In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2016, stond de verdachte terecht voor ontucht met een minderjarige prostituee. De verdachte, geboren in 1989, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. van de Voorde. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 2 december 2016, waarbij de officier van justitie, mr. I.H.C.M. van Dorst, de beschuldigingen uiteenzette. De tenlastelegging omvatte verschillende seksuele handelingen met het slachtoffer, dat op 18 november 2014 in Oost-Souburg beschikbaar was voor seksuele handelingen tegen betaling, maar nog geen 18 jaar oud was.
De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte had een bekennende verklaring afgelegd en er was voldoende bewijs, waaronder WhatsApp-berichten en de aangifte van het slachtoffer. De rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.
Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de omstandigheden waaronder de verdachte handelde. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 8 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet gerechtvaardigd was. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 dag en een taakstraf van 240 uur, met vervangende hechtenis van 120 dagen indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank benadrukte de verantwoordelijkheid van de verdachte om de leeftijd van het slachtoffer te controleren, maar erkende ook dat hij niet opzettelijk naar een minderjarige had gezocht.