Op 19 december 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige prostituee. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 1 december 2016, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. I.H.C.M. van Dorst, presenteerde bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan, waaronder aangifte, telefoongesprekken en een bekennende verklaring van de verdachte. De verdediging betwistte de leeftijd van het slachtoffer en vroeg om vrijspraak.
De rechtbank oordeelde dat de leeftijd van het slachtoffer, die op het moment van de feiten zestien jaar oud was, bewezen kon worden op basis van de beschikbare bewijsstukken, waaronder een GBA-uitdraai. De rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd niet vrijgesproken van de tenlastelegging, maar de rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de verdachte handelde, zoals het feit dat hij niet op zoek was naar een minderjarige en dat de politie eerder niet adequaat had opgetreden.
De rechtbank legde een gevangenisstraf van één dag op, gecombineerd met een taakstraf van 210 uur, en vervangende hechtenis van 105 dagen. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 10, 22c, 22d en 248b van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank benadrukte het belang van de bescherming van minderjarigen in zedenzaken en de verantwoordelijkheid van de verdachte om de leeftijd van het slachtoffer te verifiëren.