2.5De rechtbank acht het voor haar beoordeling van belang dat verduidelijkt wordt hoe elk van deze vier criteria moet worden uitgelegd. De rechtbank citeert derhalve uit de Nota van Toelichting (Staatsblad 2014, 359).
In de Nota van Toelichting (Staatsblad 2014, 359, blz. 6 en 7) staat over het criterium “een taak in een arbeidsorganisatie kunnen uitvoeren” onder meer het volgende vermeld:
“
Ad 1 Een taak kunnen uitvoeren
“Het eerste punt van de beoordeling richt zich op de vraag of iemand een taak die verricht wordt in een arbeidsorganisatie kan uitvoeren. Een taak is de kleinste eenheid van een functie en bestaat uit één of meerdere handelingen. Een arbeidsorganisatie is een georganiseerde vorm waarbinnen arbeidsprestaties geleverd worden.
Om te toetsen of iemand een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie zal het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) een takenbestand aanleggen. (…) Het takenbestand zal een breed spectrum van de Nederlandse arbeidsmarkt beslaan, zoals de sectoren groen, zorg, dienstverlening en productie. De taken worden als het ware «gedestilleerd» uit meerdere functies, zoals die in Nederland bij reguliere bedrijven worden uitgevoerd. Hiermee is gegarandeerd dat de taken generiek en divers zijn geformuleerd en op meerdere plaatsen voorkomen, en niet uniek zijn. (…) Het is niet nodig dat de geselecteerde taken als zodanig als een functie voorkomen op de arbeidsmarkt. Waar het om gaat is dat de taken geselecteerd zijn uit functies die daadwerkelijk voorkomen, en dat de taken voor kunnen komen. (…) Bij de beoordeling van arbeidsvermogen wordt niet gekeken of de taak die iemand kan uitvoeren ook bestaat in de vorm van een specifieke baan die op dat moment beschikbaar is op de arbeidsmarkt. De beoordeling is een theoretische, net als de overige arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen.
De beoordeling of iemand een taak kan uitvoeren vindt op taakniveau plaats. De beoordeling begint bij de inventarisatie van de activiteiten in het dagelijks leven. Daarbij worden de verschillende taken die iemand in het dagelijks leven uitvoert in kaart gebracht. Het zwaartepunt ligt daarbij op taken die vergelijkbaar zijn met taken in het takenbestand. Zo kunnen één of meer taken uit het takenbestand worden benoemd die de cliënt in beginsel kan uitvoeren. Vervolgens wordt getoetst of hij kan voldoen aan de taakspecifieke eisen uit de taakomschrijving. Is dat het geval dan kan iemand de betreffende taak of taken uitvoeren.
Als iemand in staat is buiten de arbeidssfeer bepaalde taken uit te voeren, zou hij dat in beginsel ook binnen de context van betaalde arbeid moeten kunnen. Is er geen taak te vinden die iemand kan uitvoeren (bijvoorbeeld door ontbrekende fysieke mogelijkheden of door verstandelijke beperkingen), dan is er geen arbeidsvermogen. Mocht het geval zich voordoen dat iemand in het dagelijks leven geen taken uitvoert, dan zal UWV wel beoordelen of deze persoon wel een taak zou kunnen uitvoeren. Als iemand, aan de andere kant, werkt, wordt dit feit ook gebruikt als onderbouwing voor het hebben van arbeidsvermogen.”
In de Nota van Toelichting (Staatsblad 2014, 359, blz. 7) staat over het criterium “beschikken over basale werknemersvaardigheden” het volgende vermeld:
“
Ad 2 Basale werknemersvaardigheden
Als iemand bepaalde handelingen kan verrichten die samen een taak vormen, wil dat nog niet zeggen dat hij die handelingen ook in een arbeidsorganisatie kan verrichten. Het functioneren binnen de context van een arbeidsorganisatie staat immers los van het type arbeid en het type organisatie. Er is een aantal eisen waaraan altijd moet worden voldaan. Dergelijke eisen noemen wij hier basale werknemersvaardigheden. Het gaat hierbij om andere vaardigheden dan die nodig zijn om aan de specifieke eisen van de taken uit het takenbestand te kunnen voldoen. UWV zal op dit punt beleid ontwikkelen en vastleggen.
Een voorbeeld van een basale werknemersvaardigheid is het na kunnen komen van afspraken tussen werknemer en werkgever. Zo’n afspraak kan bijvoorbeeld gaan over het op tijd op het werk verschijnen.”
Over het criterium “ten minste een uur aaneengesloten kunnen werken” staat in de Nota van Toelichting (Staatsblad 2014, 359, blz. 7) het volgende vermeld:
“
Ad 3 Aaneengesloten werken
De gedachte achter het derde vereiste is dat, wanneer het zelfstandig functioneren zo beperkt is dat met een te grote frequentie moet worden bijgestuurd, er te veel van de arbeidsorganisatie wordt gevergd in de zin van verstoring van de continuïteit van het productieproces. Het gaat er bij dit punt uitsluitend om dat niet vaker dan een keer per uur een substantiële onderbreking van het productieproces noodzakelijk is om de betrokkene bij te sturen. Het is niet relevant of er eventueel tijdens de werkzaamheden toezicht moet worden uitgeoefend, ook al is dat permanent noodzakelijk. Het is ook niet relevant of betrokkene het werk even onderbreekt, bijvoorbeeld om zich te vertreden.
Dit is een element dat nu ook al gebruikt wordt bij de beoordeling van de mogelijkheden van iemand in arbeid. UWV kan dit goed beoordelen en het blijkt in de praktijk relevant.”
Over het criterium “ten minste vier uur per dag belastbaar zijn” staat in de Nota van Toelichting (Staatsblad 2014, 359, blz. 7) het volgende vermeld:
“Ad 4 Minimale belastbaarheid
Indien een betrokkene medisch gezien alleen belastbaar is voor minder dan vier uur per dag zijn de mogelijkheden tot het verrichten van een arbeidsprestatie met een economische waarde marginaal. Het gaat er hierbij om dat een persoon per definitie niet in staat is vier uur per dag te werken. De persoon in kwestie is in dat geval te weinig productief om nog van arbeidsvermogen te kunnen spreken. De verhouding kosten baten is dan immers niet realistisch. Een uitzondering doet zich voor als iemand minder dan vier uur, maar wel belastbaar is voor ten minste twee uur per dag en per uur ten minste het minimumloon kan verdienen. In een dergelijk uitzonderlijk geval is ook sprake van arbeidsvermogen.
De grens is hier gesteld op vier uur per dag. Dit is een grens die de verzekeringsarts kan beoordelen; dit gebeurt nu ook al in andere arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen. UWV gebruikt hiervoor een verzekeringsgeneeskundige richtlijn, waarin de grens van vier uur voorkomt. De reden om deze bepaling hier op te nemen is dat als iemand een loonwaarde onder het minimumloon heeft, het niet realistisch is te denken dat een werkgever hem aanneemt voor minder dan vier uur per dag. De economische waarde van deze arbeid zou dan zo klein worden dat het niet lonend is voor een werkgever. Ten slotte wordt benadrukt dat belastbaarheid niets zegt over productiviteit per uur.”