ECLI:NL:RBZWB:2016:8063

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2016
Publicatiedatum
19 december 2016
Zaaknummer
AWB 15_8322
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geheimhouding van stukken in bestuursrechtelijke procedure en de toetsing aan de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak hebben eisers, raadsleden van de gemeente Geertruidenberg, beroep ingesteld tegen een besluit van de raad dat geheimhouding oplegde op bepaalde stukken die betrekking hebben op een minnelijke regeling. De rechtbank heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij eisers aanwezig waren en de raad vertegenwoordigd werd door een raadslid en de griffier. De rechtbank oordeelde dat de raad in redelijkheid niet kon besluiten tot integrale geheimhouding van de stukken, ondanks dat de raad eerder een voorstel had gedaan voor een minder vergaande vorm van geheimhouding. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de persoonlijke levenssfeer en het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van betrokkenen zwaarder wogen dan het belang van openbaarheid. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de raad op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht aan eisers werd vergoed. De uitspraak werd openbaar gedaan op 14 december 2016.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/8322 WOB

uitspraak van 14 december 2016 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] ,

[naam eiser2], te [woonplaats2] ,
eisers,
en

de raad van de gemeente Geertruidenberg, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 22 december 2015 (bestreden besluit) van de raad inzake de bekrachtiging van de door het college opgelegde geheimhouding op aan de raad overgelegde stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgevonden in Breda op 2 november 2016. Eisers zijn verschenen. De raad heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam raadslid] (raadslid) en drs. K.M.C. Millenaar (griffier).

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eisers zijn lid van de raad. Zij hebben in 2015 vragen gesteld aan het college over het afleggen van verantwoording over een minnelijke regeling die het college met een ontslagen werknemer heeft getroffen. Het college heeft deze vragen beantwoord.
Bij besluit van 30 juni 2015 heeft het college geheimhouding opgelegd op de schriftelijke vraag van eisers, de memorie van antwoord en de collegenota. Het besluit van het college is op 2 juli 2015 bekrachtigd door de raad (primair besluit).
Eisers hebben op 10 augustus 2015 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. De vaste commissie van advies voor bezwaarschriften (bezwaarcommissie) heeft de raad geadviseerd om de bezwaren van eisers gegrond te verklaren, en alleen geheimhouding op te leggen voor zover het gegevens betreft die herleidbaar zijn tot personen, namen, functies, bedragen en berekeningen.
Bij het bestreden besluit heeft de raad de bezwaren van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. De raad stelt zich in het bestreden besluit, samengevat, op het volgende standpunt. Het college heeft geheimhouding opgelegd vanwege de belangen genoemd in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, e en g van de Wob. Er is geen sprake van een belang op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b van de Wob. Wel is aannemelijk geworden dat de belangen van artikel 10, tweede lid, onder e en g van de Wob geheimhouding rechtvaardigen. Anders dan de bezwaarcommissie is de raad van oordeel dat integrale geheimhouding op de stukken gehandhaafd kan blijven. Tijdens presidiumvergaderingen is – onder geheimhouding – gesproken over de financiële afwikkeling van de betreffende zaak. Het moet eisers toen duidelijk zijn geworden dat er over deze zaak nooit in het openbaar gesproken zou kunnen worden over personen, namen, functies, bedragen en berekeningen. Dit in verband met (onder meer) de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van alle betrokkenen. Overigens is het überhaupt niet gebruikelijk om in het openbaar te spreken over de gevolgen van ontslagen. In zijn verweerschrift heeft de raad opgemerkt dat de integrale geheimhouding op de stukken overeind wordt gehouden, nu bij de Tussenrapportage 2015 van de gemeente al een openbare verantwoording heeft plaatsgevonden op hoofdlijnen en algemeenheden.
3. Eisers voeren in beroep, samengevat, het volgende aan. De raad heeft het advies van de bezwaarcommissie ten onrechte niet gevolgd. Daarnaast is niet gebleken dat de opgelegde geheimhouding is getoetst aan de belangen van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Verzoek behandeling met gesloten deuren
4. De raad heeft de rechtbank voorafgaand aan de zitting verzocht om het beroep met gesloten deuren te behandelen. De rechtbank heeft dit verzoek ter zitting (gemotiveerd) gehonoreerd op de grond dat openbaarheid het belang van een goede rechtspleging ernstig zou kunnen schaden (artikel 8:62, tweede lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht).
Wetsartikelen
5. Artikel 25, tweede lid, van de Gemeentewet luidt als volgt:
Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van de stukken die zij aan de raad of aan leden van de raad overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.
6. Artikel 25, derde lid, van de Gemeentewet luidt als volgt:
De krachtens het tweede lid opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking tot aan de raad overgelegde stukken vervalt, indien de oplegging niet door de raad in zijn eerstvolgende vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.
7. Artikel 10, tweede lid, van de Wob luidt (voor zover van belang) als volgt:
Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
b. de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Geheimhouding vloeit voort uit besluit raad
8. De rechtbank stelt vast dat de door het college opgelegde geheimhouding is gebaseerd op artikel 25, tweede lid, van de Gemeentewet in combinatie met artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, e en g van de Wob. De bevoegdheid van het college om geheimhouding op te leggen is van tijdelijke aard. De raad heeft in het primaire besluit de door het college opgelegde geheimhouding op grond van artikel 25, derde lid, van de Gemeentewet bekrachtigd, daaronder begrepen de gronden waarop het college het besluit heeft gebaseerd. De verplichting tot geheimhouding vloeit daarom voort uit het besluit van de raad (vgl. ABRvS 21 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1809).
Toetsingskader
9. Of de bevoegdheid tot het opleggen van geheimhouding bestaat, is in de eerste plaats afhankelijk van het antwoord op de vraag of zich een belang voordoet zoals bedoeld in artikel 10 van de Wob. De vraag of een dergelijk belang aanwezig is, dient door de bestuursrechter vol te worden getoetst. De tweede vraag die moet worden beantwoord is, of de raad gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het (bekrachtigen van het) opleggen van geheimhouding. Daarbij dient ook te worden betrokken de wijze waarop de raad daaraan uitvoering heeft gegeven. De rechtbank dient dit terughoudend te toetsen (vgl. ABRvS 26-02-2014, ECLI:NL:RVS:2014:610).
Toepassing van het toetsingskader
10. De rechtbank is van oordeel dat de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g van de Wob genoemde belangen zich voordoen bij de in geding zijnde stukken. In twee van deze stukken worden immers vertrouwelijke persoonsgegevens zoals namen, functies of berekeningen in een ontslagkwestie genoemd die te herleiden zijn tot één of meer personen. Het belang van het niet geheimhouden van deze gegevens weegt niet op tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen. In alle stukken wordt gerefereerd aan een minnelijke regeling, waarvan alleen mag worden medegedeeld dat de minnelijke regeling bestaat. Als hierover meer gegevens bekend worden dreigt een voortgezet geschil over het ontslag, waardoor de voormalig werknemer onevenredig bevoordeeld kan worden, dan wel de gemeente onevenredig benadeeld. Het belang dit te voorkomen weegt zwaarder dan het belang de stukken niet geheim te houden. De rechtbank is van oordeel dat deze belangen (hoewel summier) in afdoende mate zijn gemotiveerd in het bestreden besluit. Het college was dus bevoegd geheimhouding op te leggen en in zoverre heeft de raad terecht het besluit van het college bekrachtigd.
11. De rechtbank overweegt dat de hiervoor genoemde belangen zowel afzonderlijk als bij elkaar opgeteld in dit geval dermate zwaarwegend zijn, dat de raad tot het bekrachtigen van de opgelegde geheimhouding kon overgaan.
12. De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of de raad terecht de integrale geheimhouding van de stukken heeft gehandhaafd. De raad heeft aangevoerd dat integrale geheimhouding gewenst is, om elke vorm van commotie te vermijden. Volgens de raad is meer openheid niet gewenst, omdat dit schadelijk zou zijn voor de betrokken partijen.
De rechtbank is echter van oordeel dat de enkele omstandigheid dat bekendmaking van gegevens die aan de raad zijn overgelegd tot commotie zou kunnen leiden, op zichzelf niet rechtvaardigt dat die gegevens dan maar geheim worden gehouden. Het is inherent aan de werking van een politiek systeem, dat er over – met name gevoelig liggende – kwesties commotie kan ontstaan. Dat betekent dat dit argument ook niet kan dienen om de integrale geheimhouding van de stukken te motiveren.
De bezwaarcommissie heeft overwogen dat integrale oplegging van geheimhouding disproportioneel dan wel onredelijk is nu delen van de stukken onleesbaar gemaakt kunnen worden. De raad heeft in de bezwaarprocedure aan bezwaarmakers voorgesteld om bepaalde vertrouwelijke gegevens en passages in de stukken onleesbaar te maken. Ter zitting is toegelicht dat de raad daarmee tegemoet heeft willen komen aan het verzoek van eisers tot een minder vergaande vorm van geheimhouding met inachtneming van de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g van de Wob genoemde belangen. De raad heeft echter uiteindelijk gekozen voor het handhaven van integrale geheimhouding vanwege de veranderde procesopstelling van eisers in bezwaar. Volgens de raad namen eisers in bezwaar uiteindelijk geen genoegen met gedeeltelijke geheimhouding maar wilden zij geen enkele vorm van geheimhouding van de stukken.
Daaruit volgt volgens de rechtbank echter niet, dat de door de raad aanvankelijk voorgestelde minder vergaande wijze van geheimhouding niet langer mogelijk zou zijn. Gegeven die mogelijkheid weegt het belang van eisers bij een minder vergaande wijze van geheimhouding van de stukken zwaarder dan het belang van de raad bij integrale geheimhouding hiervan. Hetgeen in de Tussenrapportage 2015 is vermeld maakt het voorgaande niet anders. Gelet hierop heeft de raad niet in redelijkheid kunnen besluiten om de integrale geheimhouding van de stukken te handhaven.
Conclusie
13. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, maar laat het aan de raad over om nader te besluiten welke passages uit de gewraakte stukken onleesbaar moeten worden gemaakt. De raad zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
Kosten
14. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eisers te worden vergoed.
15. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de raad op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de raad op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, voorzitter, en mr. R.P. Broeders en mr. M.Z.B. Sterk, leden, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.