uit deze parkeeronderzoeken mogen afleiden dat de parkeerdruk in de [adres] groot kan zijn, maar dat in de nabije omgeving is voorzien in voldoende parkeerplaatsen. De rechtbank ziet geen aanleiding de parkeeronderzoeken van het college niet te volgen. Eisers hebben geen tegenonderzoek laten verrichten, noch hebben zij de conclusies anderszins weerlegd. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat er door de parkeerbehoefte van de bewoners van de woning [adres] geen verstoring van een geordend woon- en leefmilieu optreedt.
8.3
De rechtbank overweegt verder dat eisers geluidhinder en andere overlast vrezen. De rechtbank is niet gebleken dat deze vrees terecht is. Er is geen sprake van (gegronde) klachten en/of handhavend optreden tegen overlastgevende situaties door bewoners van de [adres] . De door eisers genoemde incidenten leiden de rechtbank niet tot het oordeel dat er een onevenredige verstoring van het woon- en leefklimaat ontstaat door het bewonen van de woning door zes (volwassen) personen in plaats van één huishouden.
8.4
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat aan de criteria zoals genoemd in artikel 3 van de Beleidsregel is voldaan. De rechtbank is van oordeel dat het motiveren langs de lijn van de criteria van de Beleidsregel kan leiden tot de conclusie dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hetgeen eisers hebben aangevoerd noopt niet tot het oordeel dat de onderbouwing van de goede ruimtelijke ordening tekortschiet. Het college was derhalve op basis van artikel 2.12, eerste lid, aanhef onder a, onder 2º, van de Wabo juncto artikel 2.7 van het Bor juncto artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II van het Bor bevoegd om gebruik in afwijking van de bestemming toe te staan.
9. 9.1 De rechtbank overweegt dat het college het belang van een deugdelijke huisvesting van arbeidsmigranten heeft meegewogen. Het aantal arbeidsmigranten in een eengezinswoning is gemaximeerd op zes. Dit is zowel in het belang van de arbeidsmigranten zelf als in het belang van omwonenden. Voorts is van belang dat het college van zijn beleidsvrijheid gebruik heeft gemaakt om aan het verlenen van een afwijking een termijn van in eerste instantie vijf jaren te verbinden. In die periode van vijf jaren kan een evaluatie plaatsvinden van de bewoning door maximaal zes personen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt hiermee aan de belangen van de omwonenden tegemoetgekomen omdat de woonsituatie kan worden gemonitord. Er zijn door eisers geen (overige) bijzondere omstandigheden aangevoerd. Een vergelijking met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840, gaat reeds hierom niet op.
9.2
Eisers hebben voorts een beroep gedaan op de artikelen 4.6 en 7.11 van het Bouwbesluit 2012. In artikel 7.18, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 is bepaald dat een woonfunctie niet wordt bewoond door meer dan één persoon per 12 m² gebruiksoppervlakte.
In de nota van toelichting bij artikel 7.18 van het Bouwbesluit 2012 staat expliciet dat dit artikel is bedoeld om te voorkomen dat de gezondheid van de bewoners door overbewoning in het geding komt. De betrokken rechtsregel strekt tot bescherming van de belangen van de bewoners van de [adres] en niet tot de omwonende eisers. Ook artikel 4.6 van het Bouwbesluit 2012, waarin is bepaald dat een woonfunctie een vloeroppervlakte heeft van ten minste 10 m² aan niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied, strekt zich tot de bewoners van de [adres] 18 en niet tot de omwonende eisers. Dit betekent dat artikel 8:69a van de Awb voor zover het beroep zich richt op voornoemde bepalingen van het Bouwbesluit 2012 aan een mogelijke vernietiging van het bestreden besluit in de weg staat. Nu eisers geen (geslaagd) beroep hebben gedaan op het vertrouwens- of gelijkheidsbeginsel, kan het beroep van eisers gemachtigde op de correctie Widdershoven niet slagen.
10. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het college in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor het in afwijking van het bestemmingsplan tijdelijk huisvesten van zes personen in de eengezinswoning aan de [adres] te [woonplaats] . De bestreden besluiten kunnen derhalve in stand blijven. De beroepen zullen ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, voorzitter, en mr. P.H.J.G. Römers en mr. V.E.H.G. Visser, leden, in aanwezigheid van mr. J.H.C.W. Vonk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.