ECLI:NL:RBZWB:2016:7654

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2016
Publicatiedatum
5 december 2016
Zaaknummer
BRE - 15 _ 7048
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het kwarttarief motorrijtuigenbelasting voor kermisexploitanten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 december 2016 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie betreffende de toepassing van het kwarttarief voor motorrijtuigenbelasting (MRB) voor kermisexploitanten. De belanghebbende, houder van een vrachtauto, had verzocht om toepassing van dit bijzondere tarief, dat geldt voor voertuigen die worden gebruikt voor het vervoer van kermisbenodigdheden. De rechtbank oordeelde dat het motorrijtuig niet uitsluitend werd gebruikt voor het vervoer van kermisbenodigdheden, maar ook voor het vervoer naar weekmarkten, waardoor niet voldaan werd aan de voorwaarden voor het kwarttarief.

De rechtbank overwoog dat, hoewel de belanghebbende zich had ingeschreven bij de Nationale Bond van Kermisbedrijfhouders, hij niet voldeed aan de eis dat het motorrijtuig uitsluitend voor kermisdoeleinden gebruikt mocht worden. De rechtbank verwees naar de relevante wetgeving, waaronder artikel 30 van de Wet MRB en artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit MRB, en concludeerde dat de afwijzing van het verzoek door de inspecteur terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De rechtbank benadrukte dat de voorwaarden voor het kwarttarief zijn bedoeld om te waarborgen dat alleen voertuigen die daadwerkelijk weinig op de openbare weg rijden, in aanmerking komen voor het verlaagde tarief.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/7048
uitspraak van 2 december 2016
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 19 oktober 2015 op het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzing van zijn verzoek om de toepassing van het bijzondere tarief van artikel 30, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet MRB), beschikkingnummer [beschikkingsnummer] .
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2016 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , verbonden aan de Nationale Bond van Kermisbedrijfhouders-BOVAK te Apeldoorn, en namens de inspecteur, [inspecteurs] .

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende is vanaf 22 mei 2014 houder van een vrachtauto met het kenteken [kenteken] (hierna: het motorrijtuig). Hij exploiteert een onderneming met de naam “ [A] ”. Het motorrijtuig wordt gebruikt voor het vervoer van viskramen naar kermissen en weekmarkten. Belanghebbende heeft zich in 2015 ingeschreven bij de Nationale Bond van Kermisbedrijfhouders.
2.2.
Op 10 september 2015 heeft belanghebbende ten aanzien van het motorrijtuig een verzoek ingediend om toepassing van het bijzondere tarief motorrijtuigenbelasting (hierna: het kwarttarief) geldend voor motorrijtuigen die worden gehouden en gebruikt door kermis- of circusexploitanten. Bij beschikking van 28 september 2015 heeft de inspecteur dit verzoek afgewezen. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar ingediend. Bij uitspraak van 19 oktober 2015 heeft de inspecteur dit bezwaar afgewezen.
2.3.
In geschil is of belanghebbende ten aanzien van het motorrijtuig recht heeft op de toepassing van het kwarttarief in de zin van artikel 30, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet MRB in samenhang met artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het UB MRB).
2.4.
In artikel 30, eerst lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet MRB, voor zover hier van belang, is bepaald dat het kwarttarief geldt voor een vrachtauto waarvoor een kenteken is opgegeven dat wordt gehouden door een kermis- of circusexploitant en wordt gebruikt voor het vervoer van kermis- of circusbenodigdheden.
2.5.
Op grond van het tweede lid van artikel 30 van de Wet MRB is in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van het UB MRB de nadere voorwaarde gesteld dat het motorrijtuig uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer van kermis- of circusbenodigdheden.
2.6.
Ter zake van het kwarttarief in artikel 30 van de Wet MRB is in de memorie van toelichting destijds onder meer opgemerkt (Kamerstukken II, 1990/91, 22 238, nr. 3, p. 34):
“Het gaat hierbij om categorieën motorrijtuigen waarmee gezien hun inrichting of bestemming doorgaans een beperkt gebruik van de weg wordt gemaakt. De voorwaarden in de algemene maatregel van bestuur zullen erop zijn toegesneden dat de tegemoetkoming voor de motorrijtuigen bedoeld in de onderdelen c t/m f alleen geldt bij een beperkt gebruik van de weg.”
2.7.
Tot 1 januari 2007 gold voor de toepassing van het kwarttarief voor kermis- of circusvoertuigen op grond van de UB MRB tevens het vereiste dat niet meer dan 60 dagen per jaar gebruik mag worden gemaakt van de openbare weg (hierna: de 60-dageneis). Bij Besluit van 19 december 2006, Stb. 2006, 684 heeft de staatssecretaris van Financiën de 60-dageneis geschrapt, omdat onder het gebruik van de weg inmiddels ook werd verstaan ‘het geparkeerd staan op de openbare weg’ en dit laatste juist voor kermis- en circusvoertuigen vaak het geval is.
2.8.
De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat het motorrijtuig niet alleen voor het vervoer van de viskramen naar kermissen wordt gebruikt, maar ook voor het vervoer van de viskramen naar markten. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende, zo hij al zou kunnen worden aangemerkt als kermisexploitant, in ieder geval niet voldoet aan het in 2.5 genoemde vereiste dat het motorrijtuig uitsluitend mag worden gebruikt voor het vervoer van kermisbenodigdheden.
Het betoog van belanghebbende dat, kort gezegd, deze eis in de praktijk knelt, omdat ondernemers zoals belanghebbende ook op zoek gaan naar mogelijkheden buiten de kermis, kan hem niet baten. De eis is immers nu eenmaal opgenomen in de UB MRB en het tweede lid van artikel 30 van de Wet MRB geeft ook de ruimte om die eis te stellen. Aan het vereiste kan daarom niet worden voorbijgegaan.
Bovendien leidt de rechtbank uit de in 2.6 vermelde wetsgeschiedenis af dat het kwarttarief met name is bedoeld voor motorrijtuigen die weinig op de openbare weg rijden. Het in 2.7 vermelde schrappen van de 60-dageneis wijzigt – gelet op de motivering daarvoor – die ratio niet. Van het motorrijtuig van belanghebbende kan niet worden gezegd dat deze weinig op de openbare weg rijdt, nu dit wordt gebruikt voor het vervoer (en bevoorrading) van viskramen.
2.9.
Belanghebbende heeft gelet op het voorgaande geen recht op de toepassing van het kwarttarief. Het verzoek is terecht afgewezen. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.
2.10.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 2 december 2016 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.A. Riemens, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.