In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is de verdachte beschuldigd van ontucht met een minderjarige prostituee. De zitting vond plaats op 1 december 2016, waar de officier van justitie, mr. I.H.C.M. van Dorst, en de verdachte hun standpunten presenteerden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft bekend dat hij op 14 november 2014 in Vlissingen ontucht heeft gepleegd met een minderjarige, geboren in 1997, die zich beschikbaar stelde voor seksuele handelingen tegen betaling. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en de aangifte van het slachtoffer.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit, maar dat er verzachtende omstandigheden waren. De verdachte had niet opzettelijk naar een minderjarige prostituee gezocht, en er waren geen duidelijke aanwijzingen dat het slachtoffer minderjarig was. De rechtbank heeft de rol van de politie in deze zaak ook in overweging genomen, aangezien zij niet adequaat heeft opgetreden bij eerdere meldingen over het slachtoffer. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de verdachte een gevangenisstraf van één dag op te leggen, in combinatie met een taakstraf van 210 uur, en vervangende hechtenis van 105 dagen, waarbij de omstandigheden van de zaak en de persoonlijke situatie van de verdachte zijn meegewogen.