ECLI:NL:RBZWB:2016:8755

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2016
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
02/688070-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige prostituee in Koudekerke en Vlissingen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is de verdachte beschuldigd van ontucht met een minderjarige prostituee. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 2 december 2016, waarbij de officier van justitie, mr. I.H.C.M. van Dorst, en de verdachte hun standpunten kenbaar maakten. De tenlastelegging omvatte het zich laten pijpen door het slachtoffer en het hebben van seksuele handelingen met haar, terwijl zij zich beschikbaar stelde voor dergelijke handelingen tegen betaling. Het feit vond plaats op of omstreeks 20 november 2014 in Koudekerke en/of Vlissingen.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend, en de rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen op basis van de bekennende verklaring van de verdachte, de aangifte van het slachtoffer, en het onderzoek naar de telefoon van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ontucht met een minderjarige, die zich beschikbaar stelde voor seksuele handelingen tegen betaling.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit, de kwetsbaarheid van het slachtoffer, en de omstandigheden waaronder het feit had plaatsgevonden. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 8 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet gerechtvaardigd was. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag, gecombineerd met een taakstraf van 210 uur, en vervangende hechtenis van 105 dagen indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank benadrukte dat de bescherming van minderjarigen centraal staat in de wetgeving en dat het risico op seksueel overdraagbare aandoeningen aanwezig is bij seks zonder condoom.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/688070-16
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 december 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1978 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 december 2016, waarbij de officier van justitie mr. I.H.C.M. van Dorst en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt, waarna het onderzoek ter terechtzitting formeel is gesloten op 5 december 2016.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 20 november 2014 te Koudekerke en/of Vlissingen, althans
in Nederland ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2]
1997 die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele
handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren
maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt,
welke ontucht bestond uit:
- het zich laten pijpen door die [slachtoffer] en/of
- het brengen en/of houden van zijn verdachtes penis in de vagina van die Van
Helden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op het onderzoek naar de vermissing van het slachtoffer, het onderzoek van de telefoon van het slachtoffer, het onderzoek naar de daarop aangetroffen WhatsAppberichten alsook de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 2 december 2016 [1] ; - de aangifte van [slachtoffer] [2] ;
- het aanvullende verhoor van [slachtoffer] [3] ;
- een afschrift van de akte van geboorte van [slachtoffer] [4] ;
- het onderzoek aan de telefoon van het slachtoffer [5] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijop
of omstreeks20 november 2014 te Koudekerke
en/of Vlissingen, althans
in Nederlandontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2]
1997 die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele
handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren
maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt,
welke ontucht bestond uit:
- het zich laten pijpen door die [slachtoffer] en
/of
- het brengen en/of houden van zijn verdachtes penis in de vagina van die Van
Helden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 8 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, waarbij zij zich onder meer heeft gebaseerd op artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) en de Richtlijn van het Openbaar Ministerie met betrekking tot artikel 248b Sr. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 22b Sr blijkt dat de wetgever nadrukkelijk heeft bedoeld dat voor delicten als artikel 248b Sr uitsluitend gevangenisstraf moet worden opgelegd. Artikel 22b Sr kan alleen buiten toepassing worden gelaten als sprake is van door de wetgever niet verdisconteerde omstandigheden. In dit geval is daar geen sprake van. Ook in geval van artikel 22b, lid 3 Sr dient een substantiële gevangenisstraf te worden opgelegd. Het opleggen van één dag gevangenisstraf zoals bijvoorbeeld in de Valkenburgse zedenzaak is gedaan, is in strijd met de nadrukkelijke ratio van de wetgever. Verdachte valt, gelet op de bewezen handelingen, in categorie 2 van de Richtlijn. Uitgangspunt is een gevangenisstraf van 6 maanden. In deze zaak geldt de bijzondere kwetsbaarheid van het slachtoffer, het feit dat er penetratie heeft plaatsgevonden alsook dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden zonder condoom als strafverzwarende omstandigheid.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft verklaard dat hij werkzaam is als loodgieter. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal betekenen dat hij zijn baan en daarmee ook zijn woning kwijt zal raken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het hebben van seks met een minderjarige prostituee, hetgeen strafbaar is gesteld in artikel 248b Sr. Het betreffende meisje is slachtoffer geworden van mensenhandel door derden. In voornoemd artikel staat de bescherming van minderjarigen centraal. Minderjarigen moeten kunnen opgroeien in een veilige omgeving en zich veilig kunnen ontwikkelen, ook op seksueel gebied. Blootstelling aan prostitutie op jonge leeftijd heeft vaak grote gevolgen voor de minderjarige op langere termijn en gezien hun jeugdige leeftijd kan niet worden verwacht dat zij deze op dat moment kunnen overzien. Het risico op seksueel overdraagbare aandoeningen is aanwezig bij seks zonder condoom. Jeugdprostitutie is een ernstig zedendelict. Het slachtoffer heeft in een relatief korte periode tegen betaling seks gehad met een grote hoeveelheid mannen.
Het feit van artikel 248b Sr kan zich in vele varianten van feitelijke situaties voordoen. Verdachte heeft gebruik gemaakt van de diensten van een minderjarige prostituee. Hij is met haar in contact gekomen via een advertentie op de website [website] . In deze advertentie werd onder meer vermeld dat zij meerderjarig was. Verdachte heeft met haar een afspraak gemaakt bij hem thuis. Bij het seksueel contact is ook sprake geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer zonder daarbij gebruik te maken van een condoom. De rechtbank acht dit zéér laakbaar. Niet is gebleken dat verdachte op enige wijze de leeftijd van het slachtoffer heeft gecontroleerd. Door het handelen van verdachte is inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte heeft door zijn handelwijze bijgedragen aan het in stand houden van jeugdprostitutie en dit kan hem ook worden aangerekend. Vast is komen te staan dat het om een extra kwetsbaar meisje ging. Blijkens de door het slachtoffer afgelegde verklaringen heeft zij als gevolg van hetgeen haar is overkomen te kampen met ernstige psychische problematiek en heeft zij, doordat zij ook zonder condoom seksuele handelingen heeft moeten verrichten bij klanten, twee geslachtziektes opgelopen waardoor zij mogelijk geen kinderen zal kunnen krijgen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 4 november 2016, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de ernst van het onder andere door hem aan het slachtoffer aangedane leed inziet en hij heeft oprecht berouw getoond.
Ingevolge artikel 22b Sr mag in geval van veroordeling voor jeugdprostitutie geen taakstraf worden opgelegd, tenzij daarnaast ook een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd. Het uitgangspunt volgens de wetsgeschiedenis is een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf, hetgeen gelet op de ernst van het feit ook gerechtvaardigd is. Hierin zijn de persoonlijke omstandigheden van de verdachte al verdisconteerd. Slechts bij bijzondere omstandigheden waar de wetgever geen rekening mee heeft gehouden is afwijking van dit artikel mogelijk.
De rechtbank overweegt dat, hoewel voorop staat dat verdachte de leeftijd van de prostituee had moeten controleren en hij dit ten onrechte heeft nagelaten, zij het aannemelijk acht dat verdachte heeft gedwaald omtrent de leeftijd van het slachtoffer en dat hij er vanuit ging dat zij minimaal 18 jaar was, zoals ook vermeld stond in de advertentie op internet. Uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat verdachte bewust op zoek is geweest naar een minderjarige prostituee. Er waren geen bijzondere situationele omstandigheden op grond waarvan hij gespitst had moeten zijn op de mogelijke minderjarigheid van het slachtoffer dan wel op misbruik van haar. Op basis van het uiterlijk van het slachtoffer was kennelijk ook niet zonder meer duidelijk dat zij nog geen 18 jaar was. Dit maakt de rechtbank op uit de omstandigheid dat de leden van het Zeeuwse Prostitutie Controle Team (hierna: PCT) die op 11 november 2014 naar aanleiding van een advertentie op de website [website] in persoon met ‘ [slachtoffer] ’, zijnde het slachtoffer [slachtoffer] , hebben gesproken niet direct hebben ingegrepen. Er was een vermoeden dat deze ‘ [slachtoffer] ’ misbruikt werd, maar uit het dossier blijkt niet dat er op dat moment ook een vermoeden bestond dat zij minderjarig was.
Zonder ook maar iets af te doen aan de ernst van het strafbare feit en de gevolgen voor het slachtoffer, is het verwijt dat deze verdachte kan worden gemaakt dan ook minder groot dan in het geval dat iemand welbewust op zoek is gegaan naar een minderjarige of wist respectievelijk gegronde reden had te vermoeden dat zij minderjarig was.
De rechtbank is overigens van oordeel dat het Zeeuwse PCT naar aanleiding van de bevindingen tijdens genoemde controle onvoldoende adequaat heeft opgetreden. Gelet op de omstandigheden waaronder het slachtoffer toen is aangetroffen (het zich niet kunnen legitimeren en het niet kunnen dan wel willen beantwoorden van eenvoudige vragen over haar huidige woonplaats en wie de advertentie had geplaatst, de afspraak dat niet aan haar maar aan een ander moest worden betaald, dat die ander ook het gesprek met de politie voerde terwijl dit een bekende was van de politie waardoor op dat moment door de politie niet werd uitgesloten dat zij misbruik maakte van het slachtoffer) had het op de weg van de politie gelegen om direct, en niet pas een dag later, het door het slachtoffer opgegeven adres te controleren en nader onderzoek te doen naar de relatie van het slachtoffer en degene die op dat moment bij haar was en kennelijk de regie voerde. Als dit wel was gebeurd, had de politie al direct op 11 november 2014 kunnen ingrijpen en was voorkomen dat het slachtoffer in de daaropvolgende periode tot en met 1 december 2014 was uitgebuit. Dit neemt echter niet weg dat verdachte zich wel degelijk van de leeftijd van het slachtoffer had moeten vergewissen. Dat hij dat niet heeft gedaan is een verantwoordelijkheid die niet wordt weggenomen door het nalaten van de politie op 11 november 2014.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf een te zware strafmodaliteit. Zij acht een taakstraf het meest passend. Op grond van artikel 22b Sr is het uitsluitend opleggen van deze strafmodaliteit voor dit strafbare feit niet mogelijk. De rechtbank laat het onvoldoende adequate optreden van de politie op 11 november 2014 wel in het voordeel van verdachte meewegen bij het bepalen van de strafmaat. Zij is daarop maar ook gelet op de omstandigheid dat verdachte niet op zoek is geweest naar een minderjarige prostituee van oordeel dat in dit geval geen substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte moet worden opgelegd. Ook met het oog op generale preventie is oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur niet nodig. Immers, door onder meer de recente publiciteit rond de Valkenburgse zedenzaak en ook deze zaak, is wel duidelijk geworden dat voor klanten van prostituées een onderzoekplicht geldt naar de leeftijd van de prostituee. De rechtbank zal daarom aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van één dag opleggen in combinatie met een taakstraf voor de duur van 210 uur.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 22c, 22d en 248b van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele
handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog
niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 (één) dag;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 210 (tweehonderdtien) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
105 (honderdenvijf) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Borm, voorzitter, mr. K.M. de Jager en
mr. G.H. Nomes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst en
mr. A.P.M. Philipsen, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 december 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld
2.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] , pagina 38, eerste, tweede en derde alinea van voornoemd eindproces-verbaal.
3.Het proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] , pagina 73 zevende en achtste alinea van voornoemd eindproces-verbaal.
4.Het geschrift, te weten een afschrift van de akte van geboorte van [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1997.
5.Het proces-verbaal van verdenking, pagina 103, 104 en 105 en de WhatsAppberichten, pagina 112 en 113 van voornoemd eindproces-verbaal.