ECLI:NL:RBZWB:2016:7056

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2016
Publicatiedatum
9 november 2016
Zaaknummer
AWB 16_3639
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake maatwerkvoorziening begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 10 november 2016, wordt de zaak behandeld van eiseres die beroep heeft ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor individuele begeleiding. Het college had haar begeleiding in de categorie midden (4 tot 12,9 uur per week) toegekend, maar eiseres betwistte deze indicatie en de hoogte van het persoonsgebonden budget (pgb). De rechtbank constateert dat het indicatierapport geen duidelijkheid biedt over het aantal uren begeleiding dat eiseres nodig heeft en dat het college de indicatie niet op basis van gedegen onderzoek heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat er geen maatwerk is geleverd en dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank geeft het college de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen door een gedegen onderzoek uit te voeren naar de benodigde uren begeleiding. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/3639 WMO

tussenuitspraak van 10 november 2016 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.F. Vermaat,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 3 mei 2016 (bestreden besluit) van het college inzake haar aanspraken op een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 17 oktober 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens zijn verschenen [naam moeder eiseres] (moeder) en [naam sociaal psychiatrisch verpleegkundige] (sociaal psychiatrisch verpleegkundige). Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger college 1] en [naam vertegenwoordiger college 2] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is bekend met de diagnose schizofrenie. Zij had een indicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor de functies begeleiding groep, klasse 5 (5 dagdelen) en begeleiding individueel, klasse 3 (4 tot 6,9 uur per week) op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
Op 7 december 2015 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor de maatwerkvoorziening begeleiding individueel op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
Bij besluit van 9 december 2015 (primair besluit) heeft het college eiseres met ingang van
1 januari 2016 in aanmerking gebracht voor begeleiding individueel in de categorie midden (4 tot en met 12,9 uur per week) in de vorm van een pgb.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres, onder verwijzing naar het advies van de ambtelijk hoorder van de gemeente Woensdrecht van 2 mei 2015, ongegrond verklaard.
2. Eiseres voert, samengevat, aan dat het college de gevraagde begeleiding niet in klassen mag indiceren en zeker niet in zulke ruime klassen als van 4 tot 13 uur per week. Eiseres wijst in dat verband op de recente uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRVB) inzake de hulp bij het huishouden. Door in bandbreedte te indiceren kan er volgens eiseres per definitie geen sprake zijn van maatwerk. Verder voert eiseres aan dat de door haar moeder verleende zorg professionele zorg betreft, zodat het daarbij behorende pgb tarief van toepassing is. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres brieven overgelegd van [naam sociaal psychiatrisch verpleegkundige] , sociaal psychiatrisch verpleegkundige en van [HBO verpleegkundige bij GGZuidland] , HBO verpleegkundige bij GGZuidland. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat zij tijdens de dagbesteding wordt begeleid door haar moeder en dat zij daarvoor in totaal 20 uur begeleiding per week nodig heeft.
3. In artikel 1.1.1. van de Wmo 2015 is begeleiding gedefinieerd als activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven. Ingevolge voornoemd artikel betreft participatie het meedoen aan het maatschappelijk verkeer en zelfredzaamheid het in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
Op grond van artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 draagt het college er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt
Op grond van artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 verleent het college een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie voor zover de cliënt dit naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met behulp van andere personen uit het sociale netwerk dan wel met gebruik van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
In artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat – indien de cliënt dit wenst – het college hem een persoonsgebonden budget verstrekt dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
Op grond van het vierde lid kan bij verordening worden bepaald onder welke voorwaarden betreffende het tarief, de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
Het college heeft de te verstrekken voorzieningen nader geconcretiseerd in de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Woensdrecht 2015 (de Verordening) en in het daarop gebaseerde Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Woensdrecht 2015 (het Financieel Besluit).
Op grond van artikel 11, derde lid, van de Verordening is het tarief voor een pgb toereikend om effectieve en kwalitatief goede ondersteuning in te kopen en bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate ondersteuning in natura.
Op grond van het vierde lid kan een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, ondersteuning betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk. Deze persoon krijgt een lager tarief betaald voor zijn ondersteuning dan door de gemeente gecontracteerde aanbieders.
Op grond van het achtste lid legt het college in het Financieel besluit nadere regels vast op welke wijze de tarieven en de hoogte van een pgb wordt vastgesteld en hoe het pgb verantwoord dient te worden.
Op grond van artikel 5, derde lid, van het Financieel besluit zijn er bij de maatwerkvoorziening ten behoeve van begeleiding individueel en groep drie categorieën, te weten: licht, midden en zwaar. Indien de cliënt met het pgb de maatwerkvoorziening ten behoeve van begeleiding af wil nemen van een niet-professionele ondersteuningsverlener of –aanbieder, dan wordt een pgb verstrekt in de vorm van een bedrag per periode ter hoogte van:
categorie midden: € 339,40 voor begeleiding individueel per periode en € 393,60 voor begeleiding groep per periode.
In artikel 28 van de Beleidsregels is bepaald dat de categorieën die kunnen worden ingezet om de met de cliënt afgesproken resultaten te bereiken zijn:
Begeleiding individueel
Licht tot 4 uur per week
Midden 4 tot en met 12,9 uur per week
Zwaar(offerte) 13 uur en meer.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat, zoals ter zitting door de gemachtigde van eiseres is bevestigd, het beroep zich richt tegen de vastgestelde indicatie voor begeleiding individueel en de hoogte van het toegekende pgb tarief.
4.2.
Het college erkent dat eiseres zorg in de vorm van begeleiding individueel nodig heeft. Ter bepaling van de te leveren zorg heeft het college het door eiseres ingediende zorgplan tot uitgangspunt genomen. Tevens zijn daarbij betrokken de eerdere op grond van de AWBZ genomen indicatiebesluiten, de beschikbare medische informatie, de met eiseres en haar moeder gevoerde gesprekken en de bevindingen tijdens de huisbezoeken. Het college heeft eiseres in aanmerking gebracht voor begeleiding in de categorie midden (4 tot en met 12,9 uur per week), waarbij een pgb tarief hoort van € 339,40 per 4 weken. Het college stelt zich daarbij op het standpunt dat de door moeder verstrekte zorg geen professionele zorg betreft, zodat de vergoeding daarvoor lager is dan die voor professionele zorg. Volgens het college kan door het indiceren in klassen juist maatwerk worden geleverd omdat per week in overleg met eiseres kan worden bekeken hoeveel uren zorg zij nodig heeft.
4.3.
Ten aanzien van de beroepsgrond van eiseres dat het college geen maatwerk heeft geleverd, overweegt de rechtbank als volgt.
In de Verordening heeft de gemeenteraad bepaald op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid en/of participatie in aanmerking komt. In de Beleidsregels heeft het college bepaald dat de maatwerkvoorziening begeleiding individueel wordt geïndiceerd in de categorieën licht, midden en zwaar.
In de uitspraak van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB 2016:1402) heeft de Centrale Raad van Beroep overwogen “ dat uit de artikelen 2.1.2 en 2.1.3 van de Wmo 2015 voortvloeit dat het gemeentebestuur grote beleidsvrijheid heeft bij de uitvoering van de Wmo 2015. Dit betekent dat de beleidskeuzen van de raad en – binnen de daarvoor gestelde grenzen – het college voor de bestuursrechter een gegeven zijn, die slechts met terughoudendheid kunnen worden getoetst. Daar waar het om maatwerkvoorzieningen gaat, vindt deze vrijheid in ieder geval een grens in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo, dat bepaalt dat een maatwerkvoorziening een passende bijdrage moet leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt.
Op grond van het indicatierapport van 9 december 2015 heeft het college eiseres in aanmerking gebracht voor begeleiding in de categorie midden. De rechtbank stelt vast dat het indicatierapport geen aanknopingspunt geeft over het aantal uren begeleiding dat eiseres nodig heeft om haar beperkingen te compenseren. Evenmin geven het primaire en het bestreden besluit daarover uitsluitsel. Uit de stukken blijkt dat het college de categorieën heeft vastgesteld om het pgb tarief vast te stellen en niet op grond van onderzoek naar de voor eiseres benodigde zorg.
Op grond hiervan blijft vooralsnog onduidelijk of de geboden maatwerkvoorziening een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid of participatie van eiseres. Met de verstrekte voorziening is dan ook, anders dan het college stelt, geen maatwerk geleverd in de zin van de Wmo.
Het bovenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om nog het volgende te bespreken.
4.4.
De beroepsgrond van eiseres dat haar moeder als professionele zorgverlener moet worden aangemerkt, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Volgens het college blijkt uit de overgelegde stukken dat de zorgverlener niet beschikt over de vereiste diploma’s, te weten minimaal een diploma verzorging/verpleging niveau 4 of 5. Evenmin blijkt dat zij beschikt over daarmee gelijk te stellen diploma’s. Het college heeft het standpunt dat sprake is van niet professionele zorg aldus voldoende gemotiveerd.
5. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het college in de gelegenheid stellen om na gedegen onderzoek concreet vast te stellen hoeveel uren begeleiding eiseres per week nodig heeft. De rechtbank verzoekt het college daarbij ook de begeleiding door haar moeder tijdens de dagbesteding te betrekken en te motiveren waarom deze begeleiding wel of niet moet worden meegenomen.
De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
6. Met betrekking tot de vraag of eiseres met het vastgestelde pgb tarief de voor haar benodigde zorg kan inkopen, overweegt de rechtbank dat een oordeel hierover eerst kan worden gegeven nadat het college concreet heeft vastgesteld hoeveel zorg eiseres nodig heeft. In afwachting van die vaststelling verzoekt de rechtbank het college om proceseconomische redenen wel alvast aandacht te besteden aan de volgende vragen.
In artikel 5 van het Financieel besluit is geregeld dat het pgb tarief voor een niet professionele zorgverlener € 339,40 per periode bedraagt. Het is de rechtbank vooralsnog onduidelijk hoe dit tarief tot stand is gekomen. Ter zitting kon het college daarover geen uitsluitsel geven. Wel heeft het college erop gewezen dat het tarief voor professionele zorg, te weten € 817,78 per periode, is gebaseerd op overleg met professionele zorgverleners. De rechtbank vraagt zich af, mede gelet op het grote tariefverschil, of eiseres binnen het toegekende budget daadwerkelijk de benodigde zorg kan inkopen. Daarbij verzoekt de rechtbank het college ook aandacht te besteden aan het standpunt van eiseres dat haar zorgverlener – anders dan (bedrijfsmatige) professionele zorgverleners – niet in staat is kosten te middelen.
7. De rechtbank zal op grond van artikel 8:51a, tweede lid, Awb de termijn waarbinnen het college het onder 4.3 genoemde gebrek kan herstellen bepalen op vier weken. Het college kan daarbij ook de overige al opgeworpen vragen beantwoorden. Als het college hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het dit conform het bepaalde in artikel 8:51b, eerste lid, Awb zo snel mogelijk – en wel binnen twee weken na de datum van deze uitspraak – aan de rechtbank mee te delen. Als het college wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres conform artikel 8:51b, derde lid, Awb in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. Daarna zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, Awb in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
Indien het college geen gebruik maakt van de gelegenheid tot herstel, dan wel na het ongebruikt verstrijken van de termijn van vier weken voor het herstellen van het gebrek, zal de rechtbank binnen zes weken na het verstrijken van de gestelde termijn of het ontvangen van het bericht van het college einduitspraak doen.
Indien het college is overgegaan tot herstel van het gebrek, zal de rechtbank einduitspraak doen binnen zes weken na het verstrijken van de termijn van vier weken voor de zienswijze van eiseres.
8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- heropent het onderzoek;
- stelt het college in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen 4 weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het college op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- bepaalt dat het college, indien van deze gelegenheid gebruik wordt gemaakt, het gebrek herstelt binnen vier weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze uitspraak;
- stelt eiseres in de gelegenheid om binnen vier weken na de datum van verzending van het nieuwe besluit, hierop een schriftelijke reactie te geven;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. D. van Kralingen, voorzitter, en
mr. D.H. Hamburger en mr. N.E.M. de Coninck, leden, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.