ECLI:NL:RBZWB:2017:1155

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
28 februari 2017
Zaaknummer
5605164
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellingsovereenkomst en ontbinding arbeidsovereenkomst tussen Nuplex Resins B.V. en [verweerster]

In deze zaak heeft de kantonrechter te Bergen op Zoom op 15 februari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen Nuplex Resins B.V. en een voormalige werknemer, aangeduid als [verweerster]. De procedure betreft de vraag of een vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen en of deze kan worden ontbonden. De werknemer, [verweerster], was sinds 1987 in dienst bij Nuplex en had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Na een periode van arbeidsconflict en ziekteverzuim, heeft Nuplex een voorstel gedaan voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. De werknemer heeft aanvankelijk ingestemd met een concept-vaststellingsovereenkomst, maar heeft later, via haar nieuwe gemachtigde, aangegeven dat zij niet akkoord ging met de inhoud ervan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bedenktermijn van veertien dagen, zoals bedoeld in artikel 7:670b BW, was verstreken en dat de werknemer niet meer kon terugkomen op haar instemming. De rechter heeft geoordeeld dat de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig was en dat er geen gronden waren voor vernietiging. De kantonrechter heeft de verzoeken van Nuplex tot verklaring voor recht en de veroordeling van [verweerster] in de proceskosten toegewezen, terwijl het verzoek van [verweerster] tot vernietiging van de vaststellingsovereenkomst werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 5605164 AZ VERZ 16-134
Beschikking d.d. 15 februari 2017
inzake
de besloten vennootschap NUPLEX RESINS B.V.,gevestigd en kantoorhoudende te 4612 RB Bergen op Zoom aan de
Synthesebaan 1,
verzoekende partij in de hoofdzaak, tevens verwerende partij ten
aanzien van het (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek,
verder te noemen: Nuplex,
gemachtigde: mr. S.I. Witkamp, advocaat te Rotterdam,
tegen
mevrouw
[voorletters verweerster] [verweerster],
wonende te [woonplaats] aan de [adres] ,
verwerende partij in de hoofdzaak, tevens verzoekster ten aanzien van
het (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek,
verder te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. D. Melse, werkzaam bij BTO Advies te Andel.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
het verzoekschrift met producties, ontvangen ter griffie op 23 december 2016;
het verweerschrift tevens houdende een (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek met producties, ontvangen ter griffie op 2 februari 2017;
de aantekeningen van de griffier met betrekking tot de mondelinge behandeling ter zitting van 7 februari 2017, met daaraan gehecht de pleitnota’s van de gemachtigden van partijen en het bijbehorend audiëntieblad.
Vermelding verdient dat de kantonrechter de mondelinge behandeling na het debat over de hierna te bespreken onderwerpen heeft afgesloten met de mededeling dat hij heden uitspraak zou doen met betrekking de door Nuplex verzochte verklaring voor recht en (afhankelijk van het antwoord op die vraag) het in het kader van het (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek gedane verzoek van [verweerster] tot vernietiging van de vaststellingsovereenkomst. Afhankelijk van het oordeel over die rechtsvragen zou dan eventueel een voortzetting van de mondelinge behandeling worden bepaald, met het oog waarop de gemachtigden van partijen daags na de zitting de verhinderdata van alle betrokkenen hebben opgegeven.

2.De feiten

2.1
Nuplex is een wereldwijd opererende fabrikant van harsen ten behoeve van de productie van verf. Bij haar vestiging in Bergen op Zoom zijn ongeveer 300 medewerkers in dienst.
2.2
[verweerster] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 november 1987 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) Nuplex. Er is sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 38 uur per week. Sinds 2002 is [verweerster] werkzaam in de functie van [functie]
[functie] tegen een bruto maandsalaris van € 3.279,40 exclusief vakantiegeld en overige emolumenten.
2.3
[verweerster] vervult haar werkzaamheden op de afdeling AMI (Analysis, Materials, Instrumentations) bij het onderdeel Research & Development. Deze afdeling houdt zich bezig met het ontwikkelen en modificeren van nieuwe en bestaande producten. Zij werkt in één van de 4 laboratoria van de afdeling Research & Development, te weten het analytisch laboratorium, dat onder leiding staat van A. van der Horst, Group Leader AMI/Principal Chemist Analystics.
2.4
Blijkens de in het verzoekschrift nader genoemde (en bijgevoegde) beoordelingen heeft [verweerster] de laatste jaren kritiek ontvangen op haar prestaties.
2.5
Op 28 september 2016 heeft [verweerster] zich ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft op
7 oktober 2016 geoordeeld dat geen sprake was van arbeidsongeschiktheid op grond van ziekte of gebrek, maar van een arbeidsconflict.
2.6
[verweerster] heeft op 14 oktober 2016 haar werkzaamheden hervat. Op diezelfde dag heeft de bedrijfsarts zijn eerdere oordeel bevestigd en partijen geadviseerd met elkaar in gesprek te gaan over een oplossing voor de ontstane situatie.
2.7
Nuplex heeft [verweerster] uitgenodigd voor een gesprek op 17 oktober 2016. Op advies van de bedrijfsarts heeft zij [verweerster] tot dat gesprek vrijgesteld van haar werkzaamheden.
2.8
In het gesprek op 17 oktober 2016 heeft Nuplex [verweerster] voorgesteld, vanwege het ontbreken van vertrouwen in een vruchtbare voortzetting van de samenwerking, de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen.
2.9
Op 26 oktober 2016 heeft Nuplex [verweerster] een concept-vaststellingsovereenkomst toegezonden en haar geadviseerd over dit voorstel juridisch advies in te winnen. De (toenmalige) gemachtigde van [verweerster] heeft – nadat hij op 18 oktober 2016 bezwaar had gemaakt tegen het voorstel tot beëindiging van het dienstverband – bij e-mail van 9 november 2016 gevraagd het voorstel nader toe te lichten en op punten aan te passen. Nuplex heeft dat bij brief van 10 november 2016 gedaan. Na e-mailcorrespondentie tussen de gemachtigden van partijen heeft de gemachtigde van [verweerster] op 28 november 2016 aan de gemachtigde van Nuplex kenbaar gemaakt dat [verweerster] akkoord ging met het laatst toegezonden concept van de vaststellingsovereenkomst.
2.1
Op 2 december 2016 heeft de (toenmalige) gemachtigde van [verweerster] aan de gemachtigde van Nuplex geschreven: “
Op 28 november jl. is er overeenstemming bereikt over de vertrekregeling. Die datum dient uiteraard in de vso te worden opgenomen, ook al vindt de ondertekening kennelijk noodgedwongen later plaats”.
2.11
Op 13 december 2016 heeft de huidige gemachtigde van [verweerster] aan de gemachtigde van Nuplex medegedeeld dat [verweerster] niet instemde met de inhoud van de vaststellings-overeenkomst. In reactie daarop heeft de gemachtigde van Nuplex, kort gezegd, laten weten
dat de bedenktermijn inmiddels was verstreken en dat zij [verweerster] aan haar instemming wenste te houden.
2.12
Op 14 december 2016 heeft de (huidige) gemachtigde van [verweerster] aan Nuplex bericht dat [verweerster] haar standpunt handhaaft dat geen akkoord is bereikt over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

3.Het verzoek van Nuplex (in de hoofdzaak) en het verzoek van [verweerster] in het(voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek

In de hoofdzaak
3.1.
Nuplex verzoekt de kantonrechter om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 april
2017 ten einde zal komen als gevolg van een rechtsgeldige beëindiging van de
arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden;
II de arbeidsovereenkomst tussen partijen (voorwaardelijk) te ontbinden, primair op grond
van artikel 7:671b jo. 7:669 lid 1 en 3 sub d BW, subsidiair op grond van artikel 7:671b
jo. 7:669 lid 1 en 3 sub g BW, alsmede
uitsluitend indien en voor zover de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbindt:III bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur gelegen tussen de
ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking;
IV aan [verweerster] ten hoogste een transitievergoeding zoals vermeld onder punt 63 van het
verzoekschrift toe te kennen en
V [verweerster] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, het salaris van de
gemachtigde van Nuplex daaronder begrepen.
3.2
[verweerster] voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de door Nuplex ingediende verzoeken en, voor het geval de kantonrechter de arbeidsovereenkomst mocht ontbinden,
tot toekenning van een hogere vergoeding dan door Nuplex genoemd, inclusief een billijke vergoeding.
In het kader van het (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek
3.3
[verweerster] verzoekt bij wege van een (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek, dat enkel aan de orde komt in het geval de kantonrechter in weerwil van haar verweer het verzoek van Nuplex tot het geven van een verklaring voor recht mocht toewijzen, de (dan) tussen partijen geldende vaststellingsovereenkomst te vernietigen.
3.4
Nuplex voert verweer tegen dat (voorwaardelijk) tegenverzoek van [verweerster] . Zij meent dat er geen enkele grond is om de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst te vernietigen.

4.De beoordeling

In de hoofdzaak en in het (voorwaardelijk) tegenverzoek
4.1
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van de zaak, heeft de kantonrechter partijen voorgehouden dat hij zich geplaatst ziet voor een tweetal juridische (voor-)vragen, te weten of de door Nuplex verzochte verklaring voor recht wel mogelijk is in het kader van de onderhavige verzoekschriftprocedure, alsmede of de in het kader van het (voorwaardelijk) tegenverzoek door [verweerster] verzochte vernietiging van de vaststellingsovereenkomst wel in de onderhavige verzoekschriftprocedure kan worden beoordeeld. Gesteld zou immers kunnen worden dat daarmee de (op zich genomen ruime) grenzen van artikel 7:686a BW worden overschreden. Daarbij tekent de kantonrechter aan dat in de parlementaire geschiedenis bij het begrip ‘daarmee verband houdende andere vorderingen’ als bedoeld in lid 3 van voormeld artikel door de minister is gesproken over “
alle mogelijke vorderingen die zijn gebaseerd op titel 7:10 BW”. Het verzoek van Nuplex tot het afgeven van een verklaring voor recht is echter gebaseerd op artikel 3:302 BW en het (voorwaardelijk) beroep van [verweerster] tot vernietiging van de vaststellingsovereenkomst is gebaseerd op artikel 7:904 lid 1 BW, welk artikel deel uitmaakt van titel 7:15 BW.
Partijen hebben vervolgens gezamenlijk aan de kantonrechter verzocht – onder het voorbehoud van hoger beroep – de vraag of tussen hen een rechtsgeldige (onherroepelijke) vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van het dienstverband tot stand is gekomen, alsmede – indien voormelde vraag bevestigend wordt beantwoord – de vraag of er redenen zijn om die vaststellingsovereenkomst te vernietigen, op de voet van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te beslechten. Gelet op dat verzoek behoeven voormelde kwesties in het kader van de thans voorliggende zaak tussen partijen geen beantwoording meer.
Is voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste? Termijn ex 7:670b lid 2 BW verstreken?
4.2.
De kantonrechter zal thans eerst beoordelen of, zoals Nuplex stelt en [verweerster] betwist, al dan niet tussen hen een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen en zo ja, of die vaststellingsovereenkomst op 13 december 2016, toen de (huidige) gemachtigde van [verweerster] zich tot Nuplex wendde, nog ontbonden kon worden.
4.3
[verweerster] betoogt dat geen vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen nu zij geen handtekening heeft geplaatst onder een dergelijke overeenkomst. Dit verweer treft geen doel. De kantonrechter overweegt daartoe het navolgende.
4.4
In haar vonnis van 7 december 2016 heeft de kantonrechter te Leiden met betrekking tot de vraag of aan het in artikel 7:670b BW bedoelde schriftelijkheidsvereiste is voldaan, het volgende overwogen.
“4.2 Artikel 7:670 b BW bepaalt, voor zover van belang, het volgende:
“1. Een overeenkomst waarmee een arbeidsovereenkomst wordt beëindigd, is slechts geldig, indien deze schriftelijk is aangegaan.
2. Indien de arbeidsovereenkomst door middel van een schriftelijke overeenkomst wordt beëindigd, heeft de werknemer het recht om deze overeenkomst zonder opgaaf van redenen, binnen veertien dagen na de datum waarop de overeenkomst tot stand is gekomen, door een schriftelijke, aan de werkgever gerichte,
verklaring te ontbinden”.
4.3
Uit de wettekst van artikel 7:670b lid 1 volgt dus dat de beëindigingsovereenkomst
schriftelijk moet zijn aangegaan. Niet duidelijk is of een bereikte schriftelijke
overeenstemming tussen de gemachtigden van partijen moet worden gevolgd door een
door partijen zelf ondertekende vaststellingsovereenkomst. In dit verband is het
volgende uit de wetsgeschiedenis van belang:
a) Vanwege het grote belang van een werknemer bij behoud van een arbeidsrelatie is er
voor gekozen om werknemers die schriftelijk instemmen met een opzegging of die
een beëindigingsovereenkomst ondertekenen een bedenktermijn van veertien dagen
te gunnen om hierop terug te komen.
b) Voor de tekst van artikel 7:670b lid 1 BW is aansluiting gezocht bij artikel 7:653 lid
1 BW (het schriftelijkheidsvereiste bij een concurrentiebeding). Het doel van de
bedenktijd is, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis, om enerzijds te voorkomen dat de
werknemer onder druk van de werkgever instemt, terwijl hij onvoldoende heeft
kunnen overzien welke gevolgen de beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor
hem heeft en anderzijds het bieden van de mogelijkheid voor de werknemer om|
juridisch advies in te winnen.
c) De rechtszekerheid brengt mee dat partijen gebaat zijn bij een duidelijk aantoonbaar
en concreet moment waarop de bedenktijd van veertien dagen aanvangt.
4.4
De kantonrechter is van oordeel dat het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:670b BW
niet zover gaat dat de bedenktijd pas gaat lopen na ondertekening door partijen van de
beëindigingsovereenkomst. Een zo vergaande afwijking van het reguliere
contractenrecht en het systeem van aanbod en aanvaarding zou, zo de wetgever dat
heeft bedoeld, in de wet of in ieder geval in de wetsgeschiedenis zijn genoemd. Aan het
schriftelijkheidsvereiste ligt ten grondslag “dat in het vereiste van geschrift een
bijzondere waarborg is gelegen dat de werknemer de consequenties van dit voor hem
bezwarende beding goed heeft overwogen” (Hoge Raad 28 maart 2008, JIN 2008/288).
Voorts blijkt uit de jurisprudentie dat met mededelingen per Whats-App en met
akkoordverklaringen per e-mail voldaan kan worden aan het schriftelijkheidsvereiste”.
4.5
De kantonrechter sluit zich aan bij dit oordeel van zijn ambtgenoot en maakt dit tot het zijne.
4.6
Uit de stukken blijkt dat de gemachtigde van Nuplex op 24 november 2016 (om 09.42) aan de (toenmalige) gemachtigde van [verweerster] de concept-beëindigingsovereenkomst heeft toegezonden, waarin onder meer de volgende elementen zijn opgenomen: een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 2017, vrijstelling van [verweerster] van het verrichten van werkzaamheden met behoud van salaris en vakantietoeslag en betaling van een vergoeding. In dit document is ook een bepaling opgenomen omtrent het bedenkrecht van [verweerster] .
Na de ontvangst van deze concept-vaststellingsovereenkomst heeft de gemachtigde van [verweerster] op dezelfde dag (om 11.48 uur) per e-mail aan de gemachtigde van Nuplex bericht: “
Ik heb de gewijzigde vso ontvangen. Wat nog ontbreekt is de expliciete toezegging van werkgever dat mw. [verweerster] haar persoonlijke spullen (zoals studieboeken) en behaalde certificaten van de gevolgde cursussen tegemoet mag zien. De formele (thans nog in concept aangeleverde) vso alsmede de hier bedoelde verklaring zie ik graag tegemoet”.
Bij e-mail van 28 november 2016 (om 09.52 uur) schreef de gemachtigde van Nuplex vervolgens aan de gemachtigde van [verweerster] :
“Uw cliënte kan met cliënte een afspraak maken voor het ophalen / laten ophalen van haarpersoonlijke eigendommen. (…)Mag ik thans vóór 10.30 uur de bevestiging ontvangen dat partijen integrale overeenstemming hebben ontvangen. (…).
In reactie op deze e-mail heeft de gemachtigde van [verweerster] bij e-mail van 28 november 2016 (om 11.53 uur) aan de gemachtigde van Nuplex bericht:
“Cliente gaat akkoord met het laatst toegezonden concept VSO. Ik verzoek u om dede definitieve versie ervan per post naar haar toe te sturen. (…)”.
4.7
Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit de hiervoor weergegeven e-mail correspondentie tussen (de gemachtigden van) partijen dat zij op 28 november 2016 schriftelijk overeenstemming hebben bereikt over een beëindiging van de arbeids-overeenkomst. Er was immers, zoals blijkt uit die e-mails, overeenstemming bereikt over de inhoud van de beëindigingsovereenkomst, zoals ook met zoveel woorden is bevestigd in het e-mailbericht van (de toenmalige gemachtigde van) [verweerster] van 2 december 2016. Dat betekent dat de in artikel 7:670b BW bedoelde bedenktermijn van 14 dagen op 28 november 2016 is gaan lopen en dat die termijn op 13 december 2016, de dag waarop de huidige gemachtigde van [verweerster] aan Nuplex berichtte dat [verweerster] het niet eens was met de inhoud van de (concept-)vaststellingsovereenkomst, reeds was verstreken. De vaststellings-overeenkomst kon op dat moment derhalve niet meer worden ontbonden door [verweerster] . Dat zij die vaststellingsovereenkomst nimmer met een handtekening heeft bekrachtigd, maakt dat niet anders.
4.8
Gelet op het vorenstaande is de door Nuplex verzochte verklaring voor recht toewijsbaar.
vernietiging van de vaststellingsovereenkomst (het voorwaardelijk tegenverzoek)?
4.9
De vervolgvraag (door [verweerster] te berde gebracht onder de voorwaarde dat geoordeeld zou worden dat tussen partijen een rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, die vanwege het verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 7:670b BW niet meer kan worden ontbonden) luidt of er (een) reden(en) is/zijn om de tussen partijen tot stand gekomen vaststellingsovereenkomst te vernietigen.
4.1
[verweerster] meent dat daartoe aanleiding bestaat. In het namens haar ingediende verweerschrift wordt daartoe – met een beroep op artikel 7:904 lid 1 BW – betoogd dat het, zowel met betrekking tot de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst als met betrekking tot de inhoud ervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, onaanvaardbaar is haar aan de vaststellingsovereenkomst gebonden te achten.
Ter toelichting stelt [verweerster] in dat verband – sterk verkort weergegeven –, onder meer, dat Nuplex door langdurig, onterechte en vernietigende kritiek op haar functioneren te leveren een onwerkbare situatie heeft gecreëerd en haar daarmee mentaal heeft geknakt. Voorts stelt zij dat Nuplex haar onder druk heeft gezet door aan te dringen op een snelle beslissing tot instemming met het beëindigingsvoorstel. Bovendien verliep de communicatie tussen haar toenmalige gemachtigde en Nuplex stroef en werden de door haar aangedragen alternatieven om haar baan te behouden van tafel geveegd. [verweerster] wijst erop dat zij zich ziek voelde en dat zij niet in staat was te werken. Nuplex had haar op de mogelijkheid van het aanvragen van een deskundigenoordeel moeten wijzen alsmede op haar recht op de transitievergoeding, aldus [verweerster] .
4.11
Nuplex bestrijdt dit betoog van [verweerster] . Nuplex benadrukt dat van enige, laat staan ongeoorloofde, druk geen sprake is geweest en dat [verweerster] daarvan ook geen concreet voorbeeld noemt. Voorts wijst Nuplex erop dat de onderhandelingen, waarbij [verweerster] werd bijgestaan door een jurist van de FNV, ruim een maand hebben geduurd. [verweerster] heeft ruimschoots de tijd gehad om zich over het voorstel te beraden en daarover advies in te winnen. Tijdens de onderhandelingen is er geen direct contact geweest tussen Nuplex en
[verweerster] . Partijen hebben langdurig en op detailniveau over de tekst en de inhoud van de vaststellingsovereenkomst onderhandeld. Daarbij zijn op verzoek van [verweerster] wijzigingen in de tekst aangebracht. [verweerster] heeft uit vrije wil met de vaststellingsovereenkomst ingestemd en is daaraan gebonden, aldus Nuplex.
4.12
Artikel 7:904 lid 1 BW luidt:
“Indien gebondenheid aan een beslissing van een partij of van een derde in verband met inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, is die beslissing vernietigbaar”.
Dit artikel ziet uitsluitend op een beslissing van een partij of van een derde (als bedoeld in lid 2 van artikel 7:900 lid 2 BW) en
nietop een vaststellingsovereenkomst die tot stand is gekomen krachtens een beslissing van partijen gezamenlijk.
4.13
In het onderhavige geval hebben partijen gezamenlijk besloten de tussen hen bestaande
arbeidsovereenkomst te beëindigen. Die beslissing, en de gevolgen daarvan (bestaande onder meer uit toekenning aan [verweerster] van een vergoeding), kan derhalve niet met een beroep op voormeld artikel ongedaan worden gemaakt. Dat het initiatief om tot beëindiging van het dienstverband te komen door Nuplex is genomen en dat [verweerster] , zoals volgt uit haar uitvoerig gemotiveerde toelichting, meent dat Nuplex op onjuiste gronden en in strijd met goed werkgeverschap op een beëindiging van het dienstverband heeft afgekoerst, maakt een en ander niet anders. Door middel van een vaststellingsovereenkomst binden partijen zich juist, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, jegens elkaar aan een vaststelling daarvan, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken, zoals artikel 7:900 BW dat formuleert. Partijen zijn jegens elkaar aan de vaststelling gebonden, zelfs in het geval – achteraf oordelend – zou moeten worden vastgesteld dat, bijvoorbeeld, een door Nuplex ingediend ontbindingsverzoek wegens disfunctioneren van [verweerster] kansloos zou zijn geweest. Indien [verweerster] meende dat geen beëindiging van de arbeidsovereenkomst diende te volgen en/of dat de aan haar aangeboden vergoeding geen recht deed aan haar belangen, dan had zij niet moet instemmen met de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en dat ondubbelzinnig aan haar gemachtigde kenbaar moeten maken, opdat die gemachtigde dat dan aan Nuplex had kunnen mededelen om eventueel nader over pijnpunten te onderhandelen, of om mede te delen dat – indien Nuplex niet terug zou komen op haar wens tot beëindiging van het dienstverband – de weg naar de kantonrechter onvermijdelijk was.
4.14
De kantonrechter overweegt volledigheidshalve nog dat een rechtshandeling vernietigbaar is, wanneer zij onder invloed van een wilsgebrek (bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden - zie artikel 3:44 BW) of dwaling (zie artikel 6:228 BW) tot stand is gekomen. Vernietiging van een rechtshandeling op grond van een van deze wilsgebreken vergt een expliciet beroep daarop door betrokkene, alsmede een gemotiveerde onderbouwing. [verweerster] heeft een dergelijk expliciet (onderbouwd) beroep niet gedaan.
4.15
Gelet op het vorenstaande zal het verzoek van [verweerster] tot vernietiging van de vaststellingsovereenkomst worden afgewezen.
(voorts) ten aanzien van het verzoek in de hoofdzaak:
4.16
Nu de kantonrechter voor recht zal verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen door middel van de hiervoor besproken vaststellingsovereenkomst met wederzijds
goedvinden tot een einde zal komen per 1 april 2017 en er geen gronden aanwezig worden geoordeeld om die vaststellingsovereenkomst te vernietigen, wordt niet toegekomen aan de in overweging 3.2 onder II en verder genoemde overige verzoeken van Nuplex, waaronder haar verzoek om de arbeidsovereenkomst
voorwaardelijkte ontbinden. Waar de formulering van het verzoek tot ontbinding onder punt II nog de indruk zou kunnen wekken dat Nuplex hoe dan ook – dat wil zeggen: ook in het geval van het afgeven van de verklaring voor recht – een (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor ogen heeft gehad, moet het er, gelet op de tekst van de alinea’s 52 en 65 van het verzoekschrift, voor worden gehouden dat de verzoeken onder 3.2 II en verder uitsluitend zouden gelden voor het geval de onder I bedoelde verklaring voor recht niet zou worden afgegeven. Die situatie doet zich niet voor.
in de hoofdzaak en in de zaak van het zelfstandig tegenverzoek
4.17
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en beslist, is er geen aanleiding meer voor een voortzetting van de mondelinge behandeling.
4.18
[verweerster] zal als de – zowel in de hoofdzaak als in de zaak van het voorwaardelijk tegenverzoek – in het ongelijk te stellen partij de kosten van deze procedure dienen te dragen. Die kosten worden tot aan deze uitspraak in de hoofdzaak begroot op € 517,00
(te weten € 117,00 aan griffierecht en € 400,00 voor salaris voor de gemachtigde van Nuplex). In de zaak van het voorwaardelijk tegenverzoek zullen die kosten, nu van substantiële extra werkzaamheden voor de gemachtigde van Nuplex geen sprake is geweest, op nihil worden gesteld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In de hoofdzaak
5.1
verklaart voor recht dat de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 april 2017 ten einde zal komen als gevolg van een rechtsgeldige beëindiging met wederzijds goedvinden;
5.2
veroordeelt [verweerster] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van Nuplex tot en met heden worden begroot op € 517,00, waarin begrepen een bedrag van € 400,00 voor salaris voor de gemachtigde van Nuplex;
5.3
verklaart deze beschikking, wat betreft de kostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst af het meer of anders verzochte;
In de zaak van het zelfstandig tegenverzoek:
5.5
wijst het verzoek van [verweerster] tot vernietiging van de vaststellingsovereenkomst af;
5.6
veroordeelt [verweerster] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van Nuplex tot en met heden worden begroot NIHIL.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.J. van den Boom, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 februari 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.