4.4.De beroepsgrond van eiseres dat haar moeder als professionele zorgverlener moet worden aangemerkt, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Volgens het college blijkt uit de overgelegde stukken dat de zorgverlener niet beschikt over de vereiste diploma’s, te weten minimaal een diploma verzorging/verpleging niveau 4 of 5. Evenmin blijkt dat zij beschikt over daarmee gelijk te stellen diploma’s. Het college heeft het standpunt dat sprake is van niet professionele zorg aldus voldoende gemotiveerd.
5. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het college in de gelegenheid stellen om na gedegen onderzoek concreet vast te stellen hoeveel uren begeleiding eiseres per week nodig heeft. De rechtbank verzoekt het college daarbij ook de begeleiding door haar moeder tijdens de dagbesteding te betrekken en te motiveren waarom deze begeleiding wel of niet moet worden meegenomen.
De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
6. Met betrekking tot de vraag of eiseres met het vastgestelde pgb tarief de voor haar benodigde zorg kan inkopen, overweegt de rechtbank dat een oordeel hierover eerst kan worden gegeven nadat het college concreet heeft vastgesteld hoeveel zorg eiseres nodig heeft. In afwachting van die vaststelling verzoekt de rechtbank het college om proceseconomische redenen wel alvast aandacht te besteden aan de volgende vragen.
In artikel 5 van het Financieel besluit is geregeld dat het pgb tarief voor een niet professionele zorgverlener € 339,40 per periode bedraagt. Het is de rechtbank vooralsnog onduidelijk hoe dit tarief tot stand is gekomen. Ter zitting kon het college daarover geen uitsluitsel geven. Wel heeft het college erop gewezen dat het tarief voor professionele zorg, te weten € 817,78 per periode, is gebaseerd op overleg met professionele zorgverleners. De rechtbank vraagt zich af, mede gelet op het grote tariefverschil, of eiseres binnen het toegekende budget daadwerkelijk de benodigde zorg kan inkopen. Daarbij verzoekt de rechtbank het college ook aandacht te besteden aan het standpunt van eiseres dat haar zorgverlener – anders dan (bedrijfsmatige) professionele zorgverleners – niet in staat is kosten te middelen.
7. De rechtbank zal op grond van artikel 8:51a, tweede lid, Awb de termijn waarbinnen het college het onder 4.3 genoemde gebrek kan herstellen bepalen op vier weken. Het college kan daarbij ook de overige al opgeworpen vragen beantwoorden. Als het college hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het dit conform het bepaalde in artikel 8:51b, eerste lid, Awb zo snel mogelijk – en wel binnen twee weken na de datum van deze uitspraak – aan de rechtbank mee te delen. Als het college wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres conform artikel 8:51b, derde lid, Awb in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. Daarna zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, Awb in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
Indien het college geen gebruik maakt van de gelegenheid tot herstel, dan wel na het ongebruikt verstrijken van de termijn van vier weken voor het herstellen van het gebrek, zal de rechtbank binnen zes weken na het verstrijken van de gestelde termijn of het ontvangen van het bericht van het college einduitspraak doen.
Indien het college is overgegaan tot herstel van het gebrek, zal de rechtbank einduitspraak doen binnen zes weken na het verstrijken van de termijn van vier weken voor de zienswijze van eiseres.
8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.