6.3.Ten tijde van de beoordeling door de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige was eiseres vanwege haar klachten opgenomen op een gesloten jeugdafdeling. Deze opname vond plaats van 9 november 2015 tot 29 april 2016. Niet in geschil is dat eiseres vanwege deze opname ten tijde van het onderzoek geen arbeidsvermogen had. Het UWV stelt echter dat zij dit in de toekomst nog wel kan ontwikkelen, hetgeen door eiseres wordt bestreden.
De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres aldus dat het UWV ten onrechte de duurzaamheid van het gebrek aan arbeidsvermogen niet heeft beoordeeld na beëindiging van haar opname en de daar gevolgde behandeling. Het UWV stelt dat geen sprake is van duurzaamheid zolang behandeling mogelijk is.
De rechtbank overweegt dat het onderzoek door de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige heeft plaatsgevonden op 26 januari 2016. De verwachting dat eiseres in de toekomst arbeidsvermogen kan ontwikkelen is met name gebaseerd op het aanvraagformulier, de medische informatie van GGZWNB van 22 juli 2015 en de door de verzekeringsarts opgevraagde medische informatie van GGZ Breburg van 26 februari 2016. Nu in bezwaar geen medische informatie is overgelegd of opgevraagd hebben de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige hun conclusie gebaseerd op dezelfde informatie, waaruit onder meer blijkt dat het doel van de behandeling is het doen verdwijnen van de psychotische symptomen en dat nog geen uitspraak kan worden gedaan over het uiteindelijke niveau van functioneren, hetgeen mede afhankelijk zal zijn van de cognitieve capaciteiten van eiseres.
De rechtbank stelt vast dat er geen medische informatie beschikbaar is van rond de datum in geding. Gelet op het feit dat de verzekeringsarts en de behandelaar bij GGZ-Breburg overeenstemmen ten aanzien van de prognose, namelijk dat deze onzeker is, had het volgens de rechtbank op de weg van het UWV gelegen om eiseres rond de datum in geding nogmaals op te roepen voor een onderzoek teneinde het resultaat van de gevolgde behandeling te beoordelen, almede de duurzaamheid van het gebrek aan arbeidsvermogen op die datum. Nu tussen de primaire beoordeling (26 januari 2016) en de datum in geding (22 september 2016) een periode van 8 maanden is gelegen, heeft naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval de beoordeling van de duurzaamheid op een te vroeg moment plaatsgevonden.
De rechtbank acht niet uitgesloten dat de situatie van eiseres op de datum in geding verbeterd is maar dat sluit ook niet uit dat, ondanks deze verbetering, er nog steeds sprake is van een duurzaam gebrek aan arbeidsvermogen. De rechtbank heeft hierbij de door eiseres in beroep overgelegde medische informatie van mei 2016 en juli 2016 betrokken waaruit blijkt dat sprake zou kunnen zijn van een schizofrene ontwikkeling.
Het bestreden besluit is dan ook naar het oordeel van de rechtbank in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onvoldoende zorgvuldig voorbereid.
Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Het UWV zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen en daarbij informatie van de behandelend artsen van rond de datum in geding moeten betrekken.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden omdat het voor herstel van het gebrek/de gebreken benodigde onderzoek naar het zich laat aanzien lang zal duren en te onzeker is wanneer dat kan worden afgerond.
6. Het verzoek om schadevergoeding komt nu niet voor toewijzing in aanmerking. Pas als het UWV een nieuw besluit heeft genomen, kan namelijk worden beoordeeld of eiseres recht heeft op schadevergoeding.
7. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
8. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496, en wegingsfactor 1).