ECLI:NL:RBZWB:2016:8251

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
5405566_E21122016 en 5526405_E21122016
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet en toekenning van vergoedingen in arbeidszaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2016 uitspraak gedaan in een arbeidsconflict tussen een werknemer en een werkgever. De werknemer, die op 1 september 2016 in dienst trad, werd op 9 september 2016 ontslagen op staande voet. De werkgever stelde dat de werknemer onjuiste informatie had verstrekt tijdens de sollicitatiegesprekken en dat zij niet geschikt was voor de functie. De werknemer verzocht de rechtbank om te verklaren dat het ontslag onterecht was en om vergoedingen voor onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende redenen waren voor het ontslag. De rechter wees de vordering van de werknemer toe en kende een vergoeding van € 12.500,00 bruto toe, evenals een billijke vergoeding van € 5.000,00 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente. De werkgever werd ook veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 5405566 AZ VERZ 16-106 (verzoek)
5526405 AZ VERZ 16-123 (tegenverzoek)
Beschikking d.d. 21 december 2016 in de zaak van:
[voornamen] [verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] , verblijvende te Hoogerheide,
verzoekende partij, tevens verwerende partij in het tegenverzoek,
verder te noemen: ‘ [verzoekster] ’,
gemachtigde: mw.mr. C.A.E. van der Poel, advocaat te Bergen op Zoom,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [volledige naam verweerster]
,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij, tevens verzoekende partij in het tegenverzoek,
verder te noemen: ‘ [verweerster] ’,
gemachtigde: mr. E.F. Gomes, advocaat te Bergen op Zoom.

1.Het procesverloop

1.1
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
het op 30 september 2016 ter griffie ontvangen verzoekschrift ex artikel 7:681 BW, met producties;
het op 18 november 2016 ter griffie ontvangen verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek tot vergoeding ex artikel 7:677 BW, met producties;
het daarop ontvangen verweerschrift betreffende het zelfstandig verzoek.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 november 2016. Ter zitting waren aanwezig [verzoekster] , bijgestaan door mw.mr. Van der Poel, alsmede de heer [directeur] (directeur) namens [verweerster] , bijgestaan door mr. Gomes. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden. Beide gemachtigden hebben pleitaantekeningen in het geding gebracht.
1.3
Ter zitting heeft mr. Gomes het tegenverzoek ingetrokken. Hierop wordt derhalve niet meer beslist.

2.De feiten

2.1
Tussen partijen staan de volgende feiten in rechte vast:
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] en thans 54 jaar, is op 1 september 2016 in dienst getreden bij [verweerster] , in de functie van [functie] voor 40 uur per week, tegen een loon van € 2.900,00 bruto per maand;
de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van zes maanden, zonder dat daarbij een tussentijdse opzegmogelijkheid overeengekomen is;
[verzoekster] heeft daarvoor 18 jaar bij [volledige naam vorige werkgever] (hierna te noemen: ‘ [vorige werkgever] ’) gewerkt;
via recruitmentbureau [recruitmentbureau] is [verzoekster] in contact gekomen met [verweerster] ;
[verzoekster] heeft in de maand juli 2016 twee gesprekken met de heer [verweerster] gevoerd, waarna de arbeidsovereenkomst tussen partijen – na enige aanpassingen – is ondertekend;
in de week van 22 augustus 2016 heeft [verzoekster] , zoals tussen partijen afgesproken, kennisgemaakt met het bedrijf [verweerster] en heeft zij meegekeken met de werkzaamheden;
op of omstreeks 24 augustus 2016 heeft [verzoekster] gesprekken met de heer [verweerster] gehad, waarbij laatstgenoemde aan [verzoekster] heeft medegedeeld dat zij niet zou functioneren;
op 31 augustus 2016 ontvangt [verzoekster] een brief met als onderwerp “geen doorgang arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd”;
[verzoekster] heeft daarop laten weten dat ze hiermee niet akkoord gaat, waarna partijen onderhandelingen zijn gestart over het opmaken van een vaststellingsovereenkomst;
na menige aanpassing hiervan (in een heel kort tijdsbestek), geeft [verzoekster] per brief d.d. 1 september 2016 aan, dat zij – naar aanleiding van een gesprek met haar advocaat – besloten heeft niet akkoord te gaan met de vaststellingsovereenkomst. Zij laat weten zich beschikbaar te houden voor werkzaamheden na terugkomst van haar vakantie;
[verweerster] geeft per e-mail d.d. 1 september 2016 aan, dat zij onaangenaam is verrast door voornoemde wending en dat zij ook niet op de hoogte is van de door [verzoekster] geplande vakantie;
[verzoekster] is op vakantie gegaan van 2 tot en met 13 september 2016;
bij brief d.d. 9 september 2016 ontslaat [verweerster] [verzoekster] op staande voet. Als reden wordt – onder meer – aangegeven het onjuist informeren van [verweerster] tijdens de sollicitatiegesprekken en het feit dat [verzoekster] in ernstige mate de bekwaamheid en/of geschiktheid blijkt te missen voor de functie.

3.Het verzoek

3.1
[verzoekster] verzoekt – verkort weergegeven – te verklaren voor recht dat het ontslag op staande voet van 9 september 2016 onterecht is. Verder verzoekt ze [verweerster] te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van primair € 18.792,00 bruto en subsidiair € 17.852,40 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Tevens verzoekt [verzoekster] om aan haar, ten laste van [verweerster] , een billijke vergoeding toe te kennen van € 18.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
3.2
[verzoekster] legt aan haar verzoek ten grondslag – verkort weergegeven – dat het ontslag onrechtmatig is, omdat er geen gegronde reden is voor het ontslag. Zowel een objectieve als een subjectieve dringende reden ontbreekt en volgens [verzoekster] heeft [verweerster] niet alle omstandigheden van het geval meegewogen. [verzoekster] stelt zich daarnaast op het standpunt dat het ontslag niet rechtsgeldig is, daar de arbeidsovereenkomst door [verweerster] niet onverwijld is opgezegd. Daarbij komt dat [verzoekster] niet is geconfronteerd met de resultaten uit enig onderzoek die tot het ontslag hebben geleid, zodat zij zich niet heeft kunnen verweren.
3.3
[verzoekster] berust in de opzegging en maakt – gelet op het voorgaande – aanspraak op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Deze schadevergoeding bestaat uit het loon vanaf 1 september 2016 tot aan het einde van het dienstverband d.d. 28 februari 2017 ad € 18.792,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
3.4
Nu [verweerster] in deze zaak op ondeugdelijke gronden en lichtvaardig tot ontslag op staande voet is overgegaan, zonder [verzoekster] te horen, treft haar een ernstig verwijt, aldus [verzoekster] . Zij heeft geen andere baan en geen WW-uitkering. [verzoekster] stelt dan ook dat haar een billijke vergoeding toekomt, die zij – gelet op de omstandigheden van het geval – begroot op € 18.000,00 bruto.

4.Het verweer

4.1
[verweerster] voert aan dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven. Zij stelt daartoe dat [verzoekster] [verweerster] tijdens de sollicitatiegesprekken heeft misleid over haar kennis en kunde. Al tijdens de kennismakingsdagen bleek [verzoekster] niet in staat te zijn de bedongen arbeid uit te voeren, omdat ze onbekwaam is. Nadat [verweerster] een en ander bij [vorige werkgever] had nagevraagd, werd duidelijk dat [verzoekster] nauwelijks expeditie-ervaring had. Vervolgens is [verweerster] overgegaan tot het ontslag op staande voet, gegrond op – onder meer – het onjuist informeren door [verzoekster] van [verweerster] en het feit dat [verzoekster] in ernstige mate de bekwaamheid en/of geschiktheid blijkt te missen voor de functie. Er is sprake van objectief en subjectief dringende redenen, die aan [verzoekster] onverwijld, nadat [verweerster] nader onderzoek had gepleegd en nadere informatie had ingewonnen, zijn medegedeeld. Volgens [verweerster] heeft [verzoekster] zich ernstig misdragen door de heer [verweerster] op 30 augustus 2016 op zijn kantoor te beledigen en te bedreigen en door zonder toestemming op vakantie te gaan.
4.2
Het toekennen van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, is niet aan de orde. Mocht er toch een dergelijke vergoeding worden toegekend, dan verzoekt [verweerster] deze te matigen tot nihil, althans tot het minimum, gelet op het feit dat [verzoekster] in het geheel niet voor [verweerster] heeft gewerkt.
4.3
Volgens [verweerster] is het toekennen van een billijke vergoeding evenmin op zijn plaats, omdat een rechtens relevante grondslag daartoe ontbreekt. Niet [verweerster] is een verwijt te maken van de ontstane situatie, maar [verzoekster] . Alle consequenties daarvan, ook de financiële, dienen voor haar rekening te komen.
4.4
Tot slot verzoekt [verweerster] – gelet op al het voorgaande – de gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente af te wijzen en [verzoekster] te veroordelen in de proceskosten.

5.De beoordeling

5.1
[verzoekster] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, zodat zij in zoverre ontvankelijk is in haar verzoek.
5.2
Bij de beoordeling wordt tot uitgangspunt genomen dat in zaken die voortvloeien uit de Wet werk en zekerheid (WWZ), zoals deze zaak, het bewijsrecht in beginsel van toepassing is, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. In dit geval verzet de aard van de zaak zich niet tegen toepassing van het bewijsrecht.
5.3
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder der partijen bevoegd de arbeidsovereen-komst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ex artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval.
5.4
Allereerst dient te worden beoordeeld of het gegeven ontslag op staande voet op goede gronden is gegeven. Een ontslag op staande voet is een ingrijpende maatregel die slechts dan mag worden genomen wanneer de voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer kan worden verlangd van de werkgever.
5.5
[verweerster] verwijt [verzoekster] dat zij tijdens de sollicitatiegesprekken onjuiste informatie aan [verweerster] heeft gegeven over haar kennis en kunde en zij verwijt [verzoekster] dat zij onbekwaam is voor de werkzaamheden. [verweerster] stelt dat [verzoekster] geen kennis bleek te hebben van het systeem Timocon, zijnde het systeem dat [verweerster] gebruikt om vrachten aan te bieden en te raadplegen. Ook met het systeem Teleroute bleek [verzoekster] nooit gewerkt te hebben. [verzoekster] was volgens [verweerster] helemaal niet bekend met automatisering. Tevens moest [verweerster] tijdens de kennismakingsdagen constateren dat [verzoekster] geen kennis had van de transportmarkt, omdat zij geen tarieven kon noemen. Ook haar topografische kennis van Duitsland en België bleek zwak te zijn. Dit alles in tegenstelling tot de mededelingen van [verzoekster] tijdens de sollicitatiegesprekken.
[verzoekster] stelt daar tegenover dat zij geen onjuiste informatie heeft verstrekt. Zij heeft 18 jaar bij [vorige werkgever] gewerkt waar zij expeditie werkzaamheden heeft verricht. Tijdens de sollicitatie-gesprekken kon zij derhalve stellen een redelijke kennis te hebben van de transportmarkt. [verzoekster] stelt aangegeven te hebben niet specifiek werkzaam te zijn geweest met transporten naar België en Duitsland, maar wereldwijd. Volgens [verzoekster] worden tarieven specifiek per klant op maat gemaakt, zodat het niet vreemd is dat zij niet lukraak tarieven op kon hoesten toen [verweerster] daarover begon. Tijdens de sollicitatieprocedure heeft [verzoekster] aangegeven wel eens te hebben gehoord van de systemen Timocon en Teleroute, maar dat zij binnen [vorige werkgever] met een eigen ontwikkeld systeem werkten, namelijk FIQS. Ook bij [vorige werkgever] is alles geautomatiseerd, zodat het onzin is dat [verzoekster] niet bekend zou zijn met automatisering.
5.6
De kantonrechter is van oordeel dat het op de weg van [verweerster] had gelegen om tijdens de sollicitatiegesprekken een goed beeld te krijgen van de kennis en kunde van [verzoekster] . Tijdens die gesprekken was er de gelegenheid geweest om [verzoekster] concreet te bevragen over haar kennis van de transportmarkt, tarieven, specifieke automatiserings-systemen en dergelijke. [verweerster] heeft ter zitting aangegeven dat zij niet zo vaak sollicitatiegesprekken voert. Daar kan [verweerster] zich echter niet achter verschuilen. Ook heeft [verweerster] er op gewezen dat het voortraject in het sollicitatieproces is uitbesteed aan het recruitmentbureau [recruitmentbureau] . Dit is echter de keuze van [verweerster] zelf geweest. Daar komt bij dat de heer [verweerster] zelf ook twee gesprekken met [verzoekster] heeft gevoerd. Hoe dan ook, het komt voor rekening en risico van [verweerster] , dat zij zich onvoldoende heeft laten informeren over de kennis en vaardigheden van [verzoekster] in relatie tot de werkzaamheden die zij bij [verweerster] zou moeten gaan verrichten. Dat [verzoekster] tijdens de gesprekken onjuiste informatie aan [verweerster] heeft gegeven, is niet komen vast te staan.
5.7
Voorts maakt [verweerster] aan [verzoekster] het verwijt, dat zij in ernstige mate de bekwaamheid en/of geschiktheid blijkt te missen voor de functie. Dit was volgens [verweerster] ook voor [verzoekster] duidelijk nu zij twee maal halverwege de kennismakings-dagen naar huis is gegaan.
[verzoekster] stelt daar tegenover dat zij niet eens de kans heeft gehad om zich te bewijzen. Tijdens de kennismakingsdagen had men nauwelijks tijd voor haar. [verzoekster] geeft aan dat zij op de 2e dag inderdaad ziek naar huis is vertrokken. Dit heeft zij echter gemeld bij de zoon van de heer [verweerster] , die knikte en zei dat dat goed was. De andere dag was zij weer aanwezig. Toen werd zij door de heer [verweerster] bij zich geroepen en kreeg zij te horen dat zij niet zou functioneren.
5.8
De kantonrechter constateert dat partijen niet dezelfde lezing geven over wat er zich precies bij de kennismakingsdagen heeft afgespeeld. Wat daar ook van zij, de kantonrechter stelt vast dat een tijdsbestek van enkele dagen, nota bene voordat het dienstverband officieel een aanvang had genomen, te kort is geweest voor [verweerster] om te kunnen beoordelen of [verzoekster] in ernstige mate de bekwaamheid en/of geschiktheid blijkt te missen voor de functie, zodanig dat dit een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Het moge zo zijn dat de prestaties van [verzoekster] achterbleven bij hetgeen [verweerster] van haar had verwacht, maar dan rechtvaardigt dit nog niet het gegeven ontslag op staande voet. Volgens [verweerster] bleek na onderzoek bij [recruitmentbureau] en [vorige werkgever] dat [verzoekster] [verweerster] onjuist had geïnformeerd en dat [verzoekster] – gelet op die onjuiste informatie – onbekwaam bleek voor de functie, echter [verweerster] brengt geen stukken in het geding die haar standpunt onderbouwen. Het had op de weg van [verweerster] gelegen om, voordat zij [verzoekster] aannam, het nodige onderzoek te doen. Eenmaal aangenomen, had zij [verzoekster] een echte kans moeten geven om zich te bewijzen. Dit heeft [verweerster] echter nagelaten.
5.9
In de pleitnota voert mr. Gomes nog het volgende aan: ‘Het (a) geven van een onjuiste voorstelling van zaken tijdens de sollicitatie, (b) het uitschelden van een leidinggevende en (c) het afbreken van vergevorderde onderhandelingen over het einde van het dienstverband middels een op initiatief van [verzoekster] aangeboden vaststellingsovereenkomst waar partijen het over eens waren en (d) het zonder toestemming in strijd met duidelijke gegeven instructies op vakantie gaan kwalificeert, ieder voor zich en zeker ook tezamen, als objectief dringende redenen. Daarnaast is ook aan het vereiste van subjectieve dringendheid voldaan. Dit doordat [verzoekster] nadat (i) zij na onjuiste inlichtingen van haar zijde niet geschikt bleek voor de functie waarvoor zij was aangenomen, (ii) zij zonder overleg of mededeling is vertrokken, (iii) zij [verweerster] had uitgescholden en (iv) zij – hoewel bewust van haar ongeschiktheid van de functie – was teruggekomen op haar instemming met de beëindiging van het dienst verband (v) ook nog eens zonder toestemming en in strijd met duidelijke instructies op vakantie is gegaan. Deze redenen afzonderlijk, maar zeker ook in onderlinge samenhang bezien, zijn zo ernstig dat ook subjectief gezien voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet van [verweerster] kan worden gevergd.’
[verzoekster] ontkent dat zij de heer [verweerster] heeft uitgescholden. Verder hebben de onderhandelingen over de vaststellingsovereenkomst zich volgens haar afgespeeld onder hoge druk, in een kort tijdsbestek, waarbij zij het voorbehoud heeft gemaakt om juridisch advies in te winnen. Na inwinning van bedoeld advies, wat haar goed recht is, heeft [verzoekster] besloten de vaststellingsovereenkomst niet te ondertekenen. Wat de vakantie betreft stelt [verzoekster] , dat [verweerster] hiervan op de hoogte was.
5.1
De kantonrechter is van oordeel dat het [verzoekster] niet tegen te werpen is, dat zij de vaststellingsovereenkomst – uiteindelijk – niet heeft ondertekend. Partijen waren hierover weliswaar in gesprek en op verzoek van [verzoekster] zijn er aanpassingen uitgevoerd aan de inhoud van de conceptovereenkomst, maar dit maakt nog niet dat [verzoekster] verplicht zou zijn tot ondertekening daarvan. Uit de overgelegde stukken is af te leiden dat de correspondentie over de vaststellingsovereenkomst zich afspeelde in een heel korte tijd en dat [verzoekster] zich het recht voorbehield om juridisch advies in te winnen. Het stond [verzoekster] , gelet op het voorgaande, vrij om niet tot ondertekening over te gaan.
Met betrekking tot de geplande vakantie is het voor de kantonrechter duidelijk geworden dat dit door [verzoekster] in ieder geval is besproken met het recruitmentbureau. Dit is door [verweerster] ter zitting ook erkend. Volgens [verzoekster] heeft zij haar vakantieplannen ook rechtstreeks met [verweerster] besproken, maar door [verweerster] wordt dit ontkend. Wat hier ook van zij, nu het [verweerster] is geweest die het recruitmentbureau heeft ingeschakeld, komt het (mede) voor rekening en risico van [verweerster] dat dit bureau de informatie over de vakantie van [verzoekster] niet met [verweerster] heeft gedeeld. Gelet op de onderhavige omstandigheden van het geval, kan het gebeuren rondom de vakantie geen dringende reden voor een ontslag opleveren.
Ook met betrekking tot het uitschelden van de heer [verweerster] door [verzoekster] op 30 augustus 2016, lopen de lezingen van partijen uiteen. [verweerster] legt verklaringen over van haar medewerkers, die haar verhaal (dat [verzoekster] de heer [verweerster] heeft uitgescholden) onderschrijven. Echter, één verklaring is afkomstig van de heer [verweerster] zelf, twee verklaringen zijn afkomstig van zijn zonen die in het bedrijf werkzaam zijn en één verklaring is afkomstig van de enige andere medewerker, mevrouw [medewerker] . Gelet op de afhankelijke (werkgever-werknemer) relatie van betrokkenen en de overige omstandigheden van het geval, laat de kantonrechter in het midden wat er precies gebeurd is op 30 augustus 2016. Bovendien heeft te gelden dat het ontslag op staande voet dateert van 9 september 2016, zodat aan de eis van een onverwijld ontslag ten aanzien van de gebeurtenissen op 30 augustus 2016, niet is voldaan.
5.11
Al het voorgaande in aanmerking genomen met betrekking tot de verwijten die [verweerster] aan [verzoekster] maakt inzake – kort samengevat – :
- het geven van een onjuiste voorstelling van zaken tijdens de sollicitatie;
- het in ernstige mate missen van de bekwaamheid en/of geschiktheid voor de functie;
- het vroegtijdige vertrek tijdens de kennismakingsdagen;
- het uitschelden van de leidinggevende;
- het niet ondertekenen van de concept vaststellingsovereenkomst;
- de genoten vakantie van 2 tot en met 13 september 2016;
brengt de kantonrechter tot het oordeel dat niet gebleken is van dringende redenen als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW, zodat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven.
5.12
Op grond van de wet leidt een opzegging van de arbeidsovereenkomst zonder terecht aangevoerde dringende reden tot schadeplichtigheid. Ingevolge artikel 7:677 lid 4 BW is [verweerster] , nu de onderhavige arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet tussentijds opzegbaar was, aan [verzoekster] een vergoeding verschuldigd, gelijk aan het bedrag van het loon over de periode van 1 september 2016 tot en met 28 februari 2017. De kantonrechter ziet, gelet op de omstandigheden van het geval, aanleiding om – zoals door [verweerster] is verzocht – de vordering te matigen en wel tot een bedrag van € 12.500,00 bruto. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat de gevolgen van de kennelijke mismatch tussen [verzoekster] en [verweerster] , niet volledig voor rekening van de werkgever behoren te komen. Feit blijft immers dat [verzoekster] feitelijk geen werkzaamheden voor [verweerster] heeft verricht.
Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 9 september 2016. De gevorderde wettelijke verhoging zal worden afgewezen, nu de toewijsbare vergoeding geen loon is waarover wettelijke verhoging verschuldigd is.
5.13
Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Gelet op de wetsgeschiedenis is (ook) in het kader van artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW voor toekenning van een billijke vergoeding ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever vereist, maar is in een geval als bedoeld in dat artikel reeds invulling gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid, als de werkgever de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd en in strijd met artikel 7:671 heeft opgezegd (zie:
Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113). Een ontslag op staande voet dat niet rechtsgeldig wordt geacht, is dus als zodanig al ernstig verwijtbaar, omdat dan is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, kan het verzoek van [verzoekster] om toekenning van een billijke vergoeding dan ook worden toegewezen.
5.14
Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de hoogte van de billijke vergoeding – naar haar aard – in relatie moet staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever, en niet tot de gevolgen van het ontslag voor de werknemer (zie:
Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 3, pag. 32-34 en
Kamerstukken II, 2013-2104, 33 818, nr. 7, pag. 91). Als ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan dient de werknemer hiervoor volgens die wetsgeschiedenis te worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van de werkgever te voorkomen. In de billijke vergoeding kan niet tot uitdrukking komen of het ontslag redelijk is mede in het licht van de gevolgen van het ontslag voor de werknemer. De hoogte van de billijke vergoeding moet daarom worden bepaald op een wijze die en op het niveau dat aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, waarbij criteria als loon en lengte van het dienstverband geen rol hoeven te spelen. Er kan wel rekening worden gehouden met de financiële situatie van de werkgever.
Uitgaande van het voorgaande en de bijzondere situatie van het onderhavige geval, zal de kantonrechter, alles tegen elkaar afwegende, de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van € 5.000,00 bruto.
5.15
De gevorderde wettelijke rente over de billijke vergoeding zal worden toegewezen en wel vanaf veertien dagen na de uitspraak, omdat het hier gaat om een constitutieve beslissing.
5.16
[verweerster] zal, als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de proceskosten.

6.De beslissing

De kantonrechter:
verklaart voor recht dat het ontslag op staande voet van 9 september 2016 onterecht is;
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoekster] van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 12.500,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2016;
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoekster] van een billijke vergoeding van € 5.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2017;
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten van [verzoekster] , tot op heden begroot op een bedrag van € 1.071,00, daarin begrepen een bedrag van € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde van [verzoekster] ;
verklaart deze beschikking – tot zover – uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.J. van den Boom, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.