ECLI:NL:RBZWB:2017:1

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 januari 2017
Publicatiedatum
2 januari 2017
Zaaknummer
AWB 16_7726
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting van WIA-uitkering op basis van Pools pensioen en motiveringsgebrek UWV

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 2 januari 2017, staat de korting van de WIA-uitkering van eiseres op basis van haar Poolse pensioen centraal. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 5 augustus 2016, waarin haar WIA-uitkering werd gekort vanwege de ontvangst van een Pools pensioen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV in het bestreden besluit niet heeft gemotiveerd op welke gronden de korting met terugwerkende kracht is toegepast. Dit motiveringsgebrek leidt ertoe dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt.

De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om het motiveringsgebrek te herstellen. Dit is mogelijk op basis van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de rechtbank de mogelijkheid biedt om een bestuursorgaan de gelegenheid te geven een gebrek in het besluit te herstellen. De rechtbank heeft een termijn van twee weken gesteld voor het UWV om de benodigde motivering te geven. Indien het UWV geen gebruik maakt van deze gelegenheid, zal de rechtbank binnen zes weken na het verstrijken van de termijn een einduitspraak doen.

De zaak is van belang voor de rechtszekerheid van uitkeringsgerechtigden en de toepassing van de regels omtrent de korting van uitkeringen bij samenloop met buitenlandse pensioenen. De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de beleidsregels van het UWV en de richtlijnen die van toepassing zijn bij herzieningen met terugwerkende kracht. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door het UWV bij besluiten die de rechten van uitkeringsgerechtigden raken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/7726 WIA

tussenuitspraak van 2 januari 2017 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], [woonplaats eiseres], eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Heerlen), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 augustus 2016 (bestreden besluit) van het UWV inzake de korting van haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 19 december 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger UWV].

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres ontvangt vanaf 31 maart 2012 een Poolse (rente) uitkering. Per 4 november 2013 is aan haar een WIA-uitkering toegekend.
Bij besluit van 5 april 2016 (primair besluit) heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat vanaf 4 november 2013 haar Poolse uitkering wordt gekort op haar WIA-uitkering. Haar WIA-uitkering bedraagt dan € 40,51 (bruto) per dag. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit primaire besluit.
Bij bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2. Eiseres heeft in beroep, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat pas op 5 april 2016 aan haar is meegedeeld dat haar Poolse pensioen wordt gekort.
3. In artikel 73, tweede lid, van de WIA is bepaald, voor zover hier van belang, dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld ter voorkoming of beperking van samenloop van een uitkering op grond van deze wet met uitkering op grond van de sociale wetgeving van een andere Mogendheid. Deze regels zijn gesteld in het besluit voorkoming en beperking samenloop WAO- en Wet WIA-uitkeringen met uitkeringen op grond van de sociale wetgeving van een andere Mogendheid (besluit Samenloop).
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder c, van het besluit Samenloop wordt bij samenloop over eenzelfde tijdvak van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering met een ouderdomsuitkering van een andere Mogendheid, dan wel enige andere uitkering van een andere Mogendheid welke in verband met het bereikt hebben van een bepaalde leeftijd is toegekend, de arbeidsongeschiktheids-uitkering slechts uitbetaald, indien en voor zover deze het totale bedrag van de ouderdomsuitkering of soortgelijke uitkering overtreft.
In het derde lid is bepaald dat het eerste en het tweede lid van overeenkomstige toepassing zijn op de uitkeringen op grond van de hoofdstukken 6 en 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen met dien verstande dat onder arbeidsongeschiktheid wordt verstaan: volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid onderscheidenlijk gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid als bedoeld in die wet.
4. In geschil is of het UWV op goede gronden het Poolse pensioen van eiseres met terugwerkende kracht in mindering heeft gebracht op haar WIA-uitkering.
Ter zitting heeft eiseres erkend dat zij in 2012 het Poolse pensioen toegekend heeft gekregen. Niet in geschil is dat eiseres dit – door op de vraag of zij een uitkering uit een ander land dan Nederland heeft het antwoord nee aan te kruisen – niet op haar aanvraagformulier van 21 augustus 2013 voor de WIA-uitkering heeft vermeld. Eiseres heeft hieromtrent gesteld dat zij bij de aanvraag begeleid is door iemand van Jobsupport en dat die persoon aan eiseres heeft gezegd dat haar pensioen niet van belang is voor de WIA-uitkering.
In april 2014 heeft eiseres, na expliciete uitvraag door het UWV, doorgegeven dat zij een Pools pensioen ontvangt en heeft zij daarover gegevens verstrekt.
Ingevolge artikel 73 van de WIA moet een buitenlands pensioen gekort worden. Dat het pensioen mogelijk (deels) is opgebouwd in een periode dat Polen nog niet tot de Europese Unie behoorde is daarbij niet van belang. In beginsel is het UWV dan ook verplicht het buitenlands pensioen te korten. Onder omstandigheden kan toepassing met terugwerkende kracht echter in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel of met een (andere) ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel. In dit verband is van belang dat het UWV beleid (de beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkering; hierna ‘de beleidsregels’) heeft over herzieningen met terugwerkende kracht, waarbij onderscheid wordt gemaakt in de situaties dat er sprake is van teveel betaalde uitkering door toedoen van een belanghebbende of dat het de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.
Voor de beoordeling of het de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, heeft het UWV richtlijnen opgesteld. Voor een weergave van die richtlijnen verwijst de rechtbank naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 september 2015 in een soortgelijke zaak (ECLI:NL:CRVB:2015:3169).
5. De rechtbank stelt vast dat het UWV in het bestreden besluit niet heeft gemotiveerd op grond waarvan de uitkering met terugwerkende kracht wordt gekort. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens een motiveringsgebrek.
De rechtbank heeft op 2 december 2016 schriftelijk aan het UWV gevraagd duidelijk te maken wat de grondslag is om met terugwerkende kracht de uitkering te verlagen. Tevens is het UWV verzocht om bij de reactie op die vraag de beleidsregels te betrekken en de richtlijnen zoals weergegeven in de onder 4 genoemde uitspraak.
Het UWV is in zijn schriftelijke reactie van 6 december 2016 niet ingegaan op de vraag over de grondslag, op de beleidsregels en op de richtlijnen. Ook ter zitting heeft de gemachtigde van het UWV geen duidelijk onderbouwd standpunt ingenomen over de grondslag van de korting met terugwerkende kracht.
6. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen om alsnog te motiveren wat de grondslag is om de korting met terugwerkende kracht toe te passen. De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
7. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op 2 weken. Gelet op de eerdere schriftelijke vraagstelling en de ter zitting aan de gemachtigde van het UWV gestelde vragen moet een termijn van twee weken in dit geval ruimschoots toereikend zijn.
Als het UWV geen gebruik wil maken van de herstelmogelijkheid, dient het UWV dit conform het bepaalde in artikel 8:51b, eerste lid, Awb binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres overeenkomstig het in artikel 8:51b, derde lid, Awb bepaalde, in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Na het verstrijken van deze termijn zal de rechtbank overeenkomstig artikel 8:57, tweede lid, onder c en d, Awb in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
Indien het UWV geen gebruik maakt van de gelegenheid tot herstel, dan wel na het ongebruikt verstrijken van de termijn van twee weken voor het herstellen van het gebrek, zal de rechtbank op grond van artikel 8:57, tweede lid, onder a en b, Awb, binnen zes weken na het verstrijken van de gestelde termijn of het ontvangen van het bericht van het UWV einduitspraak doen.
8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- heropent het onderzoek;
- stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in overwegingen 5 en 6 van deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- stelt eiseres in de gelegenheid om binnen vier weken na de datum van verzending van de nadere motivering van het UWV, hierop een schriftelijke reactie te geven;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, voorzitter, en mr. R.P. Broeders en mr. M.Z.B. Sterk, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: