ECLI:NL:RBZWB:2016:8756

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2016
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
02/688074-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige prostituee en bewijsvoering

Op 19 december 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige prostituee. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 1 december 2016, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. I.H.C.M. van Dorst, presenteerde bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan, waaronder aangifte, telefoongesprekken en een bekennende verklaring van de verdachte. De verdediging betwistte de leeftijd van het slachtoffer en vroeg om vrijspraak.

De rechtbank oordeelde dat de leeftijd van het slachtoffer, die op het moment van de feiten zestien jaar oud was, bewezen kon worden op basis van de beschikbare bewijsstukken, waaronder een GBA-uitdraai. De rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd niet vrijgesproken van de tenlastelegging, maar de rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de verdachte handelde, zoals het feit dat hij niet op zoek was naar een minderjarige en dat de politie eerder niet adequaat had opgetreden.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van één dag op, gecombineerd met een taakstraf van 210 uur, en vervangende hechtenis van 105 dagen. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 10, 22c, 22d en 248b van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank benadrukte het belang van de bescherming van minderjarigen in zedenzaken en de verantwoordelijkheid van de verdachte om de leeftijd van het slachtoffer te verifiëren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/688074-16
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 december 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
raadsman mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 december 2016. Verdachte is niet verschenen. Wel is aanwezig zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie
mr. I.H.C.M. van Dorst en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt, waarna het onderzoek ter terechtzitting formeel is gesloten op 5 december 2016.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 01 december 2014 te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen,
ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1997
die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een
derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de
leeftijd van achttien jaren had bereikt,
welke ontucht bestond uit:
- het zich laten pijpen door die [slachtoffer] en/of
- het brengen en/of houden van zijn verdachtes penis in de vagina van die [slachtoffer]
.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op de aangifte, het onderzoek naar de vermissing van het slachtoffer, het onderzoek van de telefoon van het slachtoffer, het onderzoek naar de daarop aangetroffen WhatsAppberichten alsook de bekennende verklaring van verdachte en het onderzoek van zijn telefoon.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde feit, omdat de leeftijd van het slachtoffer niet met objectieve bewijsmiddelen wordt gestaafd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat ter zitting weliswaar een uitdraai van het GBA aan het dossier is toegevoegd maar dat dit onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Subsidiair heeft hij zich voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, nu er sprake is geweest van seksueel contact tussen verdachte en het slachtoffer.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 11 november 2014 werd naar aanleiding van een op [website] geplaatste advertentie omstreeks 13.00 uur door leden van het Zeeuwse Prostitutie Controle Team (PCT) een afspraak gemaakt met de in de advertentie vermelde ‘ [slachtoffer] ’ op het adres [adres 2] te Middelburg. ‘ [slachtoffer] ’ meldde dat haar vriendin open zou doen en dat ook met die vriendin afgerekend diende te worden. Ter plaatse gaf ‘ [slachtoffer] ’ op te zijn [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1995. Zij kon zich niet legitimeren, gaf een adres op waar zij eerder had gewoond, wist niet waar ze nu woonde en wist ook niet wie de advertentie had geplaatst. Een vrouw voerde het woord. Zij bleek te zijn de (latere) verdachte [medeverdachte] , die op dat moment woonachtig was op dat adres. Niet werd uitgesloten dat zij mogelijk misbruik maakte van ‘ [slachtoffer] ’. Om geen argwaan te wekken is de situatie zo gelaten met de intentie om de volgende dag contact op te nemen met ‘ [slachtoffer] ’. Na deze controle bleek noch ‘ [slachtoffer] ’, noch het door haar opgegeven adres voor te komen in enig politiesysteem. Er bleek geen contact meer met haar gelegd te kunnen worden.
Op 1 december 2014 werd naar aanleiding van voornoemde controle door de recherche Tilburg contact opgenomen met het Zeeuwse PCT in verband met de vermissing van de 17-jarige [slachtoffer] . Uit het onderzoek naar haar vermissing is het vermoeden naar voren gekomen dat drie verdachten [slachtoffer] hebben geronseld ten behoeve van de prostitutie, haar vervolgens in de prostitutie hebben gebracht en uitgebuit. [slachtoffer] werd op een foto herkend als zijnde het meisje dat op 11 november 2014 had opgegeven te zijn ‘ [slachtoffer] ’.
[slachtoffer] werd op 1 december 2014 omstreeks 23.30 uur door de politie in Vlissingen aangetroffen.
Redengevende feiten en omstandigheden
[slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1997 te Roosendaal [1] , heeft op 7 september 2015 aangifte gedaan van mensenhandel. Zij heeft kort samengevat verklaard dat zij door twee mannen en een vrouw gedurende een periode van ruim drie weken is gedwongen seksuele handelingen te verrichten met klanten. Er zijn advertenties van haar geplaatst op verschillende sekssites onder de naam [naam] en later ook [slachtoffer] . Haar telefoonnummer was [telefoonnummer] . [2] Uit tapgesprekken in het politieonderzoek komt naar voren dat verdachte telefonisch contact zoekt met voornoemd nummer en dat er een afspraak wordt gemaakt [3] . [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 1 december 2014 net bij een klant was geweest toen zij werd aangetroffen. Zij moest seks met die man hebben en hem pijpen. [4]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij het slachtoffer heeft gepenetreerd [5] . Hij weet niet of zij hem ook gepijpt heeft. Volgens hem hebben er, hoewel hij het niet uitsluit, buiten de penetratie geen andere seksuele handelingen plaatsgevonden.
Bewijsoverweging
De leeftijd van de persoon die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling is in artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) geobjectiveerd. Dit betekent dat opzet of schuld van de dader ten aanzien van die leeftijd niet behoeft te worden vastgesteld. De objectieve omstandigheid van de leeftijd moet echter wel worden bewezen. De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige dossier een geboorteakte en/of een kopie van een identiteitsbewijs van [slachtoffer] ontbreekt. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de officier van justitie een uitdraai van de GBA-bevraging betreffende [slachtoffer] , die wel in het hoofddossier zit, overgelegd aan de rechtbank en verdediging. Deze uitdraai is vervolgens aan het dossier toegevoegd. De rechtbank is van oordeel dat de leeftijd van [slachtoffer] ten tijde van de bewezen verklaarde pleegperiode kan worden bewezen op basis van het zich in het dossier bevindende proces-verbaal van aangifte en de GBA uitdraai. De rechtbank acht derhalve bewezen dat aangeefster ten tijde van het ten laste gelegde de leeftijd van zestien maar nog niet van achttien jaren had bereikt.
Conclusie
De rechtbank acht op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen op de wijze als hierna onder 4.4 vermeld.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijop
of omstreeks01 december 2014 te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen,
ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1997
die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een
derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de
leeftijd van achttien jaren had bereikt,
welke ontucht bestond uit:
- het zich laten pijpen door die [slachtoffer] en
/of
- het brengen en
/ofhouden van zijn verdachtes penis in de vagina van die [slachtoffer]
.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5.2
De strafbaarheid van de verdachte
Afwezigheid van alle schuld?
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte behoort te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld, nu verdachte niet wist en ook niet kon weten dat het slachtoffer minderjarig was. Hij heeft daarbij gewezen op het feit dat zij verdachte desgevraagd heeft verteld het werk vrijwillig te doen en met eigen vervoer te zijn gekomen. Het slachtoffer zag er bovendien ouder uit. Verdachte schatte haar op 25 jaar. In dat kader heeft de raadsman ook gewezen op de zogenaamde prostitutiecontrole op 11 november 2014 waarbij professioneel opgeleide politiemedewerkers geen enkel vermoeden hadden dat het slachtoffer minderjarig was.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Bij de beoordeling van dit verweer wordt voorop gesteld dat de strekking van artikel 248b Sr ziet op het tegengaan van kinderprostitutie, waarbij de minderjarigheid een geobjectiveerd bestanddeel vormt. Dit bestanddeel is bewezen als objectief komt vast te staan dat de minderjarige tussen de 16 en 18 jaar oud was. De leeftijd is als geobjectiveerd bestanddeel in dit wetsartikel (en in andere wetsartikelen betreffende de zeden) opgenomen ter bescherming van minderjarigen. De wetgever geeft hiermee het grote belang aan dat hij hecht aan de bescherming van minderjarigen in zedenzaken. De wetenschap bij verdachte van de leeftijd van het slachtoffer is voor een bewezenverklaring niet van belang. Dat laat onverlet dat verdachte een verweer kan voeren daar waar het zijn strafbaarheid betreft. Een beroep op afwezigheid van alle schuld, dat wil zeggen op het ontbreken van alle strafrechtelijke relevante verwijtbaarheid, zal, naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, alleen in uitzonderlijke gevallen kunnen slagen. Op grond daarvan had verdachte de verplichting om zeer gedegen onderzoek te doen naar de leeftijd van het slachtoffer. Dat verdachte heeft gereageerd op een advertentie op een legale website maakt niet dat verdachte zomaar van de juistheid van de informatie op die website mag afgaan. Het ontslaat hem er in elk geval niet van gedegen onderzoek naar de leeftijd te verrichten. Het enkel vragen of zij zelf met de auto naar de afspraak is gekomen is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen spreken van gedegen onderzoek. Dit geldt temeer nu verdachte heeft verklaard dat zij zich eigenaardig en onzeker gedroeg en dat het niet goed voelde. Bovendien had hij relatief kort voor de afspraak nog een televisieprogramma gezien over minderjarige meisjes die in de prostitutie werkzaam waren. Hij had dus extra alert moeten zijn. Nu niet is gebleken dat verdachte zich op enigerlei wijze heeft ingespannen om zekerheid te krijgen over de precieze leeftijd van de minderjarige en uitsluitend genoegen nam met de eenzijdige mededeling van het meisje dat zij zelf had gereden, is er reeds daarom geen sprake van afwezigheid van alle schuld. Het feit dat het Zeeuwse PCT op 11 november 2014 het slachtoffer tijdens een controle heeft gesproken en niet heeft vermoed dat zij minderjarig was, doet daar niets aan af. Het verweer wordt verworpen.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, waarbij zij zich onder meer heeft gebaseerd op artikel 22b Sr en de Richtlijn van het Openbaar Ministerie met betrekking tot artikel 248b Sr. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 22b Sr blijkt dat de wetgever nadrukkelijk heeft bedoeld dat voor delicten als artikel 248b Sr uitsluitend gevangenisstraf moet worden opgelegd. Artikel 22b Sr kan alleen buiten toepassing worden gelaten als sprake is van door de wetgever niet verdisconteerde omstandigheden. In dit geval is daar geen sprake van. Ook in geval van artikel 22b, lid 3 Sr dient een substantiële gevangenisstraf te worden opgelegd. Het opleggen van één dag gevangenisstraf zoals bijvoorbeeld in de Valkenburgse zedenzaak is gedaan, is in strijd met de nadrukkelijke ratio van de wetgever. Verdachte valt, gelet op de bewezen handelingen, in categorie 2 van de Richtlijn. Uitgangspunt is een gevangenisstraf van 6 maanden. In onderhavige zaak gelden de bijzondere kwetsbaarheid van het slachtoffer en het feit dat er penetratie heeft plaatsgevonden als strafverzwarende omstandigheden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de eis van de officier van justitie buiten proportioneel is. Hij heeft de rechtbank verzocht bij het opleggen van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft volledige openheid van zaken gegeven, was niet bewust op zoek naar een minderjarige prostituee en heeft als gevolg van deze zaak een grote lijdensdruk ervaren die tot psychische problemen heeft geleid. Voor de uitvoering van zijn werkzaamheden bezoekt hij regelmatig landen over de hele wereld en moet hij een werkvisum en een verklaring omtrent gedrag aanvragen. De raadsman heeft verzocht geen gevolg te geven aan artikel 22b Sr en aan verdachte alleen een werkstraf op te leggen. Subsidiair heeft hij verzocht slechts één dag gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het hebben van seks met een minderjarige prostituee, hetgeen strafbaar is gesteld in artikel 248b Sr. Het betreffende meisje is slachtoffer geworden van mensenhandel door derden. In voornoemd artikel staat de bescherming van minderjarigen centraal. Minderjarigen moeten kunnen opgroeien in een veilige omgeving en zich veilig kunnen ontwikkelen, ook op seksueel gebied. Blootstelling aan prostitutie op jonge leeftijd heeft vaak grote gevolgen voor de minderjarige op langere termijn en gezien hun jeugdige leeftijd kan niet worden verwacht dat zij deze op dat moment kunnen overzien. Het slachtoffer heeft in een relatief korte periode tegen betaling seks gehad met een grote hoeveelheid mannen.
Het feit van artikel 248b Sr kan zich in vele varianten van feitelijke situaties voordoen. Verdachte heeft gebruik gemaakt van de diensten van een minderjarige prostituee. Hij is met haar in contact gekomen via een advertentie op de website [website] . In deze advertentie werd onder meer vermeld dat zij meerderjarig was. Verdachte heeft met haar een afspraak gemaakt bij hem thuis. Bij het seksueel contact is sprake geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. Niet is gebleken dat verdachte op enige wijze de leeftijd van het slachtoffer heeft gecontroleerd. Door het handelen van verdachte is inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte heeft door zijn handelwijze bijgedragen aan het in stand houden van jeugdprostitutie en dit kan hem ook worden aangerekend. Vast is komen te staan dat het om een extra kwetsbaar meisje ging. Blijkens de door het slachtoffer afgelegde verklaringen heeft zij als gevolg van hetgeen haar is overkomen te kampen met ernstige psychische problematiek en heeft zij, doordat zij ook zonder condoom seksuele handelingen heeft moeten verrichten bij klanten, twee geslachtziektes opgelopen waardoor zij mogelijk geen kinderen zal kunnen krijgen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 4 november 2016, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Uit het verhandelde ter terechtzitting en de door de raadsman overgelegde stukken betreffende verdachte komt naar voren dat verdachte sinds zijn aanhouding psychische problemen ervaart waarvoor hij begeleiding krijgt met ondersteuning van slaapmedicatie.
Ingevolge artikel 22b Sr mag in geval van veroordeling voor jeugdprostitutie geen taakstraf worden opgelegd, tenzij daarnaast ook een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd. Het uitgangspunt volgens de wetsgeschiedenis is een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf, hetgeen gelet op de ernst van het feit ook gerechtvaardigd is. Hierin zijn de persoonlijke omstandigheden van de verdachte al verdisconteerd. Slechts bij bijzondere omstandigheden waar de wetgever geen rekening mee heeft gehouden is afwijking van dit artikel mogelijk.
De rechtbank overweegt dat, hoewel voorop staat dat verdachte de leeftijd van de prostituee had moeten controleren en hij dit ten onrechte heeft nagelaten, zij het aannemelijk acht dat verdachte heeft gedwaald omtrent de leeftijd van het slachtoffer en dat hij er vanuit ging dat zij minimaal 18 jaar was, zoals ook vermeld stond in de advertentie op internet. Uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat verdachte bewust op zoek is geweest naar een minderjarige prostituee. Er waren geen bijzondere situationele omstandigheden op grond waarvan hij gespitst had moeten zijn op de mogelijke minderjarigheid van het slachtoffer dan wel op misbruik van haar. Op basis van het uiterlijk van het slachtoffer was kennelijk ook niet zonder meer duidelijk dat zij nog geen 18 jaar was. Dit maakt de rechtbank op uit de omstandigheid dat de leden van het Zeeuwse PCT die op 11 november 2014 naar aanleiding van een advertentie op de website [website] in persoon met ‘ [slachtoffer] ’, zijnde het slachtoffer [slachtoffer] , hebben gesproken niet direct hebben ingegrepen. Er was een vermoeden dat deze ‘ [slachtoffer] ’ misbruikt werd, maar uit het dossier blijkt niet dat er op dat moment ook een vermoeden bestond dat zij minderjarig was.
Zonder ook maar iets af te doen aan de ernst van het strafbare feit en de gevolgen voor het slachtoffer, is het verwijt dat deze verdachte kan worden gemaakt dan ook minder groot dan in het geval dat iemand wel bewust op zoek is gegaan naar een minderjarige of wist respectievelijk gegronde reden had te vermoeden dat zij minderjarig was.
De rechtbank is overigens van oordeel dat het Zeeuwse PCT naar aanleiding van de bevindingen tijdens genoemde controle onvoldoende adequaat heeft opgetreden. Gelet op de omstandigheden waaronder het slachtoffer toen is aangetroffen (het zich niet kunnen legitimeren en het niet kunnen dan wel willen beantwoorden van eenvoudige vragen over haar huidige woonplaats en wie de advertentie had geplaatst, de afspraak dat niet aan haar maar aan een ander moest worden betaald, dat die ander ook het gesprek met de politie voerde terwijl dit een bekende was van de politie waardoor op dat moment door de politie niet werd uitgesloten dat zij misbruik maakte van het slachtoffer) had het op de weg van de politie gelegen om direct, en niet pas een dag later, het door het slachtoffer opgegeven adres te controleren en nader onderzoek te doen naar de relatie van het slachtoffer en degene die op dat moment bij haar was en kennelijk de regie voerde. Als dit wel was gebeurd, had de politie al direct op 11 november 2014 kunnen ingrijpen en was voorkomen dat het slachtoffer in de daaropvolgende periode tot en met 1 december 2014 was uitgebuit. Dit neemt echter niet weg dat verdachte zich wel degelijk van de leeftijd van het slachtoffer had moeten vergewissen. Dat hij dat niet heeft gedaan is een verantwoordelijkheid die niet wordt weggenomen door het nalaten van de politie op 11 november 2014.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf een te zware strafmodaliteit. Zij acht een taakstraf het meest passend. Op grond van artikel 22b Sr is het uitsluitend opleggen van deze strafmodaliteit voor dit strafbare feit niet mogelijk. De rechtbank laat het onvoldoende adequate optreden van de politie op 11 november 2014 wel in het voordeel van verdachte meewegen bij het bepalen van de strafmaat. Zij is daarop maar ook gelet op de omstandigheid dat verdachte niet op zoek is geweest naar een minderjarige prostituee van oordeel dat in dit geval geen substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte moet worden opgelegd. Ook met het oog op generale preventie is oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur niet nodig. Immers, door onder meer de recente publiciteit rond de Valkenburgse zedenzaak en ook deze zaak, is wel duidelijk geworden dat voor klanten van prostituées een onderzoekplicht geldt naar de leeftijd van de prostituee. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van één dag opleggen in combinatie met een taakstraf voor de duur van 210 uur.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 22c, 22d en 248b van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van
seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 (één) dag;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 210 (tweehonderdtien) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
105 (honderdenvijf) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Borm, voorzitter, mr. K.M. de Jager en
mr. G.H. Nomes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst en
mr. A.P.M. Philipsen, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 december 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld
2.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] , pagina 38 eerste en tweede alinea van voornoemd eindproces-verbaal.
3.Het proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken en stemherkenning tapgesprekken, pagina 91 en 93 alsook het uitgeschreven gesprek, pagina 85 van voornoemd eindproces-verbaal.
4.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] , pagina 41, derde alinea, en 42, tiende alinea, van voornoemd eindproces-verbaal.
5.Het proces-verbaal verhoor verdachte, pagina 150, vierde, zevende en achtste alinea van voornoemd eindproces-verbaal.