ECLI:NL:RBZWB:2016:7789

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
5354478 MB 16-295
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van administratieve sanctie wegens onterecht gebruik van een gesloten weg door betrokkene met jachtrecht

Op 13 oktober 2016 heeft de kantonrechter W.E.M. Verjans in de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin betrokkene beroep had ingesteld tegen een administratieve sanctie van € 90,00, opgelegd door de officier van justitie. De sanctie was opgelegd wegens het gebruik van een weg in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen (bord C12) op 26 november 2015. Betrokkene, die jachtrecht uitoefent op de aanliggende percelen, stelde dat hij gerechtigd was om de weg te gebruiken als bestemmingsverkeer. De kantonrechter oordeelde dat de officier van justitie onvoldoende had gemotiveerd waarom de ambtsedige verklaring van de verbalisant doorslaggevend was en dat betrokkene inderdaad als bestemmingsverkeer kon worden aangemerkt. De kantonrechter vernietigde zowel de inleidende beschikking als de beslissing van de officier van justitie en verklaarde het beroep van betrokkene gegrond. De opgelegde sanctie werd daarmee onterecht bevonden, en de officier van justitie werd opgedragen het bedrag van de zekerheidstelling aan betrokkene terug te betalen. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afhandeling van administratieve beroepen en de verplichting van de officier van justitie om adequaat te motiveren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
Bergen op Zoom
zaaknummer: 5354478 MB VERZ 16-295
CJIB-nummer: [nummer cjib]
uitspraak: 13 oktober 2016
Op de in het openbaar gehouden zitting van 13 oktober 2016 is mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, bijgestaan door mr. M.G.R. van der Poel als griffier, overgegaan tot de mondelinge behandeling van het beroep dat is ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie met bovengenoemd CJIB-nummer. Het beroepschrift is ingediend door:
[naam en gegevens betrokkene]
--------------------
Betrokkene is ter zitting verschenen in persoon.
Namens de officier van justitie is verschenen mr. J. du Chatinier, werkzaam bij de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (hierna te noemen CVOM) te Utrecht.
De griffier heeft aantekeningen van de zitting gemaakt, welke aantekeningen geacht worden deel uit te maken van dit proces-verbaal.
Betrokkene heeft beroep ingesteld en daartoe aangevoerd hetgeen in het beroepschrift - dat zich bij de stukken van het geding bevindt - is vermeld.

1.De beoordeling

1.1
Aan betrokkene is bij inleidende beschikking van 14 december 2015 een administratieve sanctie van € 90,00, vermeerderd met € 7,00 aan administratiekosten, opgelegd ter zake van “een weg gebruiken in strijd met geslotenverklaring voor alle motorvoertuigen (bord C12) op 26 november 2015 om 09.27 uur op de [straat en plaats overtreding] met een voertuig met het kenteken [XX XXX] .”
1.2
Betrokkene heeft op 20 december 2015 via het digitaal loket tijdig beroep ingesteld bij de bevoegde officier van justitie. Betrokkene heeft in dat beroep -voor zover hier van belang- aangevoerd “Het bord C 12 is voor mij niet van toepassing omdat ik gerechtigd ben deze plaats te betrede. Alle aanliggende percelen aan de [straat en plaats overtreding] huur ik om het jachtrecht uit te oefenen. Dus op ieder moment ben ik gerechtigd om jachttoezicht uit te oefenen. Deze contracten zijn zowel op de appelaarseweg 8 als bij de politie inzichtelijk.
Ik neem aan dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd.”
1.3
Bij -zo begrijpt de kantonrechter- standaardbrief van 22 december 2015 bericht de officier van justitie aan betrokkene “Onlangs heb ik uw beroep tegen de beschikking met bovenstaand CJIB-nummer ontvangen. De Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) heeft uw beroep in behandeling genomen. De CVOM is de organisatie binnen het Openbaar Ministerie die verantwoordelijk is voor het afhandelen van beroepschriften in het kader van de wet Mulder. De CVOM streeft ernaar een beslissing op uw beroepschrift te nemen binnen de wettelijke termijn van zestien weken vanaf het verlopen van de beroepstermijn. Indien deze termijn onverhoopt niet wordt gehaald, biedt de Algemene wet bestuursrecht ons de mogelijkheid om de beslistermijn met tien weken te verlengen. Van deze verlenging krijgt uw schriftelijk bericht.”
1.4
In zijn beslissing inzake beroep van 8 januari 2016 deelt de officier van justitie aan betrokkene mede “U hebt beroep ingesteld tegen de opgelegde sanctie. U stelt dat u gerechtigd bent om deze plaats te betreden. De officier van justitie heeft een afweging gemaakt tussen uw argumenten die u in uw beroepschrift heeft vermeld en wat de verbalisant heeft verklaard.
De officier van justitie kent doorslaggevende betekenis toe aan de ambtsedige verklaring van de verbalisant. Omtrent de bewijsvoering verwijst de officier van justitie naar de bijlage(n).
De officier van justitie heeft verder geen reden te twijfelen aan de juistheid van de beschikking. Alles overwegende verklaart de officier van justitie het beroep ongegrond.
Het CJIB zal u informeren over de wijze waarop u beroep kunt instellen tegen deze beslissing.
Hoogachtend,
De officier van justitie.”
1.5
Het is de kantonrechter ambtshalve bekend dat na de oprichting van de CVOM de afdoening van administratieve beroepen op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) niet langer door lokale arrondissementsparketten wordt gedaan. Op grond van een mandaat door de hoofdofficieren van justitie van de lokale parketten aan de directeur van de CVOM is de bevoegdheid neergelegd bij de CVOM.
Per 1 januari 2015 heeft de CVOM de wettelijke status van parket met een eigen hoofdofficier.
Laatstgenoemde hoofdofficier heeft zijn bevoegdheden in het kader van het binnen de WHAV beslissen op het administratief beroep weer bij ondermandaat doorgegeven aan de medewerkers van de CVOM.
1.6
Deze mandaatconstructies dragen volgens de kantonrechter zeker niet bij tot duidelijkheid over de beantwoording van de vraag wie feitelijk beslist in administratieve beroepen bij de officier van justitie, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, WAHV. Dit geldt ook voor het onderhavige beroep van betrokkene bij de officier van justitie. Uit de onder 1.4 vermelde beslissing blijkt volstrekt niet wie zich met de afhandeling (lees: de beoordeling en beslissing) van dit beroepschrift heeft beziggehouden.
1.7
Het CJIB heeft betrokkene uiteindelijk op 3 maart 2016 geïnformeerd over de wijze waarop hij van voormelde beslissing van de officier van justitie beroep kan instellen. Betrokkene stelt vervolgens via het Parket CVOM bij brief van 23 maart 2016 (binnen- gekomen op 25 maart 2016 bij de CVOM Utrecht) beroep in bij de kantonrechter tegen voormelde beslissing van de officier van justitie. In dit beroepschrift voert betrokkene -voor zover hier van belang- aan “Met uw beslissing van 3 maart jl. verklaarde u het door mij ingestelde beroep ongegrond. Daar kan ik mij niet mee verenigen. Aan het bord C12 is nl. de toevoeging gedaan dat bestemmingsverkeer is uitgezonderd. In mijn vorig verweerschrift heb ik duidelijk gemaakt dat ik mij ter plekke bevond wegens jachttoezicht. Als ik met een specifiek doel door die weg rijd, dan ben ik bestemmingsverkeer.
Het is voor het jachttoezicht niet noodzakelijk ergens te stoppen. In het najaar wordt nl. wintertarwe gezaaid. Ik controleerde of dat het geval was. Het kon voor mij inhouden dat maatregelen genomen moesten worden om schade te voorkomen.
Toezicht houden betekent ook kijken in het veld of er ongewenste dingen gebeuren (en dus in bepaalde situaties absoluut niet stoppen). Als ik doorgaand verkeer was geweest, was ik niet de [straatnaam] opgereden. Dat is nl. geen doorgaande weg. Ik vertrouw erop u hiermee voldoende geïnformeerd over mijn motief om in beroep te gaan.” Bij dit beroep zijn door betrokkene een situatieschets en kopie van een foto van het betrokken bord (C12) gevoegd.
1.8
Op grond van artikel 10 juncto artikel 11, eerste lid WAHV is de officier van justitie gehouden om het beroepschrift van betrokkene en
de op de zaak betrekking hebbende stukkenbinnen zes weken nadat de indiener zekerheid heeft gesteld ter kennis te brengen van de rechtbank. Doorgaans ontvangt de kantonrechter van de officier van justitie (lees: de CVOM)
slechtseen zaakoverzicht, zo ook in deze zaak. Uit niets blijkt wat er in het kader van de afhandeling van het beroep bij de officier van justitie heeft plaatsgevonden. Zelfs een kopie van de beslissing van de officier van justitie wordt niet door de officier van justitie overgelegd. Om voor de kantonrechter onverklaarbare redenen wordt deze werkwijze van het Openbaar Ministerie al jarenlang binnen onze rechtspraak gedoogd c.q. geaccepteerd.
1.9
Met de invoering van de WAHV werd beoogd om een vereenvoudiging aan te brengen in de wijze van afdoening van verkeersovertredingen van lichte aard. De uitgangspunten die de wetgever destijds voor ogen stonden waren:
a. het terugdringen van de werklast van de politie, het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht;
b. het waarborgen van een deugdelijke rechtsbescherming van de betrokkene, en
c. een verbetering van de tenuitvoerlegging van de opgelegde boetes/administratieve sancties.
Zie Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20329, nr. 3. p. 8.
De kantonrechter constateert -ook in deze zaak- dat wat betreft het terugdringen van de werklast bij de rechterlijke macht en wat betreft het waarborgen van een deugdelijke rechtsbescherming van de betrokkene de huidige werkwijze binnen de CVOM volledig aan haar doel voorbij schiet, waarover hierna meer.
1.1
De kantonrechter stelt allereerst vast dat betrokkene ontvankelijk is in zijn beroep omdat het tijdig is ingesteld en er tevens zekerheid is gesteld van de sanctie.
1.11
De kantonrechter heeft vervolgens op grond van de volgende overwegingen een beslissing genomen, welke beslissing in het openbaar is uitgesproken.
Ter zitting van 13 oktober 2016 heeft betrokkene meegedeeld de gronden van het beroep te handhaven en hier nog aan toegevoegd dat hij het jachttoezicht uitoefent op de door hem gepachte jachtvelden aan de [straat en plaats overtreding] . Volgens betrokkene is hij daarmee gerechtigd bestemmingsverkeer. Betrokkene heeft gesteld dat het
niette allen tijde noodzakelijk kan zijn om in de uitvoering van het jachttoezicht te stoppen. Het jachttoezicht omvat volgens betrokkene het voorkomen van schade en het bestrijden van schade. Aan de hand van een door hem overgelegde situatieschets, met hierop ingetekend de door hem gehuurde/gepachte jachtvelden, legt betrokkene ter zitting uit hoe hij op 26 november 2015 is gereden tijdens zijn jachttoezicht.
1.12
In het -aan de kantonrechter- tijdens de procedure ter beschikking staande dossier heeft de kantonrechter
slechtseen zaakoverzicht d.d. 08-01-2016 aangetroffen. Hieruit blijkt dat aan betrokkene de volgende gedraging verweten wordt: “R559- EEN WEG GEBRUIKEN IN STRIJD MET GESLOTENVERKLARING VOOR ALLE MOTORVOERTUIGEN (BORD C12)” en dat op 16 november 2015 om 09.27 uur op de [straat en plaats overtreding] , met een personenauto met het kenteken [XX XXX] . In de toelichting van de verbalisant in het zaaksoverzicht valt te lezen dat het zou gaan om een overtreding van artikel 62 jo. Bord C12 RVV 1990. Verder vermeldt het zaaksoverzicht -voor zover hier van belang- dat voormelde [straat en plaats overtreding] een voor het openbaar verkeer openstaande weg is.
De verbalisant is een BOA Domein Openbare Ruimte. De verbalisant merkt verder op: “Ik zag betrokkene uit de richting van de Molenstraat op de [straat en plaats overtreding] rijden. Ik zag dat betrokkene de [straat en plaats overtreding] helemaal afreed en rechtdoor de [straatnaam] opreed. Ik zag dat betrokkene nergens op de [straat en plaats overtreding] stopte en dus geen bestemmingsverkeer was.”
Wat de kantonrechter opvalt is, dat in voormeld zaaksoverzicht op geen enkele wijze melding wordt gemaakt/gedaan, van het destijds aanwezige onderbord van het bord C12, met als opschrift: “uitgezonderd bestemmingsverkeer”.
1.13
In WAHV-zaken biedt een ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de (verweten) gedraging is verricht. Dat is anders indien betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van een of meer onderdelen van een of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
1.14
In artikel 1, sub e, RVV wordt “bestemmingsverkeer” gedefinieerd als:
“ bestuurders wier reisdoel één of meer bepaalde percelen betreft die zijn gelegen aan of in de directe nabijheid van een weg met een door verkeerstekens aangegeven geslotenverklaring voor bepaalde categorieën bestuurders en die slechts via deze weg zijn te bereiken alsmede bestuurders van lijnbussen.”
1.15
Met zijn beslissing, alsmede de motivering hiervan, zoals deze is vermeld onder 1.4, is door of namens de officier van justitie op geen enkele wijze ingegaan op het verweer van betrokkene tijdens zijn beroep bij de officier van justitie inhoudende: “Het bord C12 is voor mij niet van toepassing omdat ik gerechtigd ben deze plaats te betreden. De aanliggende percelen aan de [straat en plaats overtreding] huur ik om het jachtrecht uit te kunnen oefenen”.
In de beslissing van de officier van justitie valt slechts te lezen:
“De officier van justitie kent doorslaggevende betekenis toe aan de ambtsedige verklaring van de verbalisant. Omtrent de bewijsvoering verwijst de officier van justitie naar de bijlage(n). De officier van justitie heeft verder geen reden te twijfelen aan de juistheid van de beschikking.” Met de enkele verwijzing naar de inhoud van de verklaring van de betrokken verbalisant, zoals hierboven weergegeven onder 1.12, motiveert de officier van justitie op ondeugdelijke wijze zijn beslissing tot ongrondverklaring van het beroep van betrokkene.
1.16
Betrokkene had verder aangemerkt dienen te worden als “bestemmingsverkeer”, zoals in de RVV gedefinieerd. De enkele omstandigheid, dat betrokkene destijds
nietis gestopt, maakt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat hij daarmee per definitie niet aangemerkt kan worden als bestemmingsverkeer. Gelet hierop is niet komen vast te staan dat betrokkene de verweten gedraging heeft begaan.
1.17
Door deze wijze van afdoening, waaronder de wijze van motiveren van beslissingen, en door de wijze, waarop door of namens de officier van justitie invulling wordt gegeven aan zijn verplichting ex artikel 10 juncto artikel 11, eerste lid, WAHV tot toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank ontneemt de officier van justitie structureel (ook in deze zaak) de mogelijkheid aan de kantonrechter om in beroep deugdelijk te kunnen toetsen en oordelen.
1.18
In zijn voorstellen voor de afdoening van massaal gepleegde (eenvoudige) verkeers- overtredingen via het administratieve recht in 1981 noemde de geestelijk vader van de WAHV, de heer A. Mulder de volgende vier gronden voor beroep op de rechter:
1. het feit is niet strafbaar, 2. de overtreder treft geen enkele schuld, 3. bij het onderzoek en het nemen van de beslissing is enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur geschonden en 4. de sanctie is onevenredig aan de aard van het feit of de omstandigheden waaronder het is begaan. Zie Bijlage Handelingen Tweede Kamer 1987-1988, 20 329, nr. 3 (lees: de Memorie van Toelichting) blz. 5. Deze gronden zijn enigszins aangepast nog steeds terug te vinden in het huidige artikel 9 WAHV.
1.19
Namens de officier van justitie is ter zitting voorgesteld het beroep gegrond te verklaren dit gelet op de uitgebreide toelichting van betrokkene in combinatie met de situatieschets van de omgeving. De kantonrechter zal de officier van justitie hierin volgen en het beroep van betrokkene gegrond verklaren. Betrokkene was gerechtigd om met zijn voertuig de Appelaarseweg te gebruiken, zoals hij heeft gedaan. De bestreden beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking dienen als gevolg hiervan te worden vernietigd. De gestelde zekerheid dient aan betrokkene te worden terugbetaald als hierna in de beslissing is bepaald.
1.2
De kantonrechter vindt het jammer dat de officier van justitie (ook in deze zaak) geen gebruik heeft gemaakt van de -in artikel 11, tweede lid, WAHV- geboden mogelijkheid/ gelegenheid om -voordat hij de stukken naar de kantonrechter stuurt- de zaak nogmaals te beoordelen. De officier van justitie heeft immers, als ieder ander bestuursorgaan, de mogelijkheid om hangende een beroep de beschikking in te trekken. Door meer dan thans gebruik te maken van deze mogelijkheid zou in elk geval de werklast bij de rechterlijke macht ter zake de behandeling van WAHV-zaken kunnen worden teruggebracht!

2.De beslissing

De kantonrechter:
- vernietigt de voormelde inleidende beschikking;
- vernietigt de bestreden beslissing van de officier van justitie;
- verklaart het beroep van betrokkene gegrond;
- draagt de officier van justitie op het bedrag van de zekerheidstelling ter hoogte van € 97,- aan betrokkene terug te betalen.
Waarvan proces-verbaal,
de griffier, de kantonrechter,
Tegen deze beslissing is voor betrokkene geen hoger beroep mogelijk.
Datum toezending beslissing: