In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is de verdachte beschuldigd van ontucht met een minderjarige prostituee. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 2 december 2016, waarbij de officier van justitie, mr. I.H.C.M. van Dorst, en de verdachte hun standpunten kenbaar maakten. De tenlastelegging omvatte het zich laten pijpen door het slachtoffer en het hebben van seksuele handelingen met haar, terwijl zij zich beschikbaar stelde voor dergelijke handelingen tegen betaling. Het feit vond plaats op of omstreeks 20 november 2014 in Koudekerke en/of Vlissingen.
De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend, en de rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen op basis van de bekennende verklaring van de verdachte, de aangifte van het slachtoffer, en het onderzoek naar de telefoon van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ontucht met een minderjarige, die zich beschikbaar stelde voor seksuele handelingen tegen betaling.
Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit, de kwetsbaarheid van het slachtoffer, en de omstandigheden waaronder het feit had plaatsgevonden. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 8 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet gerechtvaardigd was. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag, gecombineerd met een taakstraf van 210 uur, en vervangende hechtenis van 105 dagen indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank benadrukte dat de bescherming van minderjarigen centraal staat in de wetgeving en dat het risico op seksueel overdraagbare aandoeningen aanwezig is bij seks zonder condoom.