ECLI:NL:RBZWB:2016:8747

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2016
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
02-821605-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • J. Kooijman
  • M. Hermans
  • A. de Weert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor moord en gevangenisstraf voor medeplegen van het verbergen en vervoeren van een lijk

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2016, stond de verdachte terecht voor de moord op een persoon genaamd [slachtoffer] en het verbergen en vervoeren van diens lijk. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de moord, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was. De officier van justitie had om vrijspraak gevraagd, en de verdediging steunde dit verzoek. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan het verbergen en vervoeren van het lijk, wat wettig en overtuigend bewezen werd geacht op basis van verklaringen van medeverdachten en getuigen, alsook forensisch bewijs. De verdachte had samen met een medeverdachte het lichaam van [slachtoffer] vervoerd en verborgen in een bosperceel in de Biesbosch. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf maanden op, met aftrek van het voorarrest, en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding. De rechtbank hield rekening met de zwakbegaafdheid van de verdachte en zijn beïnvloedbaarheid, maar oordeelde dat deze factoren geen invloed hadden op zijn toerekeningsvatbaarheid tijdens het delict.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht Zittingsplaats: Breda
\
parketnummer: 02/821605-14
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 maart 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , raadsman mr. G.L.A.M. van Doveren, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 maart 2016, waarbij de officier van justitie, mr. Gudde, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
1. '
hij op een tijdstip in de periode van 16 augustus 2013 tot en met 14 januari 2014, te Werkendam en/of Andel en/of Veen, althans in Nederland, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer] , van het leven heeft berooft, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik en/of hals, althans in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of die [slachtoffer] (vervolgens) laten verstikken door middel van het verpakken en/of begraven van die [slachtoffer] ;
art 287 Wetboek van Strafrecht art 289 Wetboek van Strafrecht art 47 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een tijdstip in de periode van 16 augustus 2013 tot en met 14 januari 2014, te Werkendam en/of Andel en/of Veen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een lijk, te weten
het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , heeft verborgen en/of heeft weggevoerd en/of heeft weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen daar het lichaam van die [slachtoffer] verpakt en/of het
Parketnummer: 02/821605-14 Vonnis d.d. 29 maart 2016
lichaam naar een bosperceel aan de [straatnaam] (in de gemeente Werkendam) vervoerd en/of aldaar het lichaam van die [slachtoffer] begraven/achtergelaten; art 151 Wetboek van Strafrecht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder I ten laste gelegde moord c.q. doodslag in vereniging heeft begaan en vordert dat verdachte ten aanzien van dat feit wordt vrijgesproken. Wel acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 2 ten laste gelegde feit en wijst daarbij op de bekennende verklaring van verdachte, de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] , de verklaringen van diverse getuigen en het proces-verbaal betreffende de ARS beelden van diverse wegen. Voorts vindt de verdediging dat een kortere periode bewezen moet worden verklaard en dat het verhelen van de oorzaak van het overlijden niet kan worden bewezen. Evenals de officier van justitie is de verdediging van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De officier van justitie heeft dit gevorderd en de raadsman heeft op dit punt eveneens vrijspraak bepleit. Om die reden zal deze beslissing niet nader worden gemotiveerd.
Feit 2
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
  • De bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 15 maart 20161;
  • Het proces-verbaal van bevindingen betreffende het aantreffen van een stoffelijk overschot2;
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces­ verbaal met dossiernummer PL2000-2014010205 van eenheid Zeeland- West Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 1602 en het proces-verbaal van forensische opsporing met nummer BVH 2014010205 ven de unit forensisch technisch onderzoek, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 665.
1. De verklaring van verdachte afgelegd op de zitting van 15 maart 2016;
2 Het proces-verbaal van bevindingen, p. 95 van het voornoemd eindproces-verbaal;
Parketnummer: 02/821605-14 Vonnis d.d. 29 maart 2016
  • Het rapport van het landelijk orgaan forensische odontologie3 ;
  • Het proces-verbaal van bevindingen betreffende ARS bevindingen4
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
op ee0 tijdstip in de periode van 16 augustus 2013 tot en met 14 januari
2014, te Werkendam en/of Andel en/ofVeen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een lijk, te weten
het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , heeft verborgen en/of heeft weggevoerd en/of heeft weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oor
zaak van het overlijden te verhelen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen daar het lichaam van die [slachtoffer] verpakt en/of het lichaam naar een bosperceel aan de [straatnaam]
(inde gemeente Werkendam) vervoerd en/of aldaar het lichaam van die [slachtoffer] be
graven/aehtergelaten;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van anderhalf jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest en een werkstraf voor de duur van 46 uren subsidiair 23 dagen vervangende hechtenis. Bij de strafmaat dient de rechtbank rekening te houden met de persoonlijkheid van verdachte. Uit de rapportages blijkt dat er sprake is van zwakbegaafdheid met een enkele andere stoornis, waardoor hij makkelijk beïnvloedbaar is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte] het lichaam van [slachtoffer] vervoerd en verborgen. Verdachte heeft samen met de medeverdachte het in plastic verpakte lichaam met een kruiwagen naar de Caddy van verdachte gebracht en daarin gelegd, teneinde het lichaam te vervoeren naar een plek waar zij het konden achterlaten. Uiteindelijk is het lichaam van [slachtoffer] begraven in een bosperceel in de Biesbosch. Verdachte heeft pas
3 Een geschrift, te weten een rapport van het landelijk orgaan forensische odontologie d.d. 27 september 2014, p. 464, van het proces-verbaal forensisch onderzoek.
4 Het proces-verbaal van bevindingen, p. 181 e.v. van voornoemd eindproces-verbaal;
v,
Parketnummer: 02/821605-14 Vonnis d.d. 29 maart 2016
na 23 maanden voor het eerst een verklaring afgelegd over zijn betrokkenheid bij het wegmaken van het lichaam van [slachtoffer] .
Dit gedrag van verdachte is als moreel verwerpelijk en als volstrekt ontoelaatbaar aan te merken. Door dit handelen heeft verdachte immers het opsporingsonderzoek naar de door de nabestaanden als vermist opgegeven [slachtoffer] gefrustreerd. De nabestaanden hebben hierdoor maanden in onzekerheid verkeerd over het lot van hun zoon. Voorts zijn de nabestaanden hierdoor niet in de gelegenheid geweest om op een normale manier afscheid te nemen van hun dierbare. Dit moet verdachte zwaar worden aangerekend. De emotionele gevolgen die de nabestaanden van het slachtoffer hebben ondervonden en nog immer ondervinden, blijken uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de ouders van
[slachtoffer] . De wijze waarop men zich in dit geval van het lijk heeft ontdaan heeft ook mensen in de direct omgeving van het slachtoffer geschokt en mogelijk ook daarbuiten .
Uit het psychologische onderzoek door drs. [naam] , klinisch psycholoog, d.d. 24 oktober 2015 volgt dat verdachte lijdt aan een dysthyme stoornis en ADHD in remissie.
Daarnaast is sprake van zwakbegaafdheid en van afhankelijke, schizoïde, schizotypische en autistische trekken. De gestelde stoornissen en persoonlijkheidstrekken hebben geen noemenswaardige invloed gehad op het beoordelingsvermogen, de gedachten, de gevoelens en het gedrag van verdachte tijdens het plegen van het delict. Verdachte is dan ook volledig toerekeningsvatbaar ten tijde van het delict. Verdachte's zwakbegaafdheid en zijn persoonlijkheidstrekken, met name submissiviteit en subassertiviteit, kunnen leiden tot een sterk verhoogde beïnvloedbaarheid waardoor hij in ongunstige en mogelijke criminele situaties kan belanden. Een begeleiding van verdachte en behandeling van zijn dysthymie zal het risico van crimineel gedrag verder verkleinen. De psycholoog ziet geen noodzaak om aan verdachte binnen een strafrechtelijk kader een verplichte behandeling op te leggen.
Verdachte heeft aangegeven zelf hulp te zoeken in een vrijwillig kader voor zijn somberheidsklachten.
Voorts blijkt uit het rapport van Reclassering Nederland d.d. 27 oktober 2015 dat geadvis·eerd wordt, gelet op zijn schuldbekentenis en -besef, om naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf (voorarrest) een werkstraf op te leggen. Het recidiverisico wordt als laag(gemiddeld) ingeschat.
De rechtbank heeft kennisgenomen van alle in bovenstaande rapporten opgenomen overwegingen en conclusies en zal deze in haar beoordeling betrekken.
Gelet op de aard en de ernst van het feit, de geldende oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS alsmede de straffen die doorgaans voor dergelijke feiten worden opgelegd, kan naar het oordeel van de rechtbank.niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte en de rapportages waaruit volgt dat er sprake is van zwakbegaafdheid en beïnvloedbaarheid van verdachte. Voornoemde omstandigheden leiden ertoe dat de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden acht.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert dat verdachte voor feit 2 hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding van€ 10.000,00, verhoogd met de wettelijke rente. Voorts wordt verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen aan verdachte.
Parketnummer: 02/821605-14 Vonnis d.d. 29 maart 2016
Ter onderbouwing heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij aangevoerd dat de vordering is gegrond op artikel 6:106 lid 1 sub ben c van het Burgerlijk Wetboek. Verdachte heeft door het wegmaken van het stoffelijk overschot inbreuk gemaakt op het recht van de nabestaanden van het slachtoffer om te kunnen beschikken over diens stoffelijk overschot. Daarnaast is de nagedachtenis van het slachtoffer aangetast door het wegmaken van het lichaam en door het slachtoffer aan zijn lot over te laten. De benadeelde partij kan als bloedverwant in de eerst graad vergoeding van de immateriële schade krijgen bij aantasting van de nagedachtenis van de overledene.
Door het wegmaken van het lichaam en door in de periode daarna halsstarrig te zwijgen over de kennis waarover verdachte beschikt, is zodoende de nagedachtenis van het slachtoffer aangetast en is er inbreuk gemaakt op het recht van de benadeelde partij.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de gehele vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, gezien het feit dat de ouders van het slachtoffer door dit feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Mede door het gedrag van verdachte hebben de ouders van het slachtoffer maanden in onzekerheid geleefd en veel pijn gehad.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging wijst in dit kader op een vonnis van de rechtbank Limburg (ECLI:NL:RBLIM:2013:4537) en stelt zich op grond van hetgeen in dat vonnis is beslist, op het standpunt dat de vordering van de b nadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor de beoordeling van de vraag of de gevorderde schadevergoeding kan worden toegewezen, is allereerst van belang het antwoord op de vraag of de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het strafbare feit, als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering. Van rechtstreekse schade is sprake als iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. Artikel 151 Sv beoogt het belang van de openbare orde, meer in het bijzonder het ongestoord laten van lijken, de betrouwbaarheid van de registers van de burgerlijke stand en het voorkomen van bedekking van andere misdrijven of wederrechtelijk verkrijgen van enig voordeel, te beschermen.
Gelet op dit belang kan de schade, waarvoor op grond van artikel 6:106 sub b en c van het Burgerlijk Wetboek een vergoeding wordt gevorderd, niet als rechtstreekse schade worden aangemerkt. De vordering dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 47 en 151 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrij.vanhet onder 1 tenlastegelegde feit;
Parketnummer: 02/821605-l 4
Vonnis d.d. 29 maart 2016
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven; .
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Feit 2; medeplegen van een lijk verbergen en wegvoeren met het oogmerk om het feit van overlijden te verhelen.

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging.
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 5 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mrs. Hermans en De Weert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Hoof, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
29 maart 2016.