ECLI:NL:RBZWB:2016:7760
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit UWV inzake recht op uitkering Werkloosheidswet na voorwaardelijk ontslag
In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 11 november 2014, waarin haar recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) werd afgewezen. Eiseres was eerder geconfronteerd met een voorwaardelijk strafontslag door de minister van Financiën, dat op 28 februari 2014 ten uitvoer werd gelegd. Het UWV stelde dat eiseres door eigen schuld werkloos was geworden en weigerde haar uitkering. Eiseres voerde aan dat haar in het geheel geen verwijtbaarheid treft en dat het UWV onvoldoende gemotiveerd was in zijn besluitvorming. Tijdens de zitting op 27 september 2016 werd de zaak behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en het UWV vertegenwoordigd was door een andere gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat de gedragingen van eiseres in het geheel niet verwijtbaar zijn. De rechtbank heeft de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts in overweging genomen, die concludeerde dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid op medische gronden. De rechtbank oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts niet onterecht tot het oordeel was gekomen dat eiseres gedeeltelijk verwijtbaar was voor haar gedragingen. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiseres dat het UWV onzorgvuldig had gehandeld en onvoldoende had gemotiveerd, verworpen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 5 december 2016, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.