ECLI:NL:RBZWB:2016:7794

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
C/02/317760 / FA RK 16-3945
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Slot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake gezag en stiefouderadoptie met betrekking tot minderjarige na crisissituatie

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 november 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot eenhoofdig gezag en stiefouderadoptie. De man en de stiefmoeder, beiden wonende te Etten-Leur, hebben verzocht om het eenhoofdig gezag over de minderjarige [naam minderjarige] aan de man toe te kennen, en om de stiefouderadoptie door de stiefmoeder uit te spreken. De vrouw, de moeder van de minderjarige, is niet verschenen en heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw sinds 27 september 2013 gezamenlijk gezag hebben over de minderjarige, maar dat de situatie is gewijzigd sinds de minderjarige op 9 oktober 2014 bij de man is komen wonen na een crisissituatie bij de vrouw. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vrouw niet betrokken is bij het leven van de minderjarige en dat het in het belang van de minderjarige is dat de man alleen met het gezag wordt belast. Het verzoek tot stiefouderadoptie is afgewezen, omdat de rechtbank van mening is dat de minderjarige nog steeds een relatie met zijn moeder moet kunnen behouden. Het verzoek tot gezamenlijk gezag is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de man niet gedurende de vereiste periode alleen met het gezag belast is geweest. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
zaakgegevens: C/02/317760 / FA RK 16-3945
datum uitspraak:
beschikking betreffende gezag en stiefouderadoptie,
in de zaak van
[naam man],
hierna te noemen de man,
en
[naam stiefmoeder],
hierna te noemen de stiefmoeder
hierna gezamenlijk te noemen verzoekers,
beiden wonende te Etten-Leur,
advocaat mr. G.A.P. Avontuur,
en
[naam moeder],
hierna te noemen de vrouw,
wonende te [adres].
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 1 juli 2016 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 26 september 2016 ontvangen aanvullende verzoekschrift met bijlage;
- het uittreksel uit het gezagsregister betreffende na te noemen minderjarige;
- de brief van de griffier aan de vrouw van 16 augustus 2016;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 oktober 2016.
Ter terechtzitting is tevens aanwezig geweest een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Midden- en West-Brabant, gevestigd Meerten Verhoffstraat 18, 4811 AS Breda, hierna te noemen de raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

2.Het verzoek

De man verzoekt te bepalen dat het eenhoofdig gezag aan hem wordt toegekend.
De man en de stiefmoeder verzoeken thans:
  • primair: de stiefouderadoptie uit te spreken van de minderjarige [naam en geboortedatum minderjarige] door de stiefmoeder;
  • subsidiair: te bepalen dat de man en de stiefmoeder gezamenlijk belast zullen zijn met het gezag over de minderjarige.

3.De beoordeling

3.1
Blijkens de overgelegde stukken staat het volgende vast.
- De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad.
- Uit deze relatie is op 3 augustus 2010 te Breda de minderjarige [naam minderjarige] geboren.
- De man heeft de minderjarige erkend.
- De man en de vrouw hebben sinds 27 september 2013 gezamenlijk het gezag over de minderjarige.
- Bij beschikking van 16 december 2014 heeft de rechtbank bepaald dat de minderjarige zijn hoofdverblijf heeft bij de man en tevens is bepaald dat de vrouw en de minderjarige gerechtigd zijn tot contact met elkaar op de wijze en frequentie zoals door partijen in onderling overleg te bepalen.
- De man heeft thans een affectieve relatie met de stiefmoeder.
- De vader en de stiefmoeder wonen sinds 3 juni 2013 samen.
- Sinds 9 oktober 2014 verblijft [voornaam minderjarige] bij de man en de stiefmoeder.
3.2
De man legt aan het verzoek tot eenhoofdig gezag ten grondslag dat [voornaam minderjarige] na een crisissituatie bij de vrouw bij hem is komen wonen. Vervolgens heeft de rechtbank het hoofdverblijf van [voornaam minderjarige] bij de man bepaald en is er een contactregeling vastgesteld tussen [voornaam minderjarige] en de vrouw. De man benadrukt dat dit alles in goede harmonie is verlopen. Aanvankelijk heeft er nog een aantal contactmomenten plaatsgevonden tussen [voornaam minderjarige] en de vrouw. Het laatste contact dateert echter van maart 2015. De vrouw laat sindsdien niets meer van zich horen en zij informeert bij de man niet over [voornaam minderjarige]. Ook is door de hulpverlening meerdere malen getracht om de vrouw bij de hulpverlening en bij [voornaam minderjarige] te betrekken. Hierop is de vrouw eveneens niet ingegaan. Vanwege de ervaringen die [voornaam minderjarige] heeft opgedaan in de periode dat hij bij de vrouw verbleef, heeft de man gespecialiseerde hulp moeten inschakelen. Uit de rapportage van Juzt blijkt dat het voor [voornaam minderjarige] erg belangrijk is dat hij een gevoel van veiligheid ervaart en dat het voor hem duidelijk is dat zijn toekomstperspectief bij de man en de stiefmoeder is. De man probeert in samenspraak met de hulpverlening de vrouw een plek in het leven van [voornaam minderjarige] te geven. Een onverwachte ontmoeting met de vrouw op 5 maart 2016 heeft echter geleid tot een ernstige terugval in het gedrag van [voornaam minderjarige]. De man is van mening dat een wijziging van het gezag anderszins in het belang van [voornaam minderjarige] geacht moet worden. Hoewel de vrouw de hulpverlening niet frustreert, komt zij bij herhaling afspraken niet na of zij reageert niet. Zij is al lange tijd niet meer in beeld. De man stelt dat [voornaam minderjarige] niets meer van zijn moeder heeft te verwachten als ouder en het in verband met zijn gevoel voor veiligheid in zijn belang is dat er duidelijkheid wordt geboden over zijn toekomstperspectief.
De man en de stiefmoeder verzoeken aansluitend de adoptie van [voornaam minderjarige] door stiefmoeder uit te spreken. Zij wonen inmiddels drie met elkaar samen, het verzoek is kennelijk in het belang van [voornaam minderjarige], [voornaam minderjarige] verblijft inmiddels anderhalf jaar in het gezin van de man en stiefmoeder en de stiefmoeder is tenminste 18 jaar ouder dan [voornaam minderjarige]. Aan alle wettelijke vereisten is derhalve voldaan. Gezien de gegeven omstandigheden, zoals de afwezigheid van de moeder en de behoefte van [voornaam minderjarige] om duidelijkheid te hebben over zijn toekomstperspectief bij de man en zijn stiefmoeder, is het in zijn belang dat de rol, die de stiefmoeder op dit moment al vervult, ook geformaliseerd wordt.
Indien de rechtbank een stiefouderadoptie te verstrekkend zou achten, verzoeken de man en de stiefmoeder hen op grond van artikel 1:253t van het Burgerlijk Wetboek (BW) te belasten met het gezamenlijke gezag over [voornaam minderjarige].
3.3
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen. Evenmin is namens de moeder een verweerschrift ingediend.
3.4
De vertegenwoordigster van de raad heeft ter terechtzitting aangegeven dat de raad het verzoek van de man om hem alleen met het gezag te belasten begrijpt gezien de huidige situatie. Door de gegeven omstandigheden en de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] is zijn situatie precair. De man heeft vanaf het moment dat [voornaam minderjarige] bij hem is komen wonen adequaat gereageerd. Bovendien is het positief dat de man in staat is om [voornaam minderjarige] de ruimte te bieden de moeder een plek in zijn leven te geven. Gezien de afwezigheid van de vrouw en het gegeven dat zij op geen enkele wijze betrokkenheid toont bij [voornaam minderjarige] is de raad van mening dat het eenhoofdig gezag door de man beter aansluit bij de belangen en behoeften van [voornaam minderjarige]. De raad sluit dan ook aan bij dit verzoek van de man.
Ten aanzien van het verzoek tot stiefouderadoptie is de raad van mening dat dit een zeer ingrijpend verzoek betreft nu de juridische banden tussen [voornaam minderjarige] en de vrouw volledig zullen worden doorgesneden bij toewijzing van dit verzoek. Bovendien vraagt de raad zich af welke meerwaarde een stiefouderadoptie heeft voor [voornaam minderjarige]. Indien de man wil regelen dat, mocht hem onverhoopt iets overkomen, [voornaam minderjarige] bij de stiefmoeder kan blijven wonen dan kan dit ook op een minder ingrijpende wijze geregeld worden, zoals bijvoorbeeld door middel van een testament. Ook het verzoek om de man met de stiefmoeder gezamenlijk met het gezag te belasten is een vergaande stap, maar dit zou meer in de huidige situatie passen. Toewijzing van dit verzoek stuit echter op juridische problemen gezien de vereisten van artikel 1:253t BW. Met inachtneming van het voorgaande refereert de raad zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de verzoeken van de man en de stiefmoeder gezamenlijk.
3.5
De rechtbank overweegt als volgt.
Verzoek van de man tot eenhoofdig gezag
3.6
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, indien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige toekomt. Ingevolge artikel 1:253n lid 2 BW is artikel 1:251a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing. Op grond van laatstgenoemde bepaling kan de rechter bepalen dat het gezag over minderjarigen aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat bij instandhouding van gezamenlijk gezag van beide ouders de kinderen klem of verloren zouden raken tussen die ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
3.7
Uit de overlegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de vrouw en de man sinds 27 september 2013 gezamenlijk belast zijn met het gezag over [voornaam minderjarige]. Nadat partijen uit elkaar zijn gegaan is [voornaam minderjarige] bij de vrouw gaan wonen. [voornaam minderjarige] is na een crisissituatie in de thuissituatie bij de vrouw op 9 oktober 2014 bij de man gaan wonen. De crisisdienst van Bureau Jeugdzorg meldde de man dat de vrouw en [voornaam minderjarige] beiden slachtoffer waren van huiselijk geweld. Ondanks dat er bij beschikking van 10 december 2015 door de rechtbank een contactregeling is vastgesteld, wordt hieraan geen uitvoering meer gegeven. Aanvankelijk heeft er een paar contactmomenten plaatsgevonden tussen de vrouw en [voornaam minderjarige], maar sinds maart 2015 niet meer. Sindsdien laat de vrouw niets van zich horen, informeert zij niet meer naar [voornaam minderjarige] en lukt het de betrokken hulpverleners ook niet om de vrouw te betrekken bij [voornaam minderjarige]. De rechtbank stelt vanwege de voornoemde omstandigheden vast dat de omstandigheden sinds 27 september 2013 zijn gewijzigd zodat de man kan worden ontvangen in zijn verzoek.
Er zijn in de afgelopen periode meerdere pogingen ondernomen door de man en de hulpverlening om het contact tussen de vrouw en [voornaam minderjarige] op te starten en om de vrouw te betrekken bij het hulpverleningstraject. Dit heeft echter geen verandering gebracht in de thans ontstane situatie. De vrouw is niet bereikbaar. Hierdoor is het voor de man niet mogelijk om met de vrouw in overleg te gaan om gezamenlijk beslissingen te nemen over [voornaam minderjarige]. Bovendien is de vrouw vanwege haar afwezigheid niet in staat om de belangen van [voornaam minderjarige] te beoordelen nu zij niet op de hoogte is van de ontwikkeling van [voornaam minderjarige]. De vrouw heeft aan de hulpverlening aangegeven dat zij afstand bewaart, omdat dit in het belang zou zijn van [voornaam minderjarige]. Door haar handelen neemt zij echter niet haar verantwoordelijkheden als gezagdragende ouder zoals onder meer is bepaald in artikel 1:247 BW. Dit is niet in het belang van [voornaam minderjarige]. Daarbij komt dat [voornaam minderjarige] vanwege zijn (traumatische) ervaringen in het verleden, meer dan zijn leeftijdgenoten, behoefte heeft aan duidelijkheid over zijn toekomstperspectief. Dit perspectief is gelegen in het gezin van de man.
Alle voornoemde omstandigheden in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [voornaam minderjarige] noodzakelijk is om de man alleen met het gezag te belasten. Dit verzoek van de man zal dan ook worden toegewezen.
Primair verzoek van de man en de stiefmoeder tot stiefouderadoptie
3.8
Ingevolge artikel 1:227 BW geschiedt – voor zover hier van belang – een adoptie door een uitspraak van de rechtbank op verzoek twee personen tezamen, indien zij ten minste drie jaren aaneengesloten onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek hebben samengeleefd, het verzoek in het kennelijk belang is van het kind, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat dat het kind niets meer van zijn ouder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan.
3.9
De rechtbank stelt vast dat verzoekers een periode van drie jaar aaneengesloten onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek hebben samengeleefd. Over de vraag of de adoptie in het kennelijk belang is van [voornaam minderjarige] en of vaststaat dat hij niets meer van zijn moeder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, overweegt de rechtbank het volgende. De vrouw is weliswaar momenteel al een periode uit beeld, maar uit de stukken blijkt dat zij afstand houdt van [voornaam minderjarige] omdat zij meent dat dit in het belang is van [voornaam minderjarige]. De rechtbank leidt daaruit af dat er toch sprake is van enige betrokkenheid van de vrouw bij [voornaam minderjarige]. Hoewel er reeds vanaf maart 2015 geen contact meer is geweest tussen de vrouw en [voornaam minderjarige], is de rechtbank van oordeel dat deze periode nog niet zodanig is dat het gerechtvaardigd is om alle (familierechtelijke) banden tussen de vrouw en [voornaam minderjarige] te verbreken. Het is in het belang van de (identiteit)ontwikkeling van [voornaam minderjarige] dat hij weet wie zijn moeder is en dat hij – indien mogelijk en gewenst – een vorm van contact met haar kan hebben. Het is dan ook positief dat de man en de stiefmoeder deze ruimte aan [voornaam minderjarige] bieden. De moeder is weliswaar op afstand en zij is op dit moment niet in beeld, maar dit betekent niet dat uitgesloten moet worden dat er een verandering in die situatie kan komen in de (nabije) toekomst. De rechtbank kan dan ook onvoldoende vaststellen dat [voornaam minderjarige] niets meer van zijn moeder in de hoedanigheid van ouder heeft te verwachten. De rechtbank begrijpt dat de afwezigheid van de moeder gevoelsmatig voor de man en de stiefmoeder een lange periode betreft en dat zij (op korte termijn) geen verandering in de situatie verwachten. Ook begrijpt de rechtbank dat zij samen voor [voornaam minderjarige] willen zorgen en gezamenlijk deze verantwoordelijkheid willen dragen. De periode van samenleving van de man en de stiefmoeder alsmede de periode dat zij samen de zorg voor [voornaam minderjarige] dragen is echter nog niet van zo lange duur dat deze situatie volledig bestendig moet worden geacht.
Het belang van [voornaam minderjarige] om in familierechtelijke betrekking te blijven staan tot de vrouw moet, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van de rechtbank zwaarder wegen dan de belangen van de man en de stiefmoeder in hun wens om de feitelijke (verzorgings)situatie te formaliseren. Een stiefouderadoptie heeft een te ingrijpend karakter gezien de voornoemde omstandigheden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het verzoek tot stiefouderadoptie van [voornaam minderjarige] door de stiefmoeder moet worden afgewezen. De rechtbank merkt daarbij op – wellicht ten overvloede – dat indien de man wenst te regelen dat [voornaam minderjarige] bij de stiefmoeder blijft wonen, indien hem onverhoopt iets zou overkomen, dit ook op een minder ingrijpende wijze kan worden geregeld.
Subsidiair verzoek van de man en de stiefmoeder tot gezamenlijk gezag
3.1
Ingevolge artikel 253t BW kan de rechtbank op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, indien het gezag over een kind bij één ouder berust, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten. In het geval dat het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder wordt het verzoek slechts toegewezen, indien:
de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad; en
de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest.
3.11
Nu de man ten tijde van het indienen van het verzoekschrift gezamenlijk met de vrouw was belast met het gezag en derhalve niet een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest, kunnen de man en de stiefmoeder niet worden ontvangen in hun verzoek hen gezamenlijk met het gezag te belasten. Zij zullen dan ook in dit verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.12
Gelet op de aard van de procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

4.De beslissing

De rechtbank
bepaalt dat het gezag over de minderjarige [naam en geboortedatum minderjarige], voortaan aan de man alleen toekomt;
wijst het verzoek tot stiefouderadoptie af;
verklaart de man en de stiefmoeder niet-ontvankelijk in het verzoek tot gezamenlijk gezag;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Slot, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van de griffier.
SB
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeschikking betreft hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van de rechtbank Breda.