Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van uitbuiting van een asielzoeker, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juni 2016 uitspraak gedaan. De verdachte werd ervan beschuldigd dat hij de asielzoeker, aangeduid als [naam 1], had geworven en vervoerd met het oog op uitbuiting in de prostitutie. De tenlastelegging omvatte verschillende handelingen, waaronder het plaatsen van advertenties, het regelen van afspraken met klanten en het beheren van de inkomsten van [naam 1]. Tijdens de zitting op 7 juni 2016 heeft de officier van justitie betoogd dat [naam 1] zich in een kwetsbare positie bevond, omdat zij geen Nederlands sprak, afhankelijk was van anderen en in een asielzoekerscentrum verbleef. De verdediging daarentegen stelde dat [naam 1] een mondige zakenvrouw was en dat er geen sprake was van uitbuiting.
De rechtbank heeft de zaak zorgvuldig beoordeeld en vastgesteld dat, hoewel [naam 1] een asielaanvraag had ingediend en in een kwetsbare positie leek te verkeren, er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat zij geen andere keuze had dan te werken als prostituee. De rechtbank oordeelde dat de enkele verklaring van [naam 1] over haar situatie niet voldoende was om de beschuldigingen te onderbouwen. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij zich schuldig had gemaakt aan uitbuiting.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. Hermans als voorzitter, mr. Hertsig en mr. Brouwer, en is openbaar uitgesproken in de zitting op 21 juni 2016.