ECLI:NL:RBZWB:2016:8757

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2016
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
02/688065-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens gebruik van diensten van als prostituee ingezette minderjarige

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2016 uitspraak gedaan tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige prostituee. De zaak werd behandeld op de zitting van 1 december 2016, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. I.H.C.M. van Dorst, presenteerde het bewijs, waaronder de aangifte van het slachtoffer en het onderzoek naar de telefoons van zowel het slachtoffer als de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, wettig en overtuigend schuldig was aan het ten laste gelegde feit. De verdachte had op 17 november 2014 seksuele handelingen verricht met een minderjarige die zich beschikbaar stelde voor prostitutie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich had moeten vergewissen van de leeftijd van het slachtoffer, maar dat hij niet opzettelijk naar een minderjarige had gezocht. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één dag op, gecombineerd met een taakstraf van 180 uur, en vervangende hechtenis van 90 dagen. De rechtbank hield rekening met de psychische problematiek van de verdachte en de omstandigheden van de zaak, waaronder het onvoldoende optreden van de politie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/688065-16
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 december 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres verdachte] ,
raadsman mr. E.G.M. Smit, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 december 2016. Verdachte is niet verschenen. Wel is aanwezig zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie
mr. I.H.C.M. van Dorst en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt, waarna het onderzoek ter terechtzitting formeel is gesloten op 5 december 2016.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 november 2014 te Middelburg
ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 1997
die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een
derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de
leeftijd van achttien jaren had bereikt,
welke ontucht bestond uit:
het brengen en/of houden van zijn verdachtes penis in de vagina van die [slachtoffer]
.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op de aangifte, het aanvullende verhoor van het slachtoffer en het onderzoek van de telefoon van het slachtoffer alsook die van verdachte. De verklaring van verdachte dat hij geen contact heeft gehad met het slachtoffer acht zij ongeloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu verdachte de verdenking nadrukkelijk en gemotiveerd ontkent.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 11 november 2014 werd naar aanleiding van een op [website] geplaatste advertentie omstreeks 13.00 uur door leden van het Zeeuwse Prostitutie Controle Team (PCT) een afspraak gemaakt met de in de advertentie vermelde ‘ [slachtoffer] ’ op het adres [adres 1] te Middelburg. ‘ [slachtoffer] ’ meldde dat haar vriendin open zou doen en dat ook met die vriendin afgerekend diende te worden. Ter plaatse gaf ‘ [slachtoffer] ’ op te zijn [slachtoffer] de Wit, geboren op 25 augustus 1995. Zij kon zich niet legitimeren, gaf een adres op waar zij eerder had gewoond, wist niet waar ze nu woonde en wist ook niet wie de advertentie had geplaatst. Een vrouw voerde het woord. Zij bleek te zijn de (latere) verdachte [medeverdachte] , die op dat moment woonachtig was op dat adres. Niet werd uitgesloten dat zij mogelijk misbruik maakte van ‘ [slachtoffer] ’. Om geen argwaan te wekken is de situatie zo gelaten met de intentie om de volgende dag contact op te nemen met ‘ [slachtoffer] ’. Na deze controle bleek noch ‘ [slachtoffer] ’, noch het door haar opgegeven adres voor te komen in enig politiesysteem. Er bleek geen contact meer met haar gelegd te kunnen worden.
Op 1 december 2014 werd naar aanleiding van voornoemde controle door de recherche Tilburg contact opgenomen met het Zeeuwse PCT in verband met de vermissing van de 17-jarige [slachtoffer] . Uit het onderzoek naar haar vermissing is het vermoeden naar voren gekomen dat drie verdachten [slachtoffer] hebben geronseld ten behoeve van de prostitutie, haar vervolgens in de prostitutie hebben gebracht en uitgebuit. [slachtoffer] werd op een foto herkend als zijnde het meisje dat op 11 november 2014 had opgegeven te zijn ‘ [slachtoffer] de Wit’.
[slachtoffer] werd op 1 december 2014 omstreeks 23.30 uur door de politie in Vlissingen aangetroffen.
Redengevende feiten en omstandigheden
[slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 1997 te Roosendaal [1] , heeft op 7 september 2015 aangifte gedaan van mensenhandel. Zij heeft kort samengevat verklaard dat zij door twee mannen en een vrouw gedurende een periode van ruim drie weken is gedwongen seksuele handelingen te verrichten met klanten. Er zijn advertenties van haar geplaatst op verschillende sekssites onder de naam Priscilla en later ook [slachtoffer] . Haar telefoonnummer was [telefoonnummer 1] . [2] De telefoon die door haar werd gebruikt om in contact te komen met klanten van seksadvertenties is in beslag genomen en onderzocht. Uit dat onderzoek is gebleken dat de telefoon over de periode van 14 november 2014 tot en met 25 november 2014 100 WhatsAppberichten bevat van klanten die informatie vragen met betrekking tot seksuele handelingen en de prijs daarvan. In 18 WhatsAppberichten worden in de periode van 14 tot en met 25 november 2014 afspraken gemaakt met klanten. [3] Er is een onderzoek ingesteld naar de bij de WhatsAppberichten behorende 06-nummers en de gebruikers daarvan. [4] Op 17 november 2014 tussen 20.40 uur en 21.22 uur is er een WhatsAppcontact met het nummer [telefoonnummer 2] . De gebruiker van dit nummer noemt zichzelf Hazem en schrijft dat hij 45 jaar oud is. Er wordt een afspraak gemaakt voor een uurtje op 17 november 2014 om 21.30 uur op het adres [adres 2] te Middelburg. Het 06-nummer staat op naam van verdachte en hij staat ingeschreven op het vermelde adres. [5] Tijdens haar aanvullende verhoor wordt aan [slachtoffer] een foto van verdachte getoond en gevraagd of zij de man herkent. Zij herkent de man en verklaart dat zij bij hem thuis is geweest. Zij heeft hem niet gepijpt, omdat hij er nogal vies uit zag. Wel hebben zij zonder condoom seks gehad. Deze man wilde doorgaan nadat de afgesproken tijd was verstreken. Hij betaalde maar 70 euro terwijl zij voor een uur hadden afgesproken. [6]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij een witte Samsung S3 heeft, dat het nummer [telefoonnummer 3] zijn nummer is en dat hij woonachtig is op het adres [adres 2] te Middelburg. [7] De telefoon van verdachte is onderzocht en daarbij werd een contactpersoon aangetroffen met de naam Prisilla en telefoonnummer [telefoonnummer 1] [8] . Verdachte ontkent echter dat hij contact heeft gehad en seksuele handelingen met haar heeft verricht.
Conclusie
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] nooit heeft ontmoet, gelet op de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, ongeloofwaardig. Zij acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen op de wijze als hierna onder 4.4 vermeld.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijop
of omstreeks17 november 2014 te Middelburg
ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 1997
die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een
derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de
leeftijd van achttien jaren had bereikt,
welke ontucht bestond uit:
het brengen en
/ofhouden van zijn verdachtes penis in de vagina van die Van
Helden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 8 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, waarbij zij zich onder meer heeft gebaseerd op artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (verder Sr) en de Richtlijn van het Openbaar Ministerie met betrekking tot artikel 248b Sr. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 22b Sr blijkt dat de wetgever nadrukkelijk heeft bedoeld dat voor delicten als artikel 248b Sr uitsluitend gevangenisstraf moet worden opgelegd. Artikel 22b Sr kan alleen buiten toepassing worden gelaten als sprake is van door de wetgever niet verdisconteerde omstandigheden. In dit geval is daar geen sprake van. Ook in geval van artikel 22b, lid 3 Sr dient een substantiële gevangenisstraf te worden opgelegd. Het opleggen van één dag gevangenisstraf zoals bijvoorbeeld in de Valkenburgse zedenzaak is gedaan, is in strijd met de nadrukkelijke ratio van de wetgever. Verdachte valt, gelet op de bewezen handelingen, in categorie 2 van de Richtlijn. Uitgangspunt is een gevangenisstraf van 6 maanden. In deze zaak gelden de bijzondere kwetsbaarheid van het slachtoffer en het feit dat er penetratie heeft plaatsgevonden als strafverzwarende omstandigheden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, zoals hiervoor is weergegeven, op het standpunt gesteld dat niet tot een bewezenverklaring gekomen kan worden. In het geval de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman aangevoerd dat de bewustheid met betrekking tot de leeftijd van het slachtoffer weliswaar geobjectiveerd is, maar dat het voor verdachte niet makkelijk te doorzien zal zijn geweest dat het slachtoffer op de ten laste gelegde datum nog net geen 18 jaar was. Verdachte is ook niet bewust op zoek geweest naar seks met een minderjarige. De raadsman verzoekt de rechtbank, gelet op artikel 22b Sr, een gevangenisstraf voor de duur van één dag op te leggen in combinatie met een werkstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het hebben van seks met een minderjarige prostituee, hetgeen strafbaar is gesteld in artikel 248b Sr. Het betreffende meisje is slachtoffer geworden van mensenhandel door derden. In voornoemd artikel staat de bescherming van minderjarigen centraal. Minderjarigen moeten kunnen opgroeien in een veilige omgeving en zich veilig kunnen ontwikkelen, ook op seksueel gebied. Blootstelling aan prostitutie op jonge leeftijd heeft vaak grote gevolgen voor de minderjarige op langere termijn en gezien hun jeugdige leeftijd kan niet worden verwacht dat zij deze op dat moment kunnen overzien. Het risico op seksueel overdraagbare aandoeningen is aanwezig bij seks zonder condoom. Jeugdprostitutie is een ernstig zedendelict. Het slachtoffer heeft in een relatief korte periode tegen betaling seks gehad met een grote hoeveelheid mannen.
Het feit van artikel 248b Sr kan zich in vele varianten van feitelijke situaties voordoen. Verdachte heeft gebruik gemaakt van de diensten van een minderjarige prostituee. Hij is met haar in contact gekomen via een advertentie op de website [website] . In deze advertentie werd onder meer vermeld dat zij meerderjarig was. Verdachte heeft met haar een afspraak gemaakt bij hem thuis. Bij het seksueel contact is sprake geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer zonder daarbij gebruik te maken van een condoom. De rechtbank acht dit zéér laakbaar. Niet is gebleken dat verdachte op enige wijze de leeftijd van het slachtoffer heeft gecontroleerd. Door het handelen van verdachte is inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte heeft door zijn handelwijze bijgedragen aan het in stand houden van jeugdprostitutie en dit kan hem ook worden aangerekend. Vast is komen te staan dat het om een extra kwetsbaar meisje ging. Blijkens de door het slachtoffer afgelegde verklaringen heeft zij als gevolg van hetgeen haar is overkomen te kampen met ernstige psychische problematiek en heeft zij, doordat zij ook zonder condoom seksuele handelingen heeft moeten verrichten bij klanten, twee geslachtziektes opgelopen waardoor zij mogelijk geen kinderen zal kunnen krijgen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 4 november 2016, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Over verdachte is op 9 juni 2016 een rapport opgemaakt door Reclassering Nederland. Hieruit komt naar voren dat bij verdachte sprake is van psychische problematiek, bestaande uit depressie en trekken van een obsessief compulsieve persoonlijkheidsstoornis, hetgeen zich uit in achterdocht en wantrouwen, met name naar instanties, en licht obsessief gedrag. Hij staat al een aantal jaren onder behandeling van Emergis. De reclassering kan het recidiverisico niet inschatten, omdat verdachte ontkent en onthoudt zich daarom van advies over de sanctie. De rechtbank zal -in het voordeel van verdachte- bij de strafoplegging rekening houden met de psychische problematiek waarmee verdachte kampt.
Ingevolge artikel 22b Sr mag in geval van veroordeling voor jeugdprostitutie geen taakstraf worden opgelegd, tenzij daarnaast ook een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd. Het uitgangspunt volgens de wetsgeschiedenis is een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf, hetgeen gelet op de ernst van het feit ook gerechtvaardigd is. Hierin zijn de persoonlijke omstandigheden van de verdachte al verdisconteerd. Slechts bij bijzondere omstandigheden waar de wetgever geen rekening mee heeft gehouden is afwijking van dit artikel mogelijk.
De rechtbank overweegt dat, hoewel voorop staat dat verdachte de leeftijd van de prostituee had moeten controleren en hij dit ten onrechte heeft nagelaten, zij het aannemelijk acht dat verdachte heeft gedwaald omtrent de leeftijd van het slachtoffer en dat hij er vanuit ging dat zij minimaal 18 jaar was, zoals ook vermeld stond in de advertentie op internet. Uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat verdachte bewust op zoek is geweest naar een minderjarige prostituee. Er waren geen bijzondere situationele omstandigheden op grond waarvan hij gespitst had moeten zijn op de mogelijke minderjarigheid van het slachtoffer dan wel op misbruik van haar. Op basis van het uiterlijk van het slachtoffer was kennelijk ook niet zonder meer duidelijk dat zij nog geen 18 jaar was. Dit maakt de rechtbank op uit de omstandigheid dat de leden van het Zeeuwse PCT die op 11 november 2014 naar aanleiding van een advertentie op de website [website] in persoon met ‘ [naam] ’, zijnde het slachtoffer [slachtoffer] , hebben gesproken niet direct hebben ingegrepen. Er was een vermoeden dat deze ‘ [naam] ’ misbruikt werd, maar uit het dossier blijkt niet dat er op dat moment ook een vermoeden bestond dat zij minderjarig was.
Zonder ook maar iets af te doen aan de ernst van het strafbare feit en de gevolgen voor het slachtoffer, is het verwijt dat deze verdachte kan worden gemaakt dan ook minder groot dan in het geval dat iemand welbewust op zoek is gegaan naar een minderjarige of wist respectievelijk gegronde reden had te vermoeden dat zij minderjarig was.
De rechtbank is overigens van oordeel dat het Zeeuwse PCT naar aanleiding van de bevindingen tijdens genoemde controle onvoldoende adequaat heeft opgetreden. Gelet op de omstandigheden waaronder het slachtoffer toen is aangetroffen (het zich niet kunnen legitimeren en het niet kunnen dan wel willen beantwoorden van eenvoudige vragen over haar huidige woonplaats en wie de advertentie had geplaatst, de afspraak dat niet aan haar maar aan een ander moest worden betaald, dat die ander ook het gesprek met de politie voerde terwijl dit een bekende was van de politie waardoor op dat moment door de politie niet werd uitgesloten dat zij misbruik maakte van het slachtoffer) had het op de weg van de politie gelegen om direct, en niet pas een dag later, het door het slachtoffer opgegeven adres te controleren en nader onderzoek te doen naar de relatie van het slachtoffer en degene die op dat moment bij haar was en kennelijk de regie voerde. Als dit wel was gebeurd, had de politie al direct op 11 november 2014 kunnen ingrijpen en was voorkomen dat het slachtoffer in de daaropvolgende periode tot en met 1 december 2014 was uitgebuit. Dit neemt echter niet weg dat verdachte zich wel degelijk van de leeftijd van het slachtoffer had moeten vergewissen. Dat hij dat niet heeft gedaan is een verantwoordelijkheid die niet wordt weggenomen door het nalaten van de politie op 11 november 2014.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf een te zware strafmodaliteit. Zij acht een taakstraf het meest passend. Op grond van artikel 22b Sr is het uitsluitend opleggen van deze strafmodaliteit voor dit strafbare feit niet mogelijk. De rechtbank laat het onvoldoende adequate optreden van de politie op 11 november 2014 wel in het voordeel van verdachte meewegen bij het bepalen van de strafmaat. Zij is daarop maar ook gelet op de omstandigheid dat verdachte niet op zoek is geweest naar een minderjarige prostituee van oordeel dat in dit geval geen substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte moet worden opgelegd. Ook met het oog op generale preventie is oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur niet nodig. Immers, door onder meer de recente publiciteit rond de Valkenburgse zedenzaak en ook deze zaak, is wel duidelijk geworden dat voor klanten van prostituées een onderzoekplicht geldt naar de leeftijd van de prostituee. De rechtbank zal daarom aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van één dag opleggen in combinatie met een taakstraf voor de duur van 180 uur.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 22c, 22d en 248b van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van
seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 (één) dag;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 (honderdtachtig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 (negentig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Borm, voorzitter, mr. K.M. de Jager en
mr. G.H. Nomes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst en
mr. A.P.M. Philipsen, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 december 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld
2.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] , pagina 41, eerste en tweede alinea van voornoemd eindproces-verbaal.
3.Het proces-verbaal van verdenking, pagina 108 van voornoemd eindproces-verbaal.
4.Het proces-verbaal van verdenking, pagina 109 van voornoemd eindproces-verbaal.
5.Het proces-verbaal van verdenking, pagina 110, eerste alinea, en de Whatsappberichten, pagina 117 van voornoemd eindproces-verbaal.
6.Het proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] , pagina 75, derde alinea van voornoemd eindproces-verbaal.
7.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 154, tweede, vijfde en zevende alinea van voornoemd eindproces-verbaal.
8.Het proces-verbaal van bevindingen van 24 september 2015, pagina 178 en 179 van voornoemd eindproces-verbaal.